ECLI:NL:RBNHO:2023:9612

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 september 2023
Publicatiedatum
27 september 2023
Zaaknummer
10236804 \ CV EXPL 22-4389
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van onbetaalde facturen door Amsterdam Freight Company

In deze zaak vordert Amsterdam Freight Company, een onderneming die goederen opslaat en vervoert, betaling van onbetaald gelaten facturen door [eenmanszaak]. De vordering is ingesteld op 14 november 2022, waarbij Amsterdam Freight Company een bedrag van € 7.497,93 vordert, bestaande uit een hoofdsom, wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter heeft vastgesteld dat een groot deel van de vordering niet voor toewijzing in aanmerking komt, omdat de facturen zijn verstuurd door een andere onderneming, Amsterdam Logistics & Warehousing B.V., die geen partij is in deze procedure. Het resterende bedrag van € 1.265,79, dat betrekking heeft op facturen voor transportkosten, wordt wel toegewezen. De kantonrechter oordeelt dat Amsterdam Freight Company voldoende heeft aangetoond dat de gefactureerde diensten zijn verricht en dat [eenmanszaak] niet voldoende bewijs heeft geleverd dat de facturen zijn betaald. De kantonrechter wijst de vordering toe en veroordeelt [eenmanszaak] tot betaling van het verschuldigde bedrag, vermeerderd met wettelijke handelsrente en proceskosten. De uitspraak is gedaan op 21 september 2023 door de kantonrechter M.P.E. Oomens in de Rechtbank Noord-Holland, locatie Zaanstad.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Zaanstad
Zaaknr./rolnr.: 10236804 \ CV EXPL 22-4389
Uitspraakdatum: 21 september 2023
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de besloten vennootschap
Peeter Global Logistics B.V., handelende onder de naam Amsterdam Freight Company
gevestigd te [plaats]
eiseres
verder te noemen: Amsterdam Freight Company
gemachtigde: Invorderingsbedrijf B.V.
tegen
[gedaagde 1] , handelend onder de naam [eenmanszaak]
wonende te [woonplaats]
gedaagde
verder te noemen: [eenmanszaak]
gemachtigde: mr. J.S.M. Brouwer (DAS)
De zaak in het kort
In deze zaak vordert een onderneming betaling van volgens haar onbetaald gelaten facturen. Een groot deel van de vordering komt niet voor toewijzing in aanmerking, omdat die facturen zijn gestuurd door een onderneming die geen partij is in deze procedure. Het andere deel van de vordering wordt wel toegewezen. De onderneming heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat de gefactureerde diensten zijn verricht en gedaagde heeft onvoldoende aangetoond dat de facturen al zijn betaald.

1.Het procesverloop

1.1.
Amsterdam Freight Company heeft bij dagvaarding van 14 november 2022 een vordering tegen [eenmanszaak] ingesteld. [eenmanszaak] heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
Op 11 april 2023 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting heeft Amsterdam Freight Company nog een akte overlegging nadere producties tevens zijnde een akte vermindering van eis toegezonden. [eenmanszaak] heeft bij brief van 6 maart 2023 eveneens nog stukken toegezonden.
1.3.
Partijen hebben op de zitting afgesproken nog met elkaar in overleg te gaan en te kijken of zij alsnog tot een minnelijke oplossing konden komen. Op 22 juni 2022 heeft de gemachtigde van Amsterdam Freight Company de kantonrechter laten weten dat partijen geen overeenstemming hebben weten te bereiken, waarna vonnis is bepaald.

2.De feiten

2.1.
Amsterdam Freight Company en Amsterdam Logistics & Warehousing B.V. hebben [eenmanszaak] tussen september 2020 en juli 2021 diverse facturen toegestuurd. [eenmanszaak] heeft deze facturen gedeeltelijk onbetaald gelaten.

3.De vordering en het verweer

3.1.
Amsterdam Freight Company vordert, na vermindering van haar vordering, dat de kantonrechter [eenmanszaak] veroordeelt tot betaling van € 7.497.93. Dit bedrag bestaat uit een hoofdsom van € 5.499,03, wettelijke handelsrente van € 1.000,83 en buitengerechtelijke incassokosten inclusief btw van € 998,07.
3.2.
Amsterdam Freight Company legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat zij in opdracht en voor rekening van [eenmanszaak] goederen heeft opgeslagen en vervoerd. Daarnaast is [eenmanszaak] accijnzen die door Amsterdam Freight Company aan de belastingdienst zijn betaald verschuldigd. Amsterdam Freight Company heeft [eenmanszaak] hiervoor facturen toegestuurd, die door [eenmanszaak] onbetaald zijn gelaten. Vanwege het uitblijven van betaling heeft Amsterdam Freight Company haar vordering uit handen moeten geven en kosten moeten maken. De buitengerechtelijke incassokosten en rente moet [eenmanszaak] daarom ook betalen.
3.3.
[eenmanszaak] betwist de vordering. Hij voert aan – samengevat – dat hij vanaf begin 2020 geen gebruik meer heeft gemaakt van de diensten van Amsterdam Freight Company. De facturen die volgens Amsterdam Freight Company open staan dateren van daarna en hoeft [eenmanszaak] dan ook niet te betalen. Alle posten die nog open stonden bij het eindigen van de samenwerking zijn door [eenmanszaak] betaald, waardoor Amsterdam Freight Company niets meer van hem te vorderen heeft.

4.De beoordeling

4.1.
Op de zitting heeft Amsterdam Freight Company toegelicht dat de vordering feitelijk uit twee delen bestaat. Enerzijds uit facturen die zien op de kosten voor het opslaan en vervoeren van goederen –factuurnummers beginnend met de cijfers 00 – en anderzijds op facturen voor accijnskosten – factuurnummers beginnend met een 2. De facturen voor de accijnskosten zijn verstuurd uit naam van Amsterdam Logistics & Warehousing B.V. en dus niet uit naam van Amsterdam Freight Company. Aangezien de vordering niet mede namens Amsterdam Logistics & Warehousing B.V. is ingesteld, komt het deel van de vordering dat ziet op de accijnskosten alleen al daarom niet voor toewijzing in aanmerking. De kantonrechter wijst dat deel van de vordering dan ook af. Het verweer van [eenmanszaak] behoeft daarom geen verdere behandeling.
4.2.
Wanneer de facturen van Amsterdam Logistics & Warehousing B.V. buiten beschouwing worden gelaten, resteert een bedrag van € 1.265,79. Dit bedrag ziet op facturen die Amsterdam Freight Company tussen oktober en december 2020 aan [eenmanszaak] heeft gestuurd. Volgens [eenmanszaak] is hij echter begin 2020 overgestapt naar een ander transportbedrijf en is er vanaf dat moment geen transport meer verricht door Amsterdam Freight Company. Ondanks dat Amsterdam Freight Company op de zitting heeft aangegeven dat zij over voor akkoord door [eenmanszaak] getekende transportbonnen beschikt, heeft zij die in deze procedure niet overgelegd. Op de zitting heeft Amsterdam Freight Company echter toegelicht dat er in 2020 nog pallets van [eenmanszaak] bij haar in de opslag stonden. Deze pallets kon [eenmanszaak] door een order in te voeren in het systeem van Amsterdam Freight Company zelf opvragen, waarna Amsterdam Freight Company zorgde dat de order werd afgeleverd op de opgegeven locatie. Dat er ook eind 2020 nog pallets van [eenmanszaak] bij Amsterdam Freight Company in opslag stonden, blijkt volgens Amsterdam Freight Company uit de factuurspecificatie bij factuur 206033 van 27 november 2020. Op die factuurspecificatie staat namelijk bij ‘opslagkosten palletstelling Europallets’ als aantal acht vermeld. Volgens Amsterdam Freight Company betekent dit dat er in november 2020 nog acht pallets in opslag stonden. [eenmanszaak] heeft de juistheid van deze factuurspecificatie niet weersproken. In het licht van de door Amsterdam Freight Company gegeven toelichting overtuigt het verweer van [eenmanszaak] dat Amsterdam Freight Company in 2020 geen transport heeft verricht, niet. Zolang er nog pallets in opslag stonden die door [eenmanszaak] konden worden opgevraagd, kon Amsterdam Freight Company immers transport verrichten. Daar komt nog bij dat van [eenmanszaak] verwacht had mogen worden dat hij, indien hij het niet eens was met de facturen, daar direct na ontvangst contact over had opgenomen met Amsterdam Freight Company. Dat [eenmanszaak] dit heeft gedaan is onvoldoende gesteld of gebleken. Alles overwegende is de kantonrechter dan ook van oordeel dat Amsterdam Freight Company voldoende gemotiveerd heeft onderbouwd dat zij in 2020 nog transport voor [eenmanszaak] heeft verricht. De facturen voor de transportkosten is [eenmanszaak] dan ook verschuldigd.
4.3.
Door [eenmanszaak] is echter ook nog betoogd dat hij alles wat hij aan Amsterdam Freight Company verschuldigd was heeft betaald. [eenmanszaak] voert hiermee een bevrijdend verweer, waarvan hij volgens de hoofdregel van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijk Rechtsvordering (Rv) de bewijslast draagt. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft [eenmanszaak] betaalbewijzen en uitdraaien uit zijn boekhouding overgelegd. De kantonrechter stelt vast dat de betalingen waarvan betaalbewijzen zijn overgelegd niet één op één zijn terug te vinden in de uitdraaien uit de administratie van [eenmanszaak] . Hierdoor is het voor de kantonrechter niet vast te stellen hoe [eenmanszaak] de betalingen in haar administratie heeft verwerkt. Daar komt bij dat bij de betalingen veelal niet staat vermeld op welke factuurnummers de betaling betrekking had. Amsterdam Freight Company mocht de betalingen daarom in mindering laten strekken op de oudst openstaande facturen. [1] In de dagvaarding stelt Amsterdam Freight Company dat zij dat ook heeft gedaan en verklaart ook dat er op factuur 001482 nog slechts € 135,26 open staat in plaats van het oorspronkelijke factuurbedrag van € 526,64. Verder geldt dat er vraagtekens gezet kunnen worden bij de juistheid van de uitdraaien uit de administratie van [eenmanszaak] . Factuur 001482 staat namelijk op 7 september 2020 ingeboekt in de administratie, terwijl de factuurdatum van deze factuur 25 september 2020 is. Voor de andere facturen geldt hetzelfde. Daarnaast lijkt uit de uitdraaien te volgen dat de facturen waarvan in deze procedure betaling wordt gevorderd eerst door [eenmanszaak] in zijn administratie zijn ingeboekt, maar vervolgens op 1 januari 2022 allemaal zijn tegen geboekt. Hierdoor komt het totaal verschuldigde logischerwijs op nul uit, maar dat wil niet zeggen dat alle facturen zijn betaald.
4.4.
Op basis van het voorgaande komt de kantonrechter tot de conclusie dat [eenmanszaak] zijn stelling dat alle facturen zijn betaald onvoldoende heeft onderbouwd. Zijn verweer faalt dan ook en de kantonrechter zal [eenmanszaak] daarom veroordelen tot betaling van € 1.265,79 aan Amsterdam Freight Company. Omdat [eenmanszaak] de facturen niet binnen de vervaltermijn heeft betaald, is hij wettelijke handelsrente verschuldigd. De wettelijke handelsrente zal worden toegewezen op de wijze zoals onder de beslissing is vermeld.
4.5.
Amsterdam Freight Company heeft verder aanspraak gemaakt op buitengerechtelijke incassokosten. Omdat Amsterdam Freight Company voldoende heeft onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht, zal een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen volgens het wettelijke tarief dat hoort bij de hoofdsom waartoe [eenmanszaak] wordt veroordeeld, zijnde € 189,86. De door Amsterdam Freight Company gevorderde btw over de incassokosten wordt afgewezen. omdat niet is gesteld of gebleken dat de btw niet verrekend kan worden
4.6.
De proceskosten komen voor rekening van [eenmanszaak] omdat hij het toegewezen bedrag onbetaald heeft gelaten, met dien verstande dat het griffierecht en de vergoeding voor het salaris gemachtigde zullen worden gebaseerd op de in deze procedure toe te wijzen hoofdsom. Het meerdere griffierecht, dat op grond van de dagvaarding aan Amsterdam Freight Company in rekening is gebracht, dient voor haar rekening te blijven. Ook wordt [eenmanszaak] veroordeeld tot betaling van € 132,00 aan nasalaris, voor zover daadwerkelijk nakosten door Amsterdam Freight Company worden gemaakt.
4.7.
De wettelijke handelsrente over de proceskosten is niet toewijsbaar, omdat de vordering tot betaling van de proceskosten niet voortvloeit uit een handelsovereenkomst in de zin van artikel 6:119a BW. De wettelijke rente over de proceskosten is wel toewijsbaar en zal worden toegewezen ingaande de 15e dag na de datum van betekening van dit vonnis.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [eenmanszaak] tot betaling aan Amsterdam Freight Company van € 1.455,65, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over € 1.265,79 vanaf de vervaldatum van de facturen tot de dag van de gehele betaling;
5.2.
veroordeelt [eenmanszaak] tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor Amsterdam Freight Company worden vastgesteld op:
dagvaarding € 112,30
griffierecht € 322,00
salaris gemachtigde € 398,00
nakosten € 132,00 , voor zover daadwerkelijk nakosten worden gemaakt;
5.3.
veroordeelt [eenmanszaak] tot betaling van de wettelijke rente over de proceskosten ingaande de 15e dag na de datum van betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.P.E. Oomens en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Zie artikel 6:43 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW)