ECLI:NL:RBNHO:2024:10691

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 augustus 2024
Publicatiedatum
18 oktober 2024
Zaaknummer
9394106 \ CV EXPL 21-5629
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van vlucht CND391 door Corendon Dutch Airlines B.V. en de toepassing van de Verordening (EG) nr. 261/2004

In deze zaak hebben de passagiers een vordering ingesteld tegen Corendon Dutch Airlines B.V. wegens vertraging van hun vlucht CND391 van Amsterdam-Schiphol naar Ibiza op 3 juni 2019. De passagiers arriveerden meer dan drie uur later op hun bestemming en vorderden compensatie op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004. De vervoerder betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk een blikseminslag op een voorgaande vlucht. De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder onvoldoende had aangetoond dat deze omstandigheden doorwerkten op de vlucht in kwestie. De passagiers hadden voldoende bewijs geleverd dat zij een bevestigde boeking hadden en dat de Verordening van toepassing was. De kantonrechter wees de vordering van de passagiers toe, inclusief wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten, en veroordeelde de vervoerder tot betaling van een totaalbedrag van € 9361,95, vermeerderd met rente en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9394106 \ CV EXPL 21-5629
Uitspraakdatum: 14 augustus 2024
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[eiser 1]

2.
[eiser 2]beiden wonende te [plaats 1]
3.
[eiser 3]
4.
[eiser 4]beiden wonende te [plaats 2]
5.
[eiser 5]
6.
[eiser 6]beiden wonende te [plaats 3]
7.
[eiser 7], pro se en in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van haar minderjarige kind [minderjarige 1]
8.
[eiser 8]beiden wonende te [plaats 4]
9.
[eiser 9], pro se en in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van haar minderjarige kind [minderjarige 2]
10.
[eiser 10]
11.
[eiser 11]
12.
[eiser 12]allen wonende te [plaats 5]
13.
[eiser 13]
14.
[eiser 14]beiden wonende te [plaats 6]
15.
[eiser 15]
16.
[eiser 16], pro se en in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van zijn minderjarige kind [minderjarige 3]
beiden wonende te [plaats 7]
17.
[eiser 17]
18.
[eiser 18]beiden wonende te [plaats 8]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen: de passagiers
gemachtigde: mr. R.A.C Telkamp (EUclaim B.V.)
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Corendon Dutch Airlines B.V.
gevestigd te Lijnden
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: [gemachtigde] LLM

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 26 mei 2021 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven. De passagiers hebben hierna nog een akte genomen.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder hen op 3 juni 2019 moest vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport naar Ibiza, Spanje, met vlucht CND391 (hierna: de vlucht).
2.2.
De vervoerder heeft de vlucht vertraagd uitgevoerd. De passagiers zijn met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming aangekomen.
2.3.
De passagiers hebben daarom compensatie van de vervoerder gevorderd.
2.4.
De vervoerder heeft niet uitbetaald.

