ECLI:NL:RBNHO:2023:9435

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
5 september 2023
Publicatiedatum
22 september 2023
Zaaknummer
C/15/342622 / JU RK 23-1168
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige na geweldsincident

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 5 september 2023 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige. De minderjarige, die in zijn ontwikkeling wordt bedreigd door trauma's, heeft een geweldsincident meegemaakt tussen zijn moeder en de omgangsbegeleider, wat heeft geleid tot een stopzetting van de hulpverlening aan de moeder. De moeder vertoont emotieregulatieproblemen en heeft niet adequaat meegewerkt aan de geboden hulpverlening. De vader daarentegen heeft positieve stappen gezet in zijn opvoedvaardigheden en kan goed aansluiten bij de behoeften van de minderjarige. De rechtbank oordeelt dat het in het belang van de minderjarige is dat hij bij zijn vader opgroeit, en verlengt de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing voor een jaar. De GI (gecertificeerde instelling) moet toezien op de overgang naar de vader en de noodzakelijke hulpverlening coördineren. De moeder heeft aangegeven hulp te willen zoeken voor haar problemen, maar er is nog geen duidelijkheid over contactherstel met de minderjarige. De rechtbank benadrukt dat de traumabehandeling voor de minderjarige zo snel mogelijk moet worden opgestart, en dat de rol van de moeder in het leven van de minderjarige moet worden heroverwogen zodra dit veilig is.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Alkmaar
Zaaknummers: C/15/342622 / JU RK 23-1168 en C/15/342945 / JU RK 23-1214
Datum uitspraak: 5 september 2023
Beschikking van de meervoudige kamer over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing en vervanging van de gecertificeerde instelling
in de zaken van
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming (Regio Amsterdam)
gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen de GI,
over
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
hierna te noemen [de minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [plaats] ,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [plaats] ,
advocaat mr. E.B. Warmerdam-Wolfs, kantoorhoudende te Alkmaar,
[ de grootouders vz],
de ouders van de vader, hierna te noemen de grootouders vz,
wonende in [plaats] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- in zaak C/15/342622 / JU RK 23-1168: het verzoekschrift met bijlagen van
28 juli 2023, binnengekomen bij de rechtbank op28 juli 2023;
- in zaak C/15/342945 / JU RK 23-1214: het verzoekschrift met bijlagen van
8 augustus 2023, binnengekomen bij de rechtbank op 8 augustus 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling (hierna ook: zitting) van de zaken heeft gelijktijdig plaatsgevonden met gesloten deuren op 5 september 2023. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder;
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] en [vertegenwoordiger van de GI] ;
  • de grootouders vz;
  • de gecertificeerde instelling SAVE Jeugdbescherming te Almere, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] en [vertegenwoordiger van de GI] (hierna: de GI Almere).

2.De feiten

2.1.
Het ouderlijk gezag over [de minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
2.2.
Bij beschikking van 15 september 2021 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld. Deze ondertoezichtstelling is telkens verlengd en duurt nog voort tot 15 september 2023.
2.3.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 16 december 2021 een spoedmachtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een netwerkpleeggezin voor de duur van vier weken. Bij beschikking van 24 december 2021 heeft de kinderrechter een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een netwerkpleeggezin, waarna deze machtiging tot uithuisplaatsing steeds is verlengd en nog voortduurt tot 15 september 2023.
2.4.
[de minderjarige] verblijft feitelijk bij de grootouders vaderszijde.

3.De verzoeken

In de zaak met nummer C/15/342622 / JU RK 23-1168:

