ECLI:NL:RBNHO:2023:994

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 februari 2023
Publicatiedatum
8 februari 2023
Zaaknummer
9039253
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van een vlucht door buitengewone omstandigheden en de-icing procedure

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 8 februari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en Swiss International Air Lines AG over compensatie voor een vertraagde vlucht. De passagier had een vervoersovereenkomst gesloten voor een vlucht van Budapest via Zürich naar Amsterdam op 23 januari 2019. De vlucht van Budapest naar Zürich was vertraagd door winterse weersomstandigheden, specifiek door een de-icing procedure, waardoor de passagier haar aansluitende vlucht naar Amsterdam miste en meer dan drie uur later op haar eindbestemming aankwam. De passagier vorderde compensatie van € 250,00 op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, maar de vervoerder weigerde betaling en stelde dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden.

De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder voldoende had aangetoond dat de vertraging was veroorzaakt door buitengewone omstandigheden, namelijk de de-icing procedure. De rechter stelde vast dat de passagier met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming was aangekomen, wat in beginsel recht geeft op compensatie. Echter, de kantonrechter concludeerde dat de vervoerder alle redelijke maatregelen had genomen om de vertraging te voorkomen en dat de passagier haar aansluitende vlucht niet zou hebben gehaald zonder de buitengewone omstandigheden. Daarom werd de vordering van de passagier afgewezen en werd zij veroordeeld tot betaling van de proceskosten.

De uitspraak benadrukt de toepassing van de Europese regelgeving omtrent luchtreizigers en de voorwaarden waaronder een vervoerder kan worden vrijgesteld van compensatieverplichtingen. De kantonrechter heeft ook de relevantie van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie besproken, maar besloot dat dit in dit geval niet nodig was.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9039253 \ CV EXPL 21-1065
Uitspraakdatum: 8 februari 2023
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[de passagier]
wonende te [woonplaats]
eiseres
hierna te noemen: de passagier
gemachtigde: mr. R.A.C. Telkamp (EUclaim B.V.)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Swiss International Air Lines AG Swiss International Air Lines SA Swiss International Air Lines Ltd
gevestigd te Bazel (Zwitserland)
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. P.C.X. de Leede en mr. E.A. Pluijm

1.Het procesverloop

1.1.
De passagier heeft bij dagvaarding van 25 november 2020 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagier heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagier diende te vervoeren van Ferihegy Airport Budapest (Hongarije) via Zürich Airport (Zwitserland) naar Amsterdam Schiphol Airport op 23 januari 2019.
2.2.
De vlucht van Budapest naar Zürich met vluchtnummer LX2251 (hierna: de vlucht) is vertraagd uitgevoerd. De passagier heeft haar aansluitende vlucht naar Amsterdam gemist. De passagier is omgeboekt naar een alternatieve vlucht waarmee zij meer dan drie uur later dan oorspronkelijk gepland op de overeengekomen eindbestemming is aangekomen.
2.3.
De passagier heeft compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering en het verweer

3.1.
De passagier vordert dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 250,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 januari 2019, althans vanaf datum ingebrekestelling dan wel vanaf de datum van betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 90,75 dan wel € 48,40 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 26 februari 2019 dan wel vanaf de datum van betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagier heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is de passagier te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 250,00.
3.3.
De vervoerder betwist de vordering. Op zijn verweer wordt – voor zover relevant – bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
4.2.
Niet in geschil is dat de passagier met een vertraging van meer dan drie uur op de overeengekomen eindbestemming is aangekomen, zodat de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening.
4.3.
De vraag die voorligt is of de vervoerder met de door hem overgelegde producties en zijn toelichting daarop voldoende heeft aangetoond dat de langdurige vertraging van de passagier op de eindbestemming het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden.
4.4.
Ter onderbouwing van zijn beroep op buitengewone omstandigheden heeft de vervoerder als productie 1 bij antwoord het vluchtrapport overgelegd. Hieruit volgt dat de vlucht een vertrekvertraging had van 43 minuten wegens vertragingscode 75A en 24 minuten wegens vertragingscode 93. Voor de betekenis van deze vertragingscodes heeft de vervoerder verwezen naar de door hem overgelegde “Standard IATA Delay Codes”. Hieruit volgt dat code 75 staat voor “
DE-ICING OF AIRCRAFT, removal of ice and/or snow, frost prevention excluding unserviceability of equipment” en code 93 voor “
AIRCRAFT rotation, late arrival of aircraft from another flight or previous sector”.Ten aanzien van de bewijskracht van het vluchtrapport overweegt de kantonrechter dat het enkele feit dat het vluchtrapport een intern document betreft niet betekent dat het vluchtrapport een lage(re) mate van bewijskracht toekomt.
4.5.
De vervoerder heeft, onder verwijzing naar de overgelegde METAR, voldoende aannemelijk gemaakt dat er op 23 januari 2019 sprake was van winterse weersomstandigheden op en rond de luchthaven van Budapest. De oorzaak van de vertraging was volgens de vervoerder echter niet het slechte weer, maar (het wachten op) de de-icingprocedure. De kantonrechter gaat dan ook voorbij aan de stelling van de passagier dat de weeromstandigheden niet dusdanig waren dat er niet langer gevlogen kon worden.
4.6.
De passagier heeft de kantonrechter verzocht prejudiciële vragen te stellen over de vraag of (het wachten op) een de-icing procedure een buitengewone omstandigheid vormt. De kantonrechter overweegt als volgt. Ingevolge artikel 267 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) is de hoogste nationale rechter van de EU-lidstaten verplicht om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof indien een vraag over de uitleg van Unierecht wordt opgeworpen. Hierop geldt een uitzondering wanneer de nationale rechter vaststelt dat de opgeworpen vraag niet relevant is voor de beslechting van het geschil of dat de betreffende bepaling van het Unierecht door het Hof reeds is uitgelegd of dat de juiste toepassing van het Unierecht zo voor de hand ligt dat redelijkerwijze geen ruimte voor twijfel kan bestaan. Hierin ligt besloten dat de kantonrechter slechts prejudiciële vragen dient te stellen aan het Hof als de kantonrechter zelf zonder uitleg van het Hof niet tot een beslissing kan komen. In de onderhavige zaak ziet de kantonrechter geen aanleiding tot het stellen van prejudiciële vragen.
4.7.
De kantonrechter is van oordeel dat zowel het wachten op de de-icing procedure als de uitvoering van de de-icing procedure kunnen worden aangemerkt als buitengewone omstandigheid, mits voldoende onderbouwd. Vanwege het koude weer op 23 januari 2019 dienden meerdere toestellen ijsvrij te worden gemaakt. De vervoerder heeft voldoende onderbouwd dat hij afhankelijk is van het luchtverkeersbeheer en de faciliteiten van de luchthaven. De vervoerder heeft daarbij ook voldoende aannemelijk gemaakt dat de wachttijd wordt bepaald door de luchtverkeersleiding en dat de vervoerder hierop geen invloed kan uitoefenen. Dat de de-icing procedure aan de gate heeft plaatsgevonden maakt dit niet anders. Gelet op deze en alle overige omstandigheden van het onderhavige geval is de kantonrechter dan ook van oordeel dat de vertraging van 43 minuten wegens de de-icing is veroorzaakt door een buitengewone omstandigheid. De omstandigheid dat winterweer in januari niet als een verrassing voor de vervoerder kan komen maakt dit niet anders. Van de vervoerder kan niet worden verwacht dat hij bij de planning van zijn vluchten rekening houdt met de mogelijke omstandigheid dat een toestel moet worden ge-de-iced.
4.8.
De vervoerder heeft voorts voldoende aannemelijk gemaakt dat hij zijn EOBT heeft aangepast op het moment dat hij voorzag dat hij – vanwege het wachten op de de-icing – niet in staat zou zijn om te vertrekken binnen de oorspronkelijke slottijd. De wijziging van de vertrektijd hangt dan ook samen met het (wachten op) de de-icing procedure. Doordat de de-icing procedure pas om 10:33 uur (lokale tijd) werd afgerond, was de vlucht niet in staat om op de oorspronkelijke tijd te vertrekken. De vraag of de nieuw toegewezen CTOTs kwalificeren als beperkende slotrestricties van de luchtverkeersleiding kan dan ook in het midden blijven. Dat (mogelijk) geen compleet overzicht van SRM-berichten is overgelegd is derhalve ook van ondergeschikt belang.
4.9.
De vertraging van de vlucht is mede veroorzaakt door de verlate binnenkomst van de voorgaande vlucht met hetzelfde toestel. De vertraging van de voorgaande vlucht (LX2250) is eveneens het gevolg geweest van de omstandigheid dat het toestel ijsvrij moest worden gemaakt, aldus de vervoerder. Ter onderbouwing hiervan heeft de vervoerder het vluchtrapport overgelegd. Hieruit volgt dat de totale vertrekvertraging van de voorgaande vlucht van acht minuten is veroorzaakt door (het wachten op) een ijsbehandeling. De passagier heeft het voorgaande niet betwist. Zoals hiervoor is overwogen valt het (wachten op) een de-icing procedure aan te merken als een buitengewone omstandigheid, mits voldoende onderbouwd. De kantonrechter is van oordeel dat de vervoerder hier, onder verwijzing naar het vluchtrapport, in is geslaagd. De buitengewone omstandigheid die zich heeft voorgedaan tijdens de uitvoering van vlucht LX2250 werkt door naar onderhavige vlucht. De vertragingsduur wegens vertragingscode 93 bedraagt blijkens het vluchtrapport van de vlucht 24 minuten. Dit betekent dat de vertraging van vlucht LX2250 tijdens de uitvoering vlucht is opgelopen. In deze stand van zaken wordt een vertrekvertraging van acht minuten als gevolg van code 93 aangemerkt als een buitengewone omstandigheid in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening.
4.10.
Nu de vertraging deels door buitengewone omstandigheden en deels door andere omstandigheden is veroorzaakt, dient te worden vastgesteld of de passagier haar aansluitende vlucht zou hebben gehaald zonder de buitengewone omstandigheden. De passagier is om 12:16 uur lokale tijd aangekomen in Zürich. De aansluitende vlucht van de passagier stond om 12:30 gepland te vertrekken. Zonder de buitengewone omstandigheid van 51 minuten
(43 + 8) zou de vlucht (met 16 minuten vertraging) om 11:46 te Zürich zijn gearriveerd. Niet in geschil is dat de minimale overstaptijd in Zürich 40 minuten bedraagt. Indien er geen buitengewone omstandigheid was opgetreden, dan zou de passagier haar aansluitende vlucht hebben gehaald. Hieruit volgt dan ook dat de uiteindelijke vertraging van de passagier op de eindbestemming het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden.
4.11.
De vraag die vervolgens voorligt is of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft genomen om de vertraging van de passagier te voorkomen dan wel te beperken. De passagier stelt dat de vervoerder onvoldoende buffer zou hebben ingeruimd in de omdraaitijd tussen vlucht LX2550 en LX2551. De kantonrechter overweegt dat luchtvaartmaatschappijen op grond van het arrest van het Hof van 12 mei 2011 (Eglitis/Latvijas C-294/10) weliswaar gehouden zijn om in een bepaalde reservetijd dient te voorzien om de vlucht zo mogelijk volledig te kunnen uitvoeren na afloop van de buitengewone omstandigheden, maar dat de voorgaande (rotatie)vluchten niet gerekend kunnen worden tot de (volledige) uitvoering van de vlucht zoals bedoeld in voormeld arrest. Deze stelling slaagt daarom niet.
4.12.
Voorts stelt de passagier zich op het standpunt dat zij niet is omgeboekt naar een redelijk alternatief. Uit het arrest van het Hof van 11 juni 2020 (C-74/19) volgt dat, indien een passagier met een door de vervoerder zelf uitgevoerde alternatieve vlucht de dag na de oorspronkelijk vastgestelde dag aankomt dit in beginsel geen redelijke maatregel vormt. Hierbij gaat de kantonrechter voor de interpretatie van het hiervoor genoemde woord ‘dag’ uit van een tijdruimte en voor de uitleg ervan wordt aangesloten bij de algemeen geaccepteerde uitleg, zijnde een tijdsduur van 24 uur. De passagier is in het onderhavige geval echter met een vertraging van minder dan 24 uur aangekomen op haar eindbestemming. Onder deze omstandigheden kan niet worden geoordeeld dat de vervoerder, door de passagier om te boeken naar de eerstvolgende door hemzelf uitgevoerde vlucht, geen redelijk alternatief heeft geboden. Bovendien heeft de passagier nagelaten om te bewijzen dat er nog een plaats beschikbaar was op de genoemde vlucht KL1960. De algemene stelling dat de gemiddelde bezettingsgraad van vluchten op Schiphol in januari 2019 op 76% lag is daartoe onvoldoende.
4.13.
Niet valt in te zien welke maatregelen de vervoerder nog meer had kunnen nemen om de vertraging te voorkomen dan wel te beperken. De passagier heeft in dit kader ook niets gesteld. Gelet op het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging te voorkomen. In de gegeven omstandigheden kon er niet meer van de vervoerder worden verwacht. De vordering van de passagier zal dan ook worden afgewezen.
4.14.
De proceskosten komen voor rekening van de passagier omdat deze ongelijk krijgt. Ook de nakosten komen voor rekening van de passagier, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt. De gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt de passagier tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 160,00 aan salaris van de gemachtigde van de vervoerder en veroordeelt de passagier tot betaling van € 40,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter