ECLI:NL:RBNHO:2024:10382

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 maart 2024
Publicatiedatum
10 oktober 2024
Zaaknummer
C/15/349870 HA RK 24-27
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek tegen een rechter in een belastingzaak

Op 29 maart 2024 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Noord-Holland het verzoek tot wraking van de rechter in een belastingzaak afgewezen. Verzoeker, wonende te Amsterdam, had op 6 maart 2024 ter zitting de wraking verzocht van mr. B. van Walderveen, de rechter in de hoofdzaak. Verzoeker stelde dat de rechter onvoldoende onpartijdig en onafhankelijk was, omdat hij tijdens de zitting een voorlopig oordeel had gegeven over het toepasselijke procesrecht. De rechter had echter aangegeven dat hij in zijn uitspraak een definitief oordeel zou geven en dat er geen sprake was van vooringenomenheid.

De wrakingskamer overwoog dat een voorlopig oordeel van de rechter tijdens de zitting in beginsel geen grond voor wraking kan vormen, aangezien wraking geen verkapt rechtsmiddel is. De wrakingskamer concludeerde dat de feiten en omstandigheden die verzoeker naar voren had gebracht, geen grond opleverden voor de vrees dat de rechter niet onpartijdig zou zijn. De wrakingskamer benadrukte dat de rechter voldoende geëquipeerd was om zaken waarin Unierecht speelt te behandelen en dat de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht voldoende gewaarborgd is volgens de wet.

De rechtbank heeft het verzoek tot wraking afgewezen en bevolen dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek. Deze beslissing is openbaar uitgesproken door de wrakingskamer, bestaande uit drie rechters, en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

Beslissing

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

[jw.sys.1.zaaknr] / [jw.sys.1.rolnummer_rekestnr][datum_beslissing]
Wrakingskamer
zaaknummer / rekestnummer: C/15/349870/ HA RK 24/27
Beslissing van 29 maart 2024
Op het verzoek tot wraking ingediend door:
[verzoeker] ,
Wonende te Amsterdam,
hierna te noemen: verzoeker.
Het verzoek is gericht tegen:
Mr. B. van Walderveen,
hierna te noemen: de rechter.

1.Procesverloop

1.1
Verzoeker heeft op 6 maart 2024 ter zitting de wraking verzocht van de rechter in de bij deze rechtbank, team Belastingrecht, locatie Haarlem aanhangige zaak met als zaaknummer HAA 22/5280, hierna te noemen: de hoofdzaak. Verzoeker heeft zijn verzoek bij e-mailbericht van 10 maart 2024 nader toegelicht.
1.2
De rechter heeft niet in de wraking berust en heeft schriftelijk op het verzoek gereageerd.
1.3
Verzoeker heeft per e-mailbericht van 18 maart 2024 nadere stukken ingediend.
1.4
Het verzoek is vervolgens behandeld ter openbare zitting van de wrakingskamer van 19 maart 2024. Verzoeker en de rechter zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Verzoeker en de rechter zijn ter zitting verschenen. De verwerende partij in de hoofdzaak, de inspecteur van de Belastingdienst Den Haag, hierna verweerder, is eveneens uitgenodigd, maar niet ter zitting verschenen.

2.Het standpunt van verzoeker

2.1
Verzoeker heeft ter onderbouwing van het verzoek aangevoerd dat de rechter onvoldoende onpartijdig en onafhankelijk is. De rechter geeft ter zitting - na overleg met verweerder - namelijk al een (onjuist) oordeel over het van toepassing zijnde (nationale) procesrecht naar aanleiding van de stukken, terwijl hij onvoldoende geëquipeerd is om het Unierecht toe te passen. Verzoeker heeft verder aangevoerd dat de rechter hem niet de gelegenheid heeft gegeven zijn standpunt over het stellen van prejudiciële vragen nader toe te lichten.
2.2
De rechter heeft ter zitting en schriftelijk aangegeven dat van vooringenomenheid of (schijn van) partijdigheid geen sprake is. Dat hiervan geen sprake is, blijkt ook uit het proces-verbaal van de zitting. De rechter heeft ter zitting een voorlopig oordeel gegeven over het van toepassing zijnde procesrecht en aangegeven dat hij in zijn uitspraak een definitief oordeel zal geven. De rechter heeft aan verweerder in het kader van hoor en wederhoor vragen gesteld naar aanleiding van het standpunt van verzoeker in zijn beroepschrift. Verder geeft de rechter aan dat hij als rechter voldoende geëquipeerd is om het Unierecht toe te passen. De rechter verzoekt om een wrakingsverbod op de voet van artikel 8:18, vierde lid Algemene wet Bestuursrecht (hierna: Awb).

3.De beoordeling

3.1
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert (zogenaamde subjectieve toets). Daarnaast kan de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd zijn indien sprake is van feiten of omstandigheden die, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de rechter in de hoofdzaak, grond geven om te vrezen dat een rechter niet onpartijdig is, waarbij ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid van belang is. Die feiten of omstandigheden moeten zwaarwegende redenen opleveren voor objectiveerbare twijfel aan de onpartijdigheid (zogenaamde objectieve toets). Het subjectieve oordeel van verzoeker is voor de beoordeling van beide toetsen wel belangrijk maar niet doorslaggevend.
3.2
De feiten en omstandigheden die verzoeker ter onderbouwing van zijn verzoek naar voren heeft gebracht, leveren geen grond op voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden en vormen geen grond voor wraking. De wrakingskamer overweegt daartoe het volgende.
3.3
Verzoeker stelde zich ter zitting allereerst op het standpunt dat artikel 19 van het Verdrag betreffende de Europese Unie noopt tot een nadere aanvullende regeling voor het waarborgen van de onafhankelijkheid van de rechtsprekende macht. De wrakingskamer stelt eerstens vast dat verzoeker geen consequenties aan deze stelling verbonden heeft. Daarnaast ziet deze bepaling op het Hof van Justitie van de Europese Unie en niet op de Nederlandse rechterlijke macht. Voor zover verzoeker heeft willen stellen dat de onafhankelijkheid van de gehele rechterlijke macht, waaronder dus deze wrakingskamer, onvoldoende is gewaarborgd, kan de wrakingskamer hier niet in meegaan. Volgens de wrakingskamer is met de in de Wet op de rechterlijke organisatie opgenomen bepalingen de in de Grondwet neergelegde onafhankelijkheid van de rechtsprekende macht voldoende gewaarborgd.
3.4
Ten aanzien van verzoekers betoog dat de rechter onvoldoende geëquipeerd en ervaren is om een zaak waarin Unierecht speelt te behandelen en daarom ten onrechte deze zaak van de teamvoorzitter toebedeeld heeft gekregen, overweegt de wrakingskamer dat dit – zou hier al sprake van zijn – op zichzelf geen grond voor wraking kan zijn. Onvoldoende kennis of ervaring kan niet leiden tot partijdigheid van de rechter of een objectief gerechtvaardigde vrees hiervoor. Overigens is in dit geval gebleken dat de rechter voldoende geëquipeerd en ervaren is om zaken waarin het Unierecht speelt te behandelen. De rechter heeft toegelicht dat alle (belasting)rechters ambtshalve het Unierecht moeten toepassen en zaken zoals die van verzoeker behandelen en dat hij in het verleden ook veel zaken heeft behandeld waarin het Unierecht speelde. De wrakingskamer is gelet daarop van oordeel dat verzoeker er niet in gevolgd kan worden dat de rechter verzoekers zaak niet kan en had mogen behandelen.
3.5
Een tijdens de zitting door de rechter gegeven voorlopig oordeel over het geschil kan in beginsel ook geen grond voor wraking vormen. Wraking is namelijk geen verkapt rechtsmiddel. De wrakingskamer komt geen oordeel toe over de juistheid van een (voorlopig) oordeel. Daarnaast geldt het volgende. Het moet een rechter, zeker tijdens een mondelinge behandeling, vrij staan om partijen voor te houden wat hij tot dan toe uit de processtukken en hetgeen hierover ter zitting is toegelicht, heeft afgeleid. Ook als een rechter een bepaald standpunt niet goed weergeeft of niet benoemt, betekent dat niet dat hij partijdig of vooringenomen is. Partijen hebben er ook belang bij te vernemen hoe de rechter tegen de zaak aankijkt en wat zijn opvattingen zijn, zodat zij voordat vonnis wordt gewezen nog eventuele misvattingen kunnen corrigeren en/of hun argumenten kunnen aanscherpen. Deze behandelwijze geeft blijk van een onderzoekende en transparante houding van de rechter en dient hoor en wederhoor. Dat het in dit geval anders zou zijn omdat de rechter enkel verweerder de mogelijkheid heeft gegeven te reageren op het verzoek van verzoeker om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie, volgt de wrakingskamer niet. De rechter lichtte ter zitting toe dat verzoeker in zijn beroepschrift uitgebreid is ingegaan op zijn verzoek tot het stellen van prejudiciële vragen en dat de rechter daarom tijdens de zitting in de hoofdzaak het standpunt van verweerder hierover wilde weten. Dit geeft volgens de wrakingskamer geen blijk van een vooringenomen positie van de rechter, aangezien de rechter hiermee een reactie aan verweerder heeft gevraagd op en naar aanleiding van het schriftelijk al door verzoeker ingenomen standpunt en er daarmee in wezen sprake was van hoor en wederhoor. Verder is van belang dat niet is vast te stellen dat verzoeker, zoals hij veronderstelt, ook niet meer in de gelegenheid zou worden gesteld zijn standpunt op dit punt nader toe te lichten, omdat verzoeker de rechter voor het sluiten van het onderzoek gewraakt heeft.
3.6
Verzoeker heeft in de onderhavige beroepsprocedure niet eerder een wrakingsverzoek gedaan en heeft zijn verzoek uitgebreid toegelicht. De wrakingskamer merkt het verzoek daarom niet aan als misbruik van recht en ziet daarom op dit moment geen aanleiding om te bepalen dat een volgend wrakingsverzoek niet meer in aanmerking wordt genomen op de voet van artikel 8:18, vierde lid van de Awb.

4.Beslissing

De rechtbank
4.1
wijst het verzoek tot wraking van de rechter af,
4.2
beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker, de rechter en de wederpartij en in de hoofdzaak een voor eensluidende gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden,
4.3
beveelt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. G.F.H. Lycklama à Nijeholt, voorzitter, mr. E.B. van den De Vries-Van den Heuvel en mr. J. van Beek als leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van R.J. Veldhuis, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2024.
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.