ECLI:NL:RBNHO:2023:9365

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 september 2023
Publicatiedatum
21 september 2023
Zaaknummer
9568074 \ CV EXPL 21-7990
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van ticketkosten na annulering van vluchten door vervoerder

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 20 september 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en TAP Air Portugal, de vervoerder. De passagier, die met zijn gezin van Amsterdam naar Lissabon en terug wilde vliegen, heeft een vordering ingesteld tot terugbetaling van de ticketkosten na annulering van de vluchten TP673 en TP668 op respectievelijk 29 juni 2020 en 16 juli 2020. De passagier vorderde een bedrag van € 569,99, vermeerderd met wettelijke rente, en bijkomende kosten. De vordering was gebaseerd op de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die rechten van luchtreizigers regelt bij annuleringen.

De vervoerder betwistte de vordering en stelde dat hij de ticketprijs reeds had terugbetaald op 7 januari 2022, onderbouwd met een “Account Statement Details Report”. De passagier betwistte deze betaling en stelde dat het rapport niet voldoende bewijs bood voor de terugbetaling. De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder met het rapport voldoende had aangetoond dat de betaling had plaatsgevonden en dat de passagier geen belang meer had bij zijn vordering. De kantonrechter wees de vordering af en compenseerde de proceskosten, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor passagiers om hun vorderingen goed te onderbouwen en de rol van bewijsvoering in civiele procedures. De beslissing van de kantonrechter is een belangrijke reminder voor zowel passagiers als vervoerders over de verplichtingen die voortvloeien uit de Europese regelgeving.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9568074 \ CV EXPL 21-7990 (DB)
Uitspraakdatum: 20 september 2023
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser]
wonende te [plaats] (Duitsland)
eiser
hierna te noemen de passagier
gemachtigde mr. C.R.T.M. van Ninhuijs
tegen
de vennootschap naar buitenlands recht
TAP AIR PORTUGAL
gevestigd te Lissabon (Portugal)
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigden mr. L.E. Schalk en mr. E.A. Pluijm

1.Het procesverloop

1.1.
Bij tussenvonnis van 19 januari 2022 heeft de kantonrechter van deze rechtbank partijen in de gelegenheid gesteld hun stellingen aan te passen aan de toepasselijke procesregels van de dagvaardingsprocedure. Voor het procesverloop tot aan 19 januari 2022, wordt verwezen naar het tussenvonnis van die datum.
1.2.
De passagier heeft vervolgens een akte na tussenvonnis genomen. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.3.
De passagier heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagier, zijn echtgenoot en zijn dochter diende te vervoeren van Amsterdam naar Lissabon op 29 juni 2020 (vluchtnummer TP673) en op 16 juli 2020 van Lissabon naar Amsterdam (vluchtnummer TP668).
2.2.
Vluchten TP673 en TP668 zijn geannuleerd.

3.De vordering en het verweer

3.1.
De passagier vordert - na aanpassing van zijn stellingen aan de dagvaardingsprocedure en na vermindering van eis - dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 569,99, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 juni 2020, althans vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 156,00 betreffende de kosten zoals opgenomen in het Europees betalingsbevel dan wel € 103,45 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagier heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat de vervoerder vanwege de annulering van de vluchten gehouden is tot terugbetaling van de ticketprijs conform artikel 8 lid 1 sub a van de Verordening tot een bedrag van € 569,99.
3.3.
De vervoerder betwist de vordering. Op zijn verweer wordt - voor zover van belang - bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
4.2.
De vervoerder heeft allereerst aangevoerd dat de passagier niet aan zijn stelplicht heeft voldaan. De kantonrechter stelt vast dat de passagier in de akte na tussenvonnis heeft gesteld dat de vervoerder de door hem geboekte retourvluchten heeft geannuleerd. Bij repliek heeft de passagier alsnog de vertrek- en aankomstplaats, de geplande vluchtdata (waarbij de kantonrechter met betrekking tot de heenvlucht ‘29 juni 2020’ leest in plaats van ‘26 juni 2020’) en de vluchtnummers van de geannuleerde vluchten vermeld. Hiermee is het gebrek in de stelplicht hersteld. De kantonrechter oordeelt dat de vervoerder hierdoor niet in zijn procesbelang is geschaad, nu de vervoerder de gelegenheid heeft gehad hierop bij dupliek te reageren.
4.3.
De vervoerder heeft voorts aangevoerd dat hij de volledige ticketprijs, vermeerderd met wettelijke rente tot een bedrag van € 583,26 reeds op 7 januari 2022 heeft teruggestort op het door de passagier in het Europees betalingsbevel opgegeven rekeningnummer. Ter onderbouwing heeft de vervoerder een “Account Statement Details Report” (hierna: het rapport) overgelegd. De passagier heeft betwist dat hij op 7 januari 2022 een betaling van de vervoerder heeft ontvangen. Volgens de passagier ziet het bedrag in het rapport niet op de restitutie van de ticketkosten en de wettelijke rente. Het zou volgens de passagier moeten gaan om een bedrag van € 587,40. Volgens de passagier blijkt uit het rapport niet waar het bedrag op ziet en betreft het rapport geen overschrijvings- of betalingsbewijs. De passagier heeft echter niet betwist dat in het rapport bij ‘Beneficiary Account Number’ het door hem in het Europees betalingsbevel opgegeven rekeningnummer staat vermeld. Voorts staat vast dat in het rapport bij ‘Beneficiary Name’ de naam van de passagier staat vermeld. De vervoerder heeft voorts toegelicht dat in het rapport bij ‘payment details’ het zaaknummer van het Europees betalingsbevel ‘C/09/612571’ staat vermeld. De kantonrechter oordeelt dat de vervoerder met het rapport al met al voldoende heeft aangetoond dat hij op 7 januari 2022 een bedrag van € 583,26 aan de passagier heeft betaald. Niet valt in te zien waarop deze betaling anders betrekking zou hebben dan op de restitutie van de ticketkosten. Gelet op het voorgaande heeft de passagier geen belang meer bij zijn vordering en zullen de gevorderde hoofdsom van € 569,99 en de nevenvorderingen worden afgewezen.
4.4.
Ten aanzien van de proceskosten wordt het volgende overwogen. De rechtbank Den Haag heeft op 28 juli 2021 een Europees betalingsbevel afgegeven, dat op 2 september 2021 aan de vervoerder is betekend. De vervoerder heeft op 29 september 2021 een verweerschrift ingediend. De rechtbank Den Haag heeft bij beschikking van 10 november 2021 de zaak naar deze rechtbank verwezen en heeft daarbij bepaald dat partijen op de rolzitting van 5 januari 2022 dienden te verschijnen. De passagier heeft zich vervolgens bij brief van 23 december 2021 gesteld en de vervoerder heeft bij e-mail van 4 januari 2022 verzocht om uitstel voor het indienen van verweer. Naar het oordeel van de kantonrechter hebben beide partijen – de vervoerder door eerst op 7 januari 2022 te betalen en de passagier door de zaak na deze betaling voort te zetten – ervoor gezorgd dat zij over een weer onnodig proceskosten hebben gemaakt. Bij deze stand van zaken acht de kantonrechter het redelijk de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Dijk, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter