ECLI:NL:RBNHO:2023:997

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 februari 2023
Publicatiedatum
8 februari 2023
Zaaknummer
9788384
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot restitutie van vliegticketkosten na annulering vlucht en acceptatie voucher

In deze zaak heeft de passagier een vordering ingesteld tegen de vervoerder, Finnair OYj, na de annulering van haar vlucht naar de Olympische Zomerspelen 2020 in Tokio. De passagier had een vervoersovereenkomst gesloten voor een vlucht van Amsterdam naar Tokio en terug, maar door de COVID-19 pandemie werd de vlucht geannuleerd. De vervoerder bood de passagier een voucher aan, welke zij op 22 april 2020 accepteerde. De passagier vorderde vervolgens restitutie van de ticketprijs, maar de vervoerder weigerde dit, stellende dat de passagier door het accepteren van de voucher haar recht op restitutie had opgegeven.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat de passagier het aanbod van de vervoerder om de vlucht om te ruilen voor een voucher heeft geaccepteerd. De rechter oordeelde dat de passagier niet misleid was door het aanbod van de vervoerder, aangezien de vlucht op het moment van het aanbod nog niet geannuleerd was. De kantonrechter concludeerde dat de passagier vrijwillig had afgezien van haar vlucht en dat de Verordening (EG) nr. 261/2004 niet van toepassing was, omdat de passagier op het moment van annulering geen bevestigde boeking meer had.

De vordering van de passagier werd afgewezen en zij werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten. De kantonrechter oordeelde dat de procedure niet nodeloos was en dat er geen grond was voor het toekennen van buitengerechtelijke kosten aan de passagier. Het vonnis werd uitgesproken op 15 februari 2023.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9788384 \ CV EXPL 22-1978
Uitspraakdatum: 15 februari 2023
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[de passagier]
wonende te [woonplaats] , Verenigd Koninkrijk
eiseres
hierna te noemen: de passagier
gemachtigde: mr. B.F.I. Bruisten (Yource B.V.)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Finnair OYj
gevestigd te Helsinki (Finland)
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. T. Teke

1.Het procesverloop

1.1.
De passagier heeft bij dagvaarding van 15 maart 2022 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagier heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten met het doel om de Olympische Zomerspelen 2020 in Tokio (Japan) bij te wonen. Op grond van deze vervoersovereenkomst zou de passagier vervoerd worden van Amsterdam Schiphol Airport via Helsinki-Vantaa Airport (Finland) naar Haneda Airport Tokio (Japan) op 20 juli 2020 en van Haneda Airport Tokio (Japan) via Chitose Airport (Japan) en Helsinki-Vantaa Airport (Finland) terug naar Amsterdam Schiphol Airport op 10 augustus 2020.
2.2.
De passagier heeft om restitutie van de betaalde ticketprijzen verzocht.
2.3.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagier vordert dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 983,43, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag der incident tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 181,50 dan wel € 178,49 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten;
- een certificaat zoals bedoeld in artikel 53 herziene EEX-Verordening.
3.2.
De passagier heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat de vervoerder vanwege de annulering van de vlucht(en) gehouden is tot restitutie van de vliegtickets binnen zeven dagen na annulering van de vlucht(en) conform artikel 5 lid 1 sub a in samenhang met artikel 8 lid 1 sub a van de Verordening.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. De passagier wilde naar de Olympische Zomerspelen van 2020 in Japan. Door de COVID-19 pandemie is dit sportevenement met een jaar uitgesteld. De vervoerder is vervolgens een campagne gestart om passagiers die een vlucht naar Tokio hadden geboekt in 2020 de mogelijkheid te bieden hun geboekte vluchten te laten annuleren onder afgifte van een voucher. De passagier heeft dit aanbod op 22 april 2020 geaccepteerd, en daarmee vrijwillig afgezien van haar vlucht. De passagier komt om deze reden geen recht op restitutie toe. Weliswaar heeft de vervoerder de vlucht(en) op een later moment alsnog geannuleerd, maar op dat moment beschikte de passagier niet langer over een bevestigde boeking.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Niet in geschil is dat de passagier het aanbod van de vervoerder om de geboekte vlucht(en) in te laten ruilen voor een voucher op 22 april 2020 heeft geaccepteerd.
5.3.
De passagier stelt dat de vervoerder door het aanbod van een voucher te doen de indruk heeft gewekt dat de vlucht naar Japan geen doorgang zou vinden. In april 2020 was bovendien reeds te voorzien dat de vluchten in juli en augustus 2020 (in verband met de COVID-19 pandemie) niet uitgevoerd zouden kunnen worden. Dit geldt te meer nu er een inreisverbod in Japan van kracht was. De passagier voelt zich misleid door deze gang van zaken en stelt dat zij conform de Aanbeveling van de Europese Commissie d.d. 13 mei 2020 de mogelijkheid had moeten krijgen om voor restitutie te kiezen.
5.4.
De kantonrechter overweegt als volgt. De vervoerder heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat het aanbod met betrekking tot de “Olympische vluchten” een gebaar van goede wil was om de bezoekers van de Olympische Spelen tegemoet te komen. Op het moment dat de vervoerder het aanbod deed, waren de vluchten niet geannuleerd. Het ging om gewone lijnvluchten die gepland stonden op reguliere wijze door te gaan. De passagier was niet verplicht het aanbod van de vervoerder te aanvaarden. Zij had er ook voor kunnen kiezen om de situatie af te wachten (en mogelijk alsnog naar Japan af te reizen). Door het aanbod van de vervoerder te accepteren heeft de passagier vrijwillig afgezien van haar vlucht. Van enige misleiding is geen sprake.
5.5.
De vervoerder heeft de vlucht naar Japan op 25 mei 2020 geannuleerd. Op dat moment had de passagier geen bevestigde boeking (meer). Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de Verordening op grond van artikel 3 lid 2 niet van toepassing is. De vordering van de passagier wordt op grond van de Verordening dan ook afgewezen.
5.6.
De kantonrechter zal de grondslag van de vordering niet ambtshalve aanvullen als bedoeld in artikel 25 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) aangezien de gestelde feiten hiertoe geen aanleiding geven. Het feit dat het ook in 2021 niet mogelijk was om de Olympische Zomerspelen in Tokio bij te wonen maakt het oordeel van de kantonrechter niet anders. De passagier had de voucher immers ook kunnen gebruiken voor reizen naar andere bestemmingen.
5.7.
De proceskosten komen voor rekening van de passagier omdat zij ongelijk krijgt. Weliswaar heeft de passagier verzocht de vervoerder ook in het geval wordt geoordeeld dat de vervoerder bevrijd kan worden van zijn betalingsverplichting in de buitengerechtelijke kosten en de proceskosten te veroordelen, maar dat verzoek wordt afgewezen. De passagier stelt dat de procedure mogelijk nodeloos aanhangig is gemaakt. Zij verwijst in dit kader naar een vonnis van deze rechtbank van 11 oktober 2017 (zaaknummer 5648841 CV EXPL 17-431). De kantonrechter oordeelt dat de onderhavige procedure een andere is dan die waarnaar de passagier verwijst, omdat het verweer van de vervoerder, anders dan in de zaak uit 2017, geen informatie betreft die de passagier zelf niet tot haar beschikking had (kunnen hebben). Er is daarom geen grond voor de stelling dat deze procedure voorkomen had kunnen worden als de vervoerder in een eerder stadium meer informatie zou hebben gegeven.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt de passagier tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 264,00 aan salaris van de gemachtigde van de vervoerder;
6.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter