ECLI:NL:RBNHO:2023:9390

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 september 2023
Publicatiedatum
21 september 2023
Zaaknummer
15/289830-22
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens poging tot doodslag met afwijzing beroep op noodweer en toepassing van gevangenisstraf

Op 21 september 2023 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De zaak vond plaats in Alkmaar en betreft een steekpartij die op 7 november 2022 in Koog aan de Zaan plaatsvond. De verdachte heeft tijdens de zitting verklaard dat hij zich moest verdedigen tegen een aanval van het slachtoffer, maar de rechtbank kon onvoldoende vaststellen wat de feitelijke toedracht van de steekpartij was. De rechtbank verwierp het beroep op noodweer, omdat er geen overtuigend bewijs was dat de verdachte zich daadwerkelijk moest verdedigen tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met opzet het slachtoffer heeft gestoken, wat leidde tot ernstige verwondingen, waaronder een klaplong. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 365 dagen, waarvan 188 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat de behandeling daarvan een onevenredige belasting van het geding zou opleveren. De rechtbank heeft ook een mes dat in beslag was genomen, verbeurd verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/289830-22 (P)
Uitspraakdatum: 21 september 2023
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
7 september 2023 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum en -plaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres]
.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A. van Loon en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. A.D. Kloosterman, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 7 november 2022 te Koog aan de Zaan, gemeente Zaanstad ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen met een mes in het hoofd en/of in de schouder en/of in de zij, althans in het bovenlichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 7 november 2022 te Koog aan de Zaan, gemeente Zaanstad ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen meermalen met een mes in het hoofd en/of in de schouder en/of in de zij, althans in het bovenlichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder primair ten laste gelegde feit kan worden bewezenverklaard.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Bewijsmiddelen
De rechtbank komt op grond van de feiten en omstandigheden, die zijn vervat in de hierna te noemen bewijsmiddelen, tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit.
De hierna vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
De bewijsmiddelen zijn, ook in onderdelen, telkens slechts gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben en, voor zover het een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5°, van het Wetboek van Strafvordering betreft, telkens slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat ten aanzien van het bewezenverklaarde feit sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering. Gelet daarop zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen.
 De verklaring die de verdachte ter terechtzitting van 7 september 2023 heeft afgelegd;
 Een proces-verbaal van verhoor verdachte [slachtoffer] van 8 november 2022 (dossierpagina 179 e.v.);
 Een proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] van 7 december 2022 (dossierpagina 96 e.v.);
 Een geschrift, zijnde een Letselrapportage Forensische Geneeskunde [naam 1] van 31 augustus 2023 (los in dossier gevoegd).
3.3.2
Bewijsmotivering
Op basis van de bewijsmiddelen is het volgende komen vast te staan. De verdachte heeft de aangever met kracht met een stiletto gestoken, waarbij hij het slachtoffer onder meer heeft geraakt op het hoofd, in de borstkas, in de schouder en in de linker heup/bil.
Het met een mes steken op deze plekken, op de manier zoals de verdachte dat heeft gedaan, brengt naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans met zich dat het slachtoffer ten gevolge daarvan komt te overlijden. Het hoofd en de borst zijn immers kwetsbare onderdelen van het lichaam. Nu het algemene ervaringsregels betreft, heeft iedereen, dus ook de verdachte, wetenschap van het bestaan van deze aanmerkelijke kans. Dat de aangever niet is komen te overlijden, doet geen afbreuk aan de aanmerkelijkheid van de kans daarop.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte deze aanmerkelijke kans ook bewust heeft aanvaard. Het met een mes steken op de plaatsen zoals de verdachte dat heeft gedaan, moet naar zijn uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op de dood van de aangever dat het niet anders kan dan dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans op dit gevolg heeft aanvaard en het opzet van de verdachte is dan ook in voorwaardelijke zin daarop gericht geweest.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 7 november 2022 te Koog aan de Zaan, gemeente Zaanstad, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen met een mes in het hoofd en in de schouder en in de zij heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag.

5.Strafbaarheid van het feit

5.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat niet aannemelijk is geworden dat sprake is geweest van feiten en omstandigheden die een beroep op noodweer, als bedoeld in artikel 41, eerste lid, Wetboek van Strafrecht (Sr), rechtvaardigen. De stelling van de verdachte dat hij zich heeft moeten verdedigen tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van zijn lijf door de aangever, wordt niet onderbouwd door de overige bevindingen in het dossier.
Mocht de rechtbank aannemen dat wel sprake is geweest van een noodweersituatie, dan staat het gegeven dat de verdachte bewust een afspraak met de aangever heeft gemaakt om illegale handel te drijven en naar die afspraak een mes heeft meegenomen, aan een geslaagd beroep op noodweer in de weg.
5.2
Standpunt van de verdediging
Ter terechtzitting heeft de raadsman overeenkomstig zijn pleitnotitie aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer. De raadsman heeft gesteld dat de verdachte zich geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van zijn lijf.
Daartoe heeft de verdediging – kort gezegd – de volgende feiten en omstandigheden aangevoerd.
De verdachte wilde iets verkopen aan de aangever, de aangever wilde het geld daarvoor niet geven en begon toen te zwaaien met een mes. De verdachte heeft pas zijn eigen mes gepakt toen hij zelf al meermaals was geraakt. De aangever bleef maar stekende bewegingen maken en de verdachte heeft zich verweerd met zijn arm.
Gelet op deze feiten en omstandigheden waren de door de verdachte gemaakte stekende bewegingen richting de aangever geboden door de noodzakelijke verdediging van zijn lijf tegen de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door de aangever. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de raadsman nog betoogd dat de verklaringen van de verdachte geloofwaardiger zijn dan die van de aangever, nu deze steun vinden in de verklaring van de getuige [naam 4] en dat het geconstateerde letsel van de verdachte en de aangever past bij de verklaring van de verdachte.
5.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank constateert dat het dossier beperkt inzicht geeft in wat tussen de verdachte (hierna ook: [verdachte] ) en de aangever (hierna ook: [slachtoffer] ) heeft plaatsgevonden op 7 september 2022. De vaststelling van de feiten wordt bemoeilijkt doordat de verklaringen van [slachtoffer] en [verdachte] op diverse wezenlijke onderdelen uiteenlopen, terwijl forensische gegevens – de letselverklaringen – slechts in beperkte mate uitsluitsel bieden. De door getuige [naam 4] afgelegde verklaringen zijn wisselend en inconsistent en passen niet volledig bij de verklaring van [slachtoffer] of [verdachte] . Bovendien heeft deze getuige het begin van de steekpartij niet gezien. Objectieve informatie, zoals camerabeelden, ontbreekt. De rechtbank is daarom uiterst behoedzaam omgegaan met de verklaringen van [slachtoffer] en [verdachte] .
Op basis van het dossier is een aantal zaken wél komen vast te staan, namelijk het volgende.
[slachtoffer] en [verdachte] hebben via een app afgesproken elkaar te ontmoeten in Koog aan de Zaan. De afspraak zag op de verkoop van een illegaal product of voorwerp door [verdachte] aan [slachtoffer] . [slachtoffer] heeft naar deze afspraak een keukenmes van ongeveer dertig centimeter meegenomen. [verdachte] heeft naar deze afspraak een ‘toolmes’ meegenomen, welke is gedetermineerd als stiletto. Op enig moment is het gesprek dat [slachtoffer] en [verdachte] met elkaar voerden omgeslagen in een ruzie en vervolgens in een steekpartij, waarin beide verdachten op enig moment hun mes hebben gepakt. Zij hebben allebei de ander meerdere keren gestoken en letsel toegebracht. Ook hebben [slachtoffer] en [verdachte] allebei letsel dat zou kunnen worden aangemerkt als ‘afweerletsel’. De precieze toedracht van de steekpartij en de volgorde waarin over en weer is gestoken, zijn onduidelijk gebleven. Beiden verdachten verklaren dat het de ander was die als eerste zijn mes toonde en als eerste gestoken heeft en beiden verdachten verklaren dat zij zich daartegen hebben moeten verdedigen.
Op grond van deze vaststellingen blijven feitelijk drie scenario’s mogelijk. Eén: de verdachte [slachtoffer] heeft als eerste (richting) [verdachte] gestoken en de verdachte [verdachte] heeft zich genoodzaakt gevoeld zich hiertegen te verdedigen door zelf uit te halen met zijn mes. Twee: de verdachte [verdachte] heeft als eerste richting [slachtoffer] gestoken, waarop laatstgenoemde zich genoodzaakt voelde zichzelf met zijn mes te verdedigen. Drie: er is een situatie geweest waarin beide verdachten min of meer tegelijkertijd hun mes hebben gepakt en hier over en weer naar elkaar mee hebben gedreigd. Een situatie waarin het vervolgens min of meer toevallig is geweest wie als eerste heeft uitgehaald met zijn mes en wie daar vervolgens met messteken op heeft gereageerd, welk handelen in de kern bezien dan als aanvallend moet worden beschouwd en niet als verdedigend (zie ook ECLI:HR:2023:633).
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting kan de rechtbank echter onvoldoende vaststellen wat de feitelijke toedracht van de steekpartij is geweest en daarmee niet beoordelen van welk scenario sprake is geweest. De rechtbank stelt enkel vast dat op enig moment tussen [slachtoffer] en [verdachte] een escalatie van geweld heeft plaatsgevonden en dat zij in die escalatie beiden een aandeel hebben gehad. Echter, dat voor één van beide verdachten sprake is geweest van een noodzaak tot verdediging enerzijds tegen de ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het lijf door de ander anderzijds, kan niet met voldoende zekerheid uit het dossier worden afgeleid. De verklaring die de verdachte daarover heeft afgelegd, namelijk dat [slachtoffer] begonnen is met steken en hij zich daartegen heeft moeten verdedigen, staat op zichzelf en vindt onvoldoende steun in het dossier. De rechtbank kan zich bovendien op basis van de verklaringen die de verdachte bij de politie en ter terechtzitting heeft afgelegd niet aan de indruk onttrekken dat de verdachte niet volledige openheid heeft gegeven over de toedracht en het verloop van de steekpartij. Zo verklaarde de verdachte pas op een veel later moment omtrent de inhoud van het pakket wat hij zou verkopen. Ook bleef ondanks vragen daartoe onduidelijk hoe het contact tussen hem en [slachtoffer] tot stand is gekomen en wat de afspraken waren rond de transactie. Voorts heeft de verdachte wisselend verklaard over zijn motieven om een mes mee te nemen naar de afspraak. Zo heeft hij bij de raadkamerzitting van 21 december 2022 hierover gezegd het mes mee te hebben genomen omdat hij naar de plaats van de afspraak werd gelokt terwijl hij op zitting van 7 september 2023 verklaarde het mes bij zich te hebben gehad omdat hij na de afspraak door zou gaan naar zijn werk. Openheid en eerlijkheid mogen wel worden verwacht van een verdachte die zich beroept op noodweer.
Gelet op het vorenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat de verdachte de hem verweten gedragingen niet heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van zijn lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor. Dat van zo’n aanranding sprake was, is niet aannemelijk gemaakt.
Het verweer wordt verworpen.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

6.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

7.Motivering van de sanctie

7.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden berecht volgens het volwassenenstrafrecht.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 365 dagen, waarvan 187 dagen voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft gezeten en met een proeftijd van 2 jaren. Aan het voorwaardelijk deel van de straf dienen als bijzondere voorwaarden te worden verbonden een meldplicht bij de reclassering en ambulante behandeling.
7.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft toepassing van het adolescentenstrafrecht. De raadsman heeft verzocht aan de verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen van langere duur dan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft gezeten, zodat de al ingezette forensische zorgverlening aan de verdachte niet wordt doorkruist.
7.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging doodslag, door het slachtoffer meerdere keren te steken met een mes. Dit mes had de verdachte bewust meegenomen naar de afspraak tussen hem en het slachtoffer. Het slachtoffer heeft door toedoen van de verdachte meerdere steekverwondingen opgelopen, waaronder aan zijn hoofd en in zijn borst. Het slachtoffer is met spoed aan zijn verwondingen – onder meer een klaplong – geopereerd en moest vier nachten in het ziekenhuis blijven. Blijkens bij de vordering tot schadevergoeding gevoegde stukken ervaart het slachtoffer nog altijd de psychische gevolgen van het feit en heeft hij er littekens aan over gehouden.
Strafblad
De rechtbank heeft gelet op het op strafblad van de verdachte (Uittreksel Justitiële Documentatie) van 9 augustus 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor een geweldsdelict is veroordeeld.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft gelet op het over de verdachte uitgebrachte reclasseringsadvies van 29 augustus 2023, opgesteld en ondertekend door [naam 2] , reclasseringswerker bij Reclassering Nederland. Hierin wordt onder meer geadviseerd het adolescentenstrafrecht toe te passen. Ter terechtzitting heeft [naam 2] het namens de reclassering gegeven advies herhaald en toegelicht.
Toepassing adolescentenstrafrecht
De verdachte was op het moment van plegen van het feit 21 jaar oud en dus meerderjarig. Uitgangspunt is dat op een jongvolwassene, die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is, het volwassenstrafrecht wordt toegepast. De rechtbank kan op grond van artikel 77c Sr het sanctierecht voor jeugdigen toepassen bij een verdachte die ouder is dan achttien jaar en niet ouder is dan 23 jaar, indien zij daartoe grond vindt in de persoon van de verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd.
Namens de reclassering is geadviseerd aan de verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen, met daaraan verbonden een aantal bijzondere voorwaarden. Deze voorwaarden zien niet op begeleiding door de jeugdreclassering, maar door de ‘reguliere’ reclassering en op ambulante behandeling bij De Waag. Van voorwaarden met een expliciet pedagogische benadering is geen sprake. Het advies om het adolescentenstrafrecht toe te passen, is ter terechtzitting onder meer onderbouwd met het argument dat in het geval het toch tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf komt, deze straf kan worden ondergaan in een Justitiële Jeugdinrichting (JJI).
Naar het oordeel van de rechtbank is dit argument van onvoldoende gewicht om af te wijken van het uitgangspunt dat op de verdachte het volwassenenstrafrecht wordt toegepast. Dit laat onverlet dat de rechtbank bij de beslissing over de aard en duur van de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd mee zal wegen dat de verdachte tijdens het begaan van het bewezenverklaarde feit jong, 21 jaar oud, was en dat uit het reclasseringsadvies een beeld naar voren komt dat sprake is van een kwetsbare verdachte.
De rechtbank zal dan ook geen toepassing geven aan het adolescentenstrafrecht.
Conclusie
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 365 dagen moet worden opgelegd. De rechtbank zal bepalen dat een gedeelte daarvan, namelijk 188 dagen, vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, zodat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Aan het voorwaardelijk deel van de straf zal de rechtbank de voorwaarden verbinden zoals door de reclassering geadviseerd, met uitzondering van het contactverbod met [slachtoffer] . De rechtbank ziet, net als de officier van justitie, geen meerwaarde in oplegging van deze voorwaarde nu beiden verdachten elkaar niet kennen.

8.Verbeurdverklaring

Onder de verdachte is een mes inbeslaggenomen. Op 8 november 2022 heeft de verdachte ten overstaan van verbalisanten afstand gedaan van dit mes (dossierpagina 159). Desondanks is door de officier van justitie een beslaglijst opgemaakt en aan de rechtbank voorgelegd, waarop dit mes staat vermeld. Derhalve zal de rechtbank toch een beslissing nemen ten aanzien van het op dit mes rustende beslag.
De rechtbank is van oordeel dat het onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven mes dient te worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het bewezen verklaarde feit met behulp van dat mes, dat aan de verdachte toebehoort, is begaan.
De rechtbank heeft bij deze beslissing rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.

9.Vordering benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 23.664,00 ingediend tegen verdachte wegens (im)materiële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde zou hebben geleden.
De rechtbank overweegt ten aanzien van die vordering dat de feitelijke toedracht voor het bewezenverklaarde feit, waardoor de door de benadeelde partij gestelde schade is ontstaan, onduidelijk is gebleven. Wel is op basis van het dossier duidelijk dat zowel aan de zijde van de verdachte als aan de zijde van de benadeelde partij sprake is van enige mate van eigen schuld zoals bedoeld in artikel 6:101 van het Burgerlijk Wetboek. De bepaling van de omvang van de eigen schuld en de daarmee gepaard gaande aansprakelijkheids-vermindering vergen evenwel nader onderzoek waarmee de behandeling een onevenredige belasting van het strafgeding zal opleveren. Gelet op de mate van onderbouwing van de vordering en de betwisting daarvan, levert de vordering van de benadeelde partij ook via die weg een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal de benadeelde partij in de vordering dan ook niet-ontvankelijk verklaren en daarbij bepalen dat deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de proceskosten compenseren, in die zin dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 45, 287 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
365 (driehonderdvijfenzestig) dagen.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 188 (honderdachtentachtig) dagen
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van 2 jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
 zich binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland op het adres [naam 3] . De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
 zich laat behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zodra de proeftijd begint en duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
 ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
 medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd het op de beslaglijst onder 1 vermelde voorwerp, te weten:
1. STK Mes (omschrijving: 1426271, SWAT).
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten dragen.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.A.J. van Beek, voorzitter,
mr. C.S. Schoorl en mr. E.M. van Poecke, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.T. Sluis,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 september 2023.