In deze zaak heeft AirHelp Germany GmbH een vordering ingesteld tegen Etihad Airways PJSC, de vervoerder, vanwege een vertraging van meer dan drie uur van vlucht EY264 van Amsterdam naar Abu Dhabi en vervolgens naar Colombo. De passagier had een vervoersovereenkomst met de vervoerder en heeft haar vorderingsrecht gecedeerd aan AirHelp. De vervoerder is bij verstekvonnis op 7 juli 2021 veroordeeld tot betaling van € 600,00 aan compensatie, maar heeft verzet aangetekend tegen dit vonnis, stellende dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk veiligheidsmaatregelen na aanslagen in Sri Lanka.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat de vervoerder in beginsel gehouden is tot betaling van compensatie op grond van de Verordening (EG) nr. 261/2004. De vervoerder voerde aan dat de vertraging het gevolg was van een wijziging van het vluchtplan om de veiligheid van personeel en passagiers te waarborgen. AirHelp betwistte deze claim en stelde dat de vervoerder niet voldoende had onderbouwd dat de wijziging van het vluchtplan noodzakelijk was vanwege de aanslagen.
De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder niet had aangetoond dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden. De overgelegde stukken gaven geen duidelijkheid over de reden van de wijziging van het vluchtplan. Daarom werd het beroep van de vervoerder op buitengewone omstandigheden afgewezen en werd het verzet ongegrond verklaard. De kantonrechter bevestigde het verstekvonnis en veroordeelde de vervoerder in de proceskosten.