ECLI:NL:RBNHO:2023:9974

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 augustus 2023
Publicatiedatum
8 oktober 2023
Zaaknummer
15-335015-22
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrondverklaring bezwaar DNA-onderzoek minderjarige veroordeelde

Op 21 augustus 2023 heeft de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, uitspraak gedaan in een zaak betreffende de ongegrondverklaring van een bezwaar tegen het vaststellen en verwerken van het DNA-profiel van een minderjarige veroordeelde. De veroordeelde, geboren in 2007, was op het moment van het strafbare feit 15 jaar oud en had een leerstraf van 40 uur opgelegd gekregen voor afpersing. Het bezwaar was ingediend op 26 juni 2023 en de behandeling vond plaats op 7 augustus 2023. De verdediging voerde aan dat de veroordeelde ten tijde van het feit nog jong en impulsief was, en dat er onvoldoende recidivegevaar was om het DNA-onderzoek te rechtvaardigen. De officier van justitie betwistte dit en verwees naar risicofactoren die in een rapport van de Raad voor de Kinderbescherming waren vermeld.

De rechtbank oordeelde dat het bezwaar ongegrond was. De rechtbank stelde vast dat het misdrijf waarvoor de veroordeelde was veroordeeld, afpersing, een ernstig feit was en dat het vaststellen van het DNA-profiel van belang kon zijn voor de opsporing van toekomstige strafbare feiten. De rechtbank benadrukte dat de Wet DNA geen onderscheid maakt tussen meerderjarigen en minderjarigen en dat de omstandigheden van de zaak, inclusief het recidivegevaar, in de beoordeling moesten worden meegenomen. De rechtbank concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die het DNA-onderzoek disproportioneel zouden maken, en verklaarde het bezwaar ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Haarlem
parketnummer : 15-335015-22
raadkamernummer : 23-016007
datum : 21 augustus 2023
beslissing van de enkelvoudige raadkamer op het bezwaar op grond van artikel 7 Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden (Wet DNA) van:

[veroordeelde] ,

geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] ,
woonplaats kiezend op het kantoor van mr. V.J.M.H.Y. van Haaster, advocaat te Haarlem (Leidsevaart 102, 2013 HC Haarlem),
hierna te noemen: de veroordeelde.

Procedure

Het bezwaarschrift is op 26 juni 2023 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
De rechtbank heeft op 7 augustus 2023 het bezwaar in besloten raadkamer behandeld.
De rechtbank heeft de veroordeelde, de advocaat, mr. Van Haaster voornoemd en de officier van justitie op zitting gehoord.

Bezwaar

Het bezwaar richt zich tegen het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van de veroordeelde.
Namens de veroordeelde is - samengevat weergegeven - aangevoerd dat hij ten tijde van het strafbare feit pas 15 jaar oud was en zeer beïnvloedbaar en impulsief. Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 7 april 2020 (ECLI:NL:HR:2020:626) dient in dit soort gevallen gekeken te worden naar de omstandigheden van het geval, of afname DNA niet disproportioneel is en of sprake is van gering recidivegevaar. De raadsvrouw meent dat hiervan sprake is. Hij is first offender en hij heeft de vriendengroep waar hij toen mee omging, niet meer gezien. Bovendien gaat het goed op school en heeft hij een doel voor ogen; hij wil automonteur worden. Hij heeft veel profijt van de opgelegde leerstraf. Er hebben zich ook geen incidenten voorgedaan. Gelet op alle omstandigheden is er onvoldoende gevaar voor recidive om het vaststellen en verwerken van zijn DNA-profiel noodzakelijk dan wel proportioneel te achten. Er is sprake van de in artikel 2 lid 1 sub b Wet DNA genoemde uitzondering.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat zich geen uitzondering voordoet in de zin van artikel 2, eerste lid, van de Wet DNA. Een dergelijke uitzondering is ook niet gelegen in de jeugdige leeftijd van de veroordeelde. De officier van justitie wijst daartoe onder meer op de opgelegde straf. De officier van justitie is voorts van mening dat uit de beschikbare stukken, waaronder het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) van 27 februari 2023, wel degelijk blijkt van diverse risicofactoren, waardoor er sprake is van gevaar voor herhaling.

Beoordeling

Bij vonnis van 6 maart 2023 is de veroordeelde door de kinderrechter in deze rechtbank veroordeeld ter zake van afpersing tot een leerstraf (So-Cool) van 40 uur.
De rechtbank is bevoegd en het bezwaar is tijdig en op de juiste wijze ingediend. De veroordeelde kan in het bezwaar worden ontvangen.
Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wet DNA kan een bevel tot afname van celmateriaal enkel worden bevolen ter zake van een veroordeling van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, Sv.
De rechtbank stelt vast dat het misdrijf waarvoor het bevel is afgegeven, aan dit vereiste voldoet.
Doel van de wet DNA
De Wet DNA strekt ertoe gepleegde en eventuele toekomstige strafbare feiten van de veroordeelde op efficiënte wijze op te sporen, en de veroordeelde te weerhouden van het plegen van nieuwe strafbare feiten. Daarbij is het uitgangspunt dat bij iedere veroordeelde als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet DNA celmateriaal wordt afgenomen.
Uitzonderingen in de wet
De officier van justitie is verplicht een bevel tot afname van celmateriaal te geven, tenzij zich een van de in artikel 2, eerste lid genoemde uitzonderingen voordoet. Eén van de uitzonderingen is, dat redelijkerwijs aannemelijk is dat het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van de veroordeelde, gelet op de aard van het misdrijf of de bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd, niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van de veroordeelde.
Aard van het misdrijf
Blijkens de wetsgeschiedenis ziet de maatstaf 'aard van het misdrijf' op misdrijven waarbij DNA-onderzoek geen bijdrage kan leveren aan de opsporing vervolging en berechting van strafbare feiten. De reikwijdte van deze uitzonderingsbevoegdheid is zeer beperkt.
In het onderhavige geval is de veroordeelde veroordeeld voor afpersing (artikel 317 van het Wetboek van Strafrecht). Naar het oordeel van de rechtbank kan het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van de veroordeelde van betekenis zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van de veroordeelde.
Bijzondere omstandihgeden waaronder het misdrijf is gepleegd
De maatstaf 'bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd' hangt samen
met de persoon van de veroordeelde. Het gaat daarbij om de situatie dat, ondanks een veroordeling wegens misdrijf, in de gegeven omstandigheden een DNA-onderzoek niet kan worden gerechtvaardigd. Blijkens de wetsgeschiedenis moet dan gedacht worden aan een veroordeelde van wie zeer onaannemelijk is dat hij ooit eerder een strafbaar feit heeft gepleegd voor de opsporing waarvan DNA-onderzoek van belang kan zijn, en die het misdrijf in de toekomst, bijvoorbeeld vanwege ernstige lichamelijke beperkingen, ook nooit meer zal kunnen begaan.
In de Wet wordt geen onderscheid gemaakt tussen meerderjarigen en minderjarigen en ook uit de jurisprudentie van de Hoge Raad [1] blijkt dat voor een generieke uitzondering voor minderjarigen geen ruimte is. De rechter moet wel zijn oordeel of sprake is van ‘bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd’ de omstandigheid dat de veroordeelde ten tijde van het plegen van het feit minderjarig was, betrekken. Of, en in welke mate bijzondere omstandigheden aan de orde zijn, zal afhangen van de omstandigheden van het geval. Ook het mogelijke recidivegevaar kan de rechter in zijn beoordeling betrekken. [2]
De rechtbank overweegt als volgt.
Er is sprake van een ernstig feit waarbij een persoon is geslagen en gestompt en gedwongen is om geld af te staan. Dat het om een ernstig feit gaat, blijkt ook uit de taakstraf in de vorm van een leerstraf van 40 uren die de kinderrechter heeft opgelegd.
Dat het volgens zijn eigen zeggen goed gaat met school en met het volgen van de leerstraf, maakt niet dat geen sprake is van recidiverisico of dat het vaststellen en verwerken van het DNA-profiel, nu de veroordeelde minderjarig is, evident disproportioneel is. De rechtbank wijst er daarbij op dat de veroordeelde, blijkens genoemd rapport van de RvdK, gedurende een bepaalde periode zeer negatief in beeld kwam bij de politie als het gaat om overlast (hij heeft in dat verband 22 registraties achter zijn naam), dat er zorgen waren over het afglijden van de veroordeelde, hetgeen geleid heeft tot meerdere bestuurlijke maatregelen en gebiedsverboden.
Alles afwegend komt de rechtbank tot het oordeel dat geen sprake is van een uitzonderingssituatie en dat het bezwaar ongegrond moet worden verklaard.

Beslissing

De rechtbank verklaart het bezwaar ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door
mr. M.E. Francke, rechter,
in tegenwoordigheid van D.L. Meyer, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 21 augustus 2023.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld ECLI:NL:HR:2008:BC8231
2.Bijvoorbeeld ECLI:NL:HR:2020:626