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de GI een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij de andere met gezag belaste ouder voor de duur van de ondertoezichtstelling. De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
De GI heeft dit verzoek als volgt onderbouwd.
Aanvankelijk had de moeder op basis van een schriftelijke aanwijzing twee keer per week omgang met [de minderjarige] onder begeleiding van praktijk [praktijk] . Op 17 mei 2023 heeft tijdens de omgang een geweldsincident plaatsgevonden tussen de moeder en de nieuwe omgangsbegeleider, waarbij de omgangsbegeleider gewond is geraakt. Nadien is de omgang tussen moeder en [de minderjarige] door de GI stopgezet. Dit incident heeft ervoor gezorgd dat zowel [de minderjarige] als de omgangsbegeleider zich ernstig onveilig hebben gevoeld, waardoor de ontwikkelingsbedreiging van [de minderjarige] niet is afgenomen. Sterker nog, het is mogelijk dat [de minderjarige] door dit incident een extra trauma heeft opgelopen. De zorgen over de manier waarop moeder haar emoties reguleert zijn enorm toegenomen. Daarnaast is de verstoorde verhouding tussen ouders nog een groot punt van zorg. Het lukt hen op dit moment niet gezamenlijk uitvoering te geven aan het gezag en in het verlengde daarvan gezamenlijk besluiten te nemen over [de minderjarige] . Hoewel daarop
hulpverlening was ingezet vanuit de SCHIP-Methode, is deze gestagneerd vanwege het incident, evenals de geadviseerde systeemtherapie.
Jeugdbescherming heeft middels de inzet van Ni-Care gewerkt aan een NIKA traject met
beide ouders om de ouder-kind interactie en relatie verder in kaart te brengen. Moeder is het NIKA traject wel gestart maar heeft uiteindelijk niet langer willen meewerken. Wat de behandelaar wel heeft gezien, was zeer zorgelijk. Maar advies tot behandeling hiervan is niet gegeven omdat moeder aan een adviesgesprek niet wilde meewerken.
Vader heeft het NIKA traject wel doorlopen en ook afgerond. De betrokken behandelaar heeft een positief beeld gekregen van de ouder-kind interactie en relatie tussen [de minderjarige] en vader. [de minderjarige] heeft echter veel meegemaakt. Aan de pedagogische vaardigheden van de vader worden nog hogere eisen gesteld dan aan die van andere ouders, omdat hij sensitief en responsief op de signalen van [de minderjarige] zal moeten ingaan. Daarin zal vader in een vervolgtraject vanuit Ni-Care worden ondersteund. Jeugdbescherming ziet de positieve ontwikkeling die vader hierin maakt en de stappen die hij zet en heeft gezet in het ouderschap. Het is de moeder daarentegen in de afgelopen twee jaar niet gelukt om de geboden hulpverlening te accepteren. De GI is van mening dat, gelet op de duur dat [de minderjarige] reeds uit huis woont en de ontwikkelingen die vader heeft doorgemaakt, de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] dient te worden gewijzigd naar die van zijn vader (vader zal hiertoe zelf een procedure bij de rechtbank moeten starten). Vader zal, met ondersteuning van grootouders vz, op die manier vorm kunnen geven aan de opvoeding en verzorging van [de minderjarige] . Vader heeft zich bereid en in staat getoond mee te werken aan de geboden hulp en hiervan te profiteren. Bovendien kan, nu naar de mening van Jeugdbescherming en deskundigen helder is wat het perspectief is van [de minderjarige] , ook gestart worden met de door Ni-Care geadviseerde traumabehandeling voor hem. Traumabehandeling van [de minderjarige] is naar de mening van behandelaren een voorwaarde voor contactherstel met moeder.
3.2.
Ter zitting hebben de vertegenwoordigers van de GI hieraan toegevoegd dat het naar omstandigheden goed gaat met [de minderjarige] . Hij verblijft al geruime tijd bij zijn grootouders vz en ontwikkelt zich daar goed. Wel laat [de minderjarige] kenmerken van trauma zien en daarvoor moet hij hulpverlening krijgen. De vader heeft in het NIKA traject van Ni-Care laten zien dat hij goed kan aansluiten bij de behoeften van [de minderjarige] . Het advies is om [de minderjarige] bij zijn vader te plaatsen en daarbij opvoedondersteuning voor thuis in te zetten. Vader heeft aangegeven hiervoor open te staan. De moeder heeft het NIKA traject niet afgerond en ten aanzien van haar opvoedvaardigheden zijn dus geen adviezen uitgebracht. De moeder is zorg mijdend en ook het contact tussen de vaste gezinsmanager en de moeder verloopt moeizaam. De moeder is bijvoorbeeld niet of nauwelijks telefonisch te bereiken. De GI acht het verder zorgelijk dat [de minderjarige] getuige is geweest van agressie van moeder richting een omgangsbegeleider. Na dit incident heeft de GI moeder een schriftelijke aanwijzing gegeven en is het contact tussen [de minderjarige] en zijn moeder stopgezet. [de minderjarige] heeft zijn moeder tot op heden niet meer gezien. Er kan enkel contactherstel komen als dit veilig wordt geacht voor [de minderjarige] . Een belangrijke voorwaarde hiervoor is dat moeder hulpverlening aangaat voor haar emotieregulatieproblemen. De GI heeft moeder handreikingen geboden om naar de huisarts te gaan en een hulpvraag te formuleren, maar de moeder heeft dit van de hand gewezen. Verder hebben de vertegenwoordigers van de GI aangegeven dat er nog geen concreet plan ligt voor de overgang van [de minderjarige] van zijn grootouders vz naar zijn vader. De vaste gezinsmanager wil hierover in gesprek met de beoogde nieuwe GI te Almere.
In de zaak met nummer C/15/342945 / JU RK 23-1214:
3.3.
De GI verzoekt de uitvoering van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] zoals opgedragen aan de GI over te dragen aan de gecertificeerde instelling SAVE Jeugdbescherming, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De GI heeft dit verzoek als volgt onderbouwd
De vader heeft laten zien dat hij voldoende bereid en in staat is om, met opvoedondersteuning, zelfstandig de zorg en opvoeding voor [de minderjarige] vorm te geven. Daarnaast kan, wanneer het perspectief van [de minderjarige] duidelijk is, spoedig gestart worden met traumabehandeling voor [de minderjarige] . Uitsluitend vanuit de rust van een duidelijk perspectief kan hiermee worden gestart. Jeugdbescherming is van mening dat de uitvoering van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing zo dicht bij huis als mogelijk moet plaatsvinden omdat een verhuizing naar de vader al een grote verandering en dus ingrijpend is voor [de minderjarige] . Jeugdbescherming acht het in het belang van [de minderjarige] en de vader dat de GI in de buurt is en op die manier kan toezien op de resultaten die in het komend jaar nog moeten worden behaald ten einde toe te werken naar een einde van de ondertoezichtstelling. Hierbij moet aandacht voor de rol van de moeder en de familie van de moeder in het leven van [de minderjarige] een belangrijk onderdeel van de begeleiding zijn.
De GI Almere heeft zich bereid verklaard de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] op zich te nemen.

4.De standpunten van de belanghebbenden

4.1.
De moeder heeft op de zitting aangegeven dat zij [de minderjarige] sinds afgelopen mei niet meer heeft gezien. Zij betreurt dit, maar zij heeft er ook begrip voor omdat [de minderjarige] getuige is geweest van haar agressie richting de omgangsbegeleider. De moeder begrijpt dat dit impact heeft gehad op [de minderjarige] . De moeder is zich er inmiddels van bewust dat zij agressief kan handelen en om die reden heeft de moeder nu een GGZ instelling benaderd met een hulpvraag. Zij staat op de wachtlijst en naar verwachting kan zij volgende maand starten met hulpverlening om haar emotieregulatie te verbeteren. Daarnaast wil de moeder werken aan de communicatie met de vader. Kort geleden hebben zij al eens samen een gesprek gehad over [de minderjarige] . De moeder hoopt zo snel mogelijk herenigd te kunnen worden met [de minderjarige] . Voor nu stemt moeder ermee in dat [de minderjarige] bij zijn vader gaat wonen, maar voor de toekomst heeft de moeder de wens dat [de minderjarige] , na afronding van de verschillende hulpverleningstrajecten, weer bij haar komt wonen. De moeder staat dus niet achter het perspectiefbesluit van de GI. Tot slot heeft de moeder toegezegd de komende periode beter bereikbaar te zullen zijn en het contact met de GI niet uit de weg te zullen gaan.
4.2.
Door en namens de vader is ter zitting naar voren gebracht dat de vader en [de minderjarige] momenteel nog bij de grootouders vz wonen, maar dat zij binnenkort de nieuwe woning van vader zullen betrekken. De vaste gezinsmanager heeft de vader gevraagd om een plan van aanpak te maken voor de overgang van [de minderjarige] naar vader. Dit plan is reeds in werking. De vader neemt het grootste deel van de zorgtaken van [de minderjarige] nu al op zich en krijgt daarbij hulp van grootouders. Ook is er hulpverlening van Ni-Care betrokken. De vader is zich bewust van de verantwoordelijkheid die hij nu heeft als hoofdopvoeder van [de minderjarige] , maar hij heeft er vertrouwen in dat het, met (praktische) hulp van de grootouders vz en opvoedondersteuning, goed komt. De vader hoopt dat de moeder in de toekomst haar ouderrol weer kan vervullen en dat [de minderjarige] en de moeder snel weer contact met elkaar kunnen hebben. Contactherstel tussen [de minderjarige] en zijn moeder kan echter alleen plaatsvinden als dit voldoende veilig wordt geacht. De vader merkt op dat het incident tussen de moeder en de omgangsbegeleider impact heeft gehad op [de minderjarige] . Sinds het incident laat [de minderjarige] veranderingen in zijn gedrag zien. Hij is drukker, wordt sneller boos en slaapt onrustiger. Ni-Care heeft voor [de minderjarige] traumabehandeling aangeraden. Hiermee kan pas worden gestart op het moment dat het perspectief van [de minderjarige] is bepaald. De vader acht het dan ook van groot belang dat het perspectief van [de minderjarige] wordt bepaald zodat de noodzakelijke hulpverlening (traumabehandeling) voor [de minderjarige] kan worden opgestart. Gedurende de traumatherapie, of na afronding daarvan, zal duidelijk worden of nog nadere hulpverlening (zoals bijvoorbeeld systeemtherapie) noodzakelijk is. Tot slot is namens vader naar voren gebracht dat hij voornemens is een verzoek tot wijziging hoofdverblijfplaats in te dienen bij de rechtbank nu moeder heeft aangegeven dat zij niet instemt met het besluit van de GI dat [de minderjarige] bij zijn vader zal opgroeien.
4.3.
De grootouders vz hebben verklaard dat het naar omstandigheden goed gaat met [de minderjarige] . Wel merken de grootouders vz dat het incident tussen moeder en de omgangsbegeleider, waar [de minderjarige] getuige van is geweest, veel impact heeft gehad op [de minderjarige] . [de minderjarige] is ’s nachts vaker onrustig. Ook lijkt [de minderjarige] op sommige momenten meer in zichzelf gekeerd. De grootouders vz denken dat [de minderjarige] veel aan het verwerken is. Net als de vader achten zij het van groot belang dat er duidelijkheid komt over het perspectief van [de minderjarige] zodat de noodzakelijke traumatherapie kan worden opgestart. De grootouders vz benadrukken daarbij dat [de minderjarige] over een jaar naar school gaat, en een dergelijk traject - in zijn belang - voor die tijd zou moeten zijn afgerond. Verder geven de grootouders vz aan dat zij achter de beslissing van de GI staan om [de minderjarige] bij zijn vader te plaatsen. Ze zullen [de minderjarige] wel gaan missen, maar achten het in het belang van zijn ontwikkeling dat hij bij zijn vader kan opgroeien. Grootouders vz hebben er ook vertrouwen in dat vader de zorg voor [de minderjarige] op zich kan nemen en zij zullen waar nodig vader hierin blijven ondersteunen, ook wanneer het gaat om het faciliteren van de omgang tussen [de minderjarige] en de moeder.

5.De beoordeling

5.1.
Uit de stukken en hetgeen op de zitting is besproken is gebleken dat [de minderjarige] nog steeds in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. Een grote zorg is dat [de minderjarige] mogelijk last heeft van trauma’s. [de minderjarige] is in het verleden getuige geweest van de heftige escalaties tussen de moeder en de vader. Tijdens de uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij grootouders vz is een Terug Naar Huis Onderzoek gestart, dat in februari van dit jaar nog geen (definitief) advies had opgeleverd, maar op basis waarvan uitgebreide hulpverlening is ingezet aan de zijde van de vader, de moeder en het gezinssysteem. Onderdeel van de hulpverlening was begeleide omgang tussen [de minderjarige] en de moeder. Tijdens die omgang is [de minderjarige] getuige geweest van een geweldsincident tussen zijn moeder en de omgangsbegeleider. Dat incident heeft ertoe geleid dat hulpverlening aan de zijde van de moeder grotendeels stil is komen te liggen. Sinds het incident laat [de minderjarige] veranderingen in zijn gedrag zien. Hij is ’s nachts onrustig, hij wordt sneller boos en is meer in zichzelf gekeerd. Zowel de GI, vader als grootouders zien dat het geweldincident grote impact heeft gehad op [de minderjarige] . Zij achten het noodzakelijk dat de door Ni-Care geadviseerde traumatherapie voor [de minderjarige] zo snel mogelijk wordt opgestart. Er zijn verder ook nog steeds zorgen over de verstoorde verhouding tussen ouders. Hoewel de ouders ter zitting hebben aangegeven dat zij onlangs met elkaar in gesprek zijn gegaan, is nog onvoldoende gebleken van een stabiele en gezonde verhouding tussen hen waarbij zij in staat zijn om gezamenlijk beslissingen te nemen over [de minderjarige] . De hulpverlening (de SCHIP-Methode) om de verhouding tussen ouders te verbeteren is de afgelopen periode gestagneerd, mede als gevolg van het geweldsincident.
Tot slot is een zorg dat [de minderjarige] geen contact heeft met zijn moeder. De omgang tussen de moeder en [de minderjarige] is sinds het geweldincident van afgelopen mei stopgezet.
De moeder heeft emotieregulatieproblemen en de zorgen hierover zijn de afgelopen periode alleen maar toegenomen. Dit terwijl het de moeder in de afgelopen twee jaar niet is gelukt mee te werken aan onderzoek op dit vlak en evenmin om de geboden hulpverlening te accepteren. Ook het contact tussen de moeder en de GI verloopt moeizaam. Naar het oordeel van de rechtbank maken deze omstandigheden dat [de minderjarige] niet naar de moeder terug kan. [de minderjarige] is jong en kwetsbaar door wat hij heeft meegemaakt, zodat alle pijlen nu moeten zijn gericht op zijn behandeling en het waarborgen van een veilig opvoedingsklimaat voor hem.
De afgelopen periode heeft Ni-Care onderzoek gedaan naar de opvoedvaardigheden van vader. Hieruit is naar voren gekomen dat de vader goed kan aansluiten bij de behoeften van [de minderjarige] . Daarbij is ook van belang dat de vader zich volledig heeft opengesteld voor onderzoek, dat hij erkent dat hij ondersteuning nodig heeft, dat hij de aangeboden hulp accepteert en ook alle nodige medewerking verleent. Het NIKA traject van de moeder is stil komen te liggen. De rechtbank acht het gelet op de leeftijd en ontwikkeling van [de minderjarige] in zijn belang dat er duidelijkheid komt over waar hij gaat opgroeien. Deze duidelijkheid is bovendien een vereiste voor het starten van de traumabehandeling van [de minderjarige] . Met de GI is de kinderechter in de gegeven omstandigheden van oordeel dat het perspectief van [de minderjarige] bij zijn vader ligt. Dit betekent dat niet langer wordt gewerkt aan een thuisplaatsing van [de minderjarige] bij de moeder. Zoals hiervoor al opgemerkt zal de vader in zijn taak als hoofdopvoeder van [de minderjarige] de nodige ondersteuning moeten krijgen. Het is aan de GI om deze hulpverlening te coördineren. De rechtbank acht het positief dat al opvoedondersteuning vanuit Ni-Care bij vader betrokken is en ook de grootouders te kennen hebben gegeven bereid te zijn in te springen waar nodig.
5.2.
Uit voorgaande volgt dat nog steeds is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Gelet op de problematiek en de in te zetten hulpverlening zal de rechtbank de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verlengen voor de verzochte duur van een jaar (artikel 1:260, eerste lid, BW).
5.3.
Uit voorgaande volgt ook dat verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] noodzakelijk is in het belang van zijn verzorging en opvoeding (artikel 1: 265b, eerste lid BW en 1:265c, tweede lid, BW). Op bovenstaande gronden zal de rechtbank deze verlenging afgeven bij de gezaghebbende vader.
5.4.
De GI dient de komende periode toe te zien op de overgang van [de minderjarige] naar zijn vader en ervoor te zorgen dat de huidige hulpverlening wordt gecontinueerd. Ook dient de GI erop toe te zien dat de vanuit Ni-Care geadviseerde traumatherapie voor [de minderjarige] zo snel mogelijk wordt opgestart. Verder moet er aandacht zijn voor de rol van moeder in het leven van [de minderjarige] . Wanneer dit veilig wordt geacht kan tot contactherstel tussen [de minderjarige] en zijn moeder worden overgegaan. Hiervoor is noodzakelijk dat de moeder hulpverlening voor haar emotieregulatie aangaat. De rechtbank acht het positief dat moeder ter zitting te kennen heeft gegeven dat zij al bij een GGZ-instelling op de wachtlijst staat voor dergelijke hulpverlening.
In de zaaknummer C/15/342945 / JU RK 23-1214:
5.5.
Ter zitting is namens de vader het standpunt ingenomen dat het - in het geval van een overdracht van de uitvoering van de ondertoezichtstelling naar de GI Almere - van groot belang is dat de huidige ingezette hulpverlening wordt gecontinueerd. De rechtbank deelt dit standpunt. De overdracht naar een andere GI en daarmee mogelijk de overstap naar andere hulpverleningsorganisaties zou tot vertraging of zelfs tot stagnatie van hulp kunnen leiden. Dit is niet in het belang van [de minderjarige] . De vertegenwoordigers van de GI Amsterdam en de GI Almere hebben desgevraagd aangegeven niet te kunnen garanderen dat de huidige hulpverlening vanuit Ni-Care kan worden gecontinueerd. Daarom is ter zitting met betrokkenen afgesproken dat het verzoek van de GI om de uitvoering van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] over te dragen aan de GI Almere zal worden aangehouden tot hierna te melden pro forma datum teneinde de GI de gelegenheid te bieden onderzoek te doen naar de vraag of de huidige hulpverlening (de opvoedondersteuning bij vader en de (aanmelding voor) traumatherapie van [de minderjarige] ) kan worden gecontinueerd. De ouders zullen in de gelegenheid worden gesteld hierop te reageren.

6.De beslissing

De rechtbank:
In de zaak met zaaknummer C/15/342622 / JU RK 23-1168:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van
[de minderjarige]tot 15 september 2024;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij de andere met gezag belaste ouder, namelijk de vader, tot 15 september 2024;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
In de zaaknummer C/15/342945 / JU RK 23-1214:
6.4.
houdt de beslissing op het verzoek aan tot
16 oktober 2023 PRO FORMA;
6.5.
geeft de GI de opdracht de rechtbank en de ouders uiterlijk op
25 september 2023te informeren met betrekking tot de vraag of bij vervanging van de GI de huidige hulpverlening (dat wil zeggen de opvoedondersteuning bij vader en de aanmelding van [de minderjarige] voor traumatherapie) kan worden gecontinueerd, en of zij het verzoek al dan niet handhaven;
6.6.
geeft de ouders de gelegenheid hierop schriftelijk te reageren en bepaalt dat hun schriftelijke reactie uiterlijk twee weken na ontvangst van de reactie van de GI ontvangen dient te zijn;
6.7.
wijst erop dat de rechtbank daarna zal beslissen over de verdere voortgang van de procedure betreffende het verzoek tot vervanging van de GI.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 5 september 2023 door mr. M.A.J. Berkers, voorzitter, mr. S.I.A.C. Angenent-Bakker en mr. R.M. van Diepen, allen kinderrechters, in aanwezigheid van mr. M. Schuth als griffier, en op schrift gesteld op 19 september 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.