ECLI:NL:RBNHO:2024:10483

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 oktober 2024
Publicatiedatum
14 oktober 2024
Zaaknummer
HAA 24/2363
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft verzoekster op 6 mei 2024 beroep ingesteld tegen een beslissing op bezwaar van 22 april 2024. Dit beroep is op 18 augustus 2024 ingetrokken. Tegelijkertijd heeft verzoekster verzocht om verweerder, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten, op basis van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld om op dit verzoek te reageren, wat op 27 augustus 2024 is gebeurd. Na het sluiten van het onderzoek heeft de rechtbank uitspraak gedaan.

De rechtbank overweegt dat de veroordeling in de kosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb, en dat het Besluit proceskosten bestuursrecht nadere regels stelt over de kosten die voor vergoeding in aanmerking komen. De rechtbank stelt vast dat verzoekster zelf het beroepschrift heeft ingediend en geen derde beroepsmatig rechtsbijstand heeft verleend. Hierdoor komen de kosten voor vergoeding niet in aanmerking, aangezien de wet geen mogelijkheid biedt om verweerder te veroordelen tot vergoeding van griffierecht in deze procedure.

De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af, en benadrukt dat verweerder heeft aangegeven het griffierecht te vergoeden na de uitspraak. Dit betekent dat verzoekster, indien zij het niet eens is met de beslissing van verweerder, de mogelijkheid heeft om naar de burgerlijke rechter te stappen. De uitspraak is gedaan door rechter L.M. Kos, in aanwezigheid van griffier C. Willemse, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 24/2363
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 oktober 2024 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [plaats] , verzoekster

en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder.

Procesverloop

Verzoekster heeft op 6 mei 2024 beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van 22 april 2024.
Het beroep is bij brief van 18 augustus 2024 ingetrokken. Tegelijk met de intrekking van het beroep is verzocht om verweerder ingevolge artikel 8:75a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bij afzonderlijke uitspraak te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek. Verweerder heeft op 27 augustus 2024 gereageerd.
Nadat partijen zijn gewezen op hun recht ter zitting te worden gehoord en niet binnen de gestelde termijn hebben verklaard gebruik te willen maken van dat recht, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten. De rechtbank doet uitspraak met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Awb.

Overwegingen

1. De veroordeling van een partij in de kosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit). In het Besluit zijn nadere regels gesteld over de kosten waarop een veroordeling uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop het bedrag van de kosten wordt vastgesteld.
2. In geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan verzoekster is tegemoetgekomen, kan ingevolge artikel 8:75a van de Awb het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten worden veroordeeld. Het verzoek dient tegelijk met de intrekking van het beroep te worden gedaan.
3. De rechtbank stelt vast dat het beroep is ingetrokken omdat verweerder tegemoet is gekomen aan verzoekster en dat verzoekster tegelijk met de intrekking van het beroep heeft verzocht verweerder in de proceskosten te veroordelen
4. Ingevolge artikel 1 van het Besluit kan een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb uitsluitend betrekking hebben op:
a. kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
b. kosten van een getuige of deskundige die door een partij of een belanghebbende is meegebracht of opgeroepen, dan wel van een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht;
c. kosten van een tolk die door een partij of een belanghebbende is meegebracht of opgeroepen;
d. reis- en verblijfkosten van een partij of een belanghebbende;
e. verletkosten van een partij of een belanghebbende;
f. kosten van uittreksels uit de openbare registers, telegrammen, internationale telexen, internationale telefaxen en internationale telefoongesprekken, en
g. kosten van het als gemachtigde optreden van een arts in zaken waarin enig wettelijk voorschrift verplicht tot tussenkomst van een gemachtigde die arts is.
5. De rechtbank stelt vast dat verzoekster zelf het beroepschrift heeft ingediend en ook zelf de vervolgcorrespondentie met de rechtbank heeft gevoerd. Het is de rechtbank verder ook niet gebleken dat proceshandelingen zijn verricht door een derde, die verzoekster beroepsmatig rechtsbijstand heeft verleend en waarvoor recht bestaat op vergoeding ingevolge het Besluit.
6. Voor vergoeding van proceskosten komen slechts de kosten in aanmerking, als bedoeld in het hiervoor aangehaalde artikel 1 van het Besluit. De wet biedt niet de mogelijkheid verweerder in deze procedure te veroordelen tot het vergoeden van griffierecht (vgl. onder meer CRvB 9 augustus 1994, nr. ABW94/8, ECLI:NL:CVRB:1994:ZB0828, ABRvS 21 maart 1997, ABkort 1997, 253 en hof Amsterdam 21 januari 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:519). Het verzoek tot een vergoeding van het griffierecht moet daarom worden afgewezen.
7. Verweerder heeft in de gewijzigde beslissing op bezwaar en in zijn reactie van 27 augustus 2024 laten weten dat hij het griffierecht zal vergoeden na de uitspraak van de rechtbank. Hiermee wordt de rechtbank gedwongen om een uitspraak te maken terwijl verweerder uit zichzelf tot vergoeding van het griffierecht moet overgaan in het geval de intrekking een gevolg is van een tegemoetkoming door verweerder (artikel 8:41, zevende lid, van de Awb). Als verzoekster het in dat kader niet eens is met de beslissing van verweerder, staat een rechtsgang bij de burgerlijke rechter open (vgl. hof Amsterdam 21 januari 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:519).

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, rechter, in aanwezigheid van C. Willemse, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.