3.Het geschil

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 8.400,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 3 juni 2019, althans de datum van ingebrekestelling dan wel de datum van betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 961,65 dan wel € 847,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder hen vanwege de vertraging van de vlucht moet compenseren met een bedrag van € 400,00 per passagier (artikel 7 van de Verordening).
3.3.
De vervoerder voert verweer. Op zijn verweer wordt – voor zover relevant – bij de beoordeling ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat zij in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
Toepasselijkheid Verordening
4.2.
De vervoerder betwist dat eisers sub 1, sub 2, sub 3, sub 5, sub 6, sub 7, sub 8, sub 9, sub 10, sub 11, sub 12, sub 13, sub 14, sub 15, sub 16 en sub 17 een bevestigde boeking voor de vlucht in kwestie hadden en zich tijdig bij de incheckbalie hebben gemeld (artikel 3 lid 2 van de Verordening). Daartoe voert hij aan dat zij geen
boarding passeshebben overgelegd. De passagiers hebben daar tegenin gebracht dat zij voor alle passagiers vliegtickets en boekingsbevestigingen hebben overgelegd. Daarnaast zijn alle passagiers met de vlucht in kwestie meegevlogen.
4.3.
De kantonrechter oordeelt dat de vervoerder zijn betoog op dit punt onvoldoende heeft gemotiveerd. Door het overleggen van de vliegtickets hebben de passagiers voldoende onderbouwd dat zij een bevestigde boeking voor de vlucht in kwestie hadden. In een arrest van 24 oktober 2019 (ECLI:EU:C:2019:902, C-756/18) heeft het Hof geoordeeld dat compensatie niet mag worden geweigerd aan passagiers die over een bevestigde boeking voor een vlucht beschikken om de enkele reden dat zij niet hebben aangetoond dat zij voor de betrokken vlucht niet hebben aangetoond dat zij aanwezig waren bij de incheckbalie. Dit is alleen anders als de vervoerder aantoont dat de passagiers niet met de vertraagde vlucht zijn vervoerd. Gesteld noch gebleken is dat de passagiers niet zijn meegevlogen met de vlucht. Daarom is de Verordening van toepassing op de bovenstaande passagiers.
4.4.
Ook betwist de vervoerder dat aan passagier sub 7 een vorderingsrecht toekomt ten aanzien van haar minderjarige kind [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1]). Volgens de vervoerder is [minderjarige 1] een baby is en heeft zij daarom gratis heeft gereisd (artikel 3 lid 3 van de Verordening). De passagiers voeren daartegen aan dat voor de reis van [minderjarige 1] een bedrag van € 40,00 is betaald. [minderjarige 1] heeft dus niet gratis gereisd, aldus de passagiers.
4.5.
De vervoerder heeft hier tegenin gebracht dat dit bedrag geen los vliegticket voor [minderjarige 1] betrof maar één van de ‘extra kosten’ die bij de ouders van [minderjarige 1] in rekening is gebracht omdat hij voor passagier aan boord speciale diensten verricht, zoals een andere stoelriem. Dergelijke kosten worden ook in rekening gebracht voor andere diensten zoals het meenemen van huisdieren of golfuitrusting. De passagiers hebben hiertegen nog aangevoerd dat het niet uitmaakt onder welke noemer er voor de reis van [minderjarige 1] is betaald, maar dat er is betaald.
4.6.
De kantonrechter oordeelt dat de vervoerder, gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door de passagiers, onvoldoende heeft onderbouwd dat [minderjarige 1] gratis zou hebben gereisd. De passagiers hebben voldoende gemotiveerd dat er voor de reis van [minderjarige 1] een bedrag van € 40,00 is betaald. Daarom is de Verordening ook op [minderjarige 1] van toepassing.
Buitengewone omstandigheden
4.7.
Vast staat dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming zijn aangekomen. In beginsel moet de vervoerder dan compenseren. Dit is anders als de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van redelijke maatregelen niet voorkomen konden worden (artikel 5 lid 3 van de Verordening).
4.8.
De vervoerder stelt in dit verband dat het toestel dat de vlucht zou uitvoeren tijdens de direct voorgaande vlucht is getroffen door de bliksem. Bij de inspectie van het toestel zijn er meerdere beschadigingen vastgesteld die hersteld moesten worden (zie de overgelegde rapporten). De passagiers hebben daartegen aangevoerd dat uit de door de vervoerder overgelegde rapporten blijkt dat de blikseminslag al 16 uur voor het geplande vertrek van de vlucht in kwestie had plaatsgevonden. Tussen de vlucht in kwestie en de blikseminslag waren nog twee rotatievluchten gepland. Een blikseminslag in een toestel op de thuishaven van de vervoerder mag niet 16 uur later nog voor problemen zorgen, aldus de passagiers.
4.9.
De kantonrechter overweegt dat niet in geschil is dat het toestel dat de vlucht zou uitvoeren op een voorgaande vlucht door de bliksem is getroffen en aan een verplichte inspectie moest worden onderworpen. Het gaat hier om een van buiten komend onverwacht vliegveiligheidsprobleem als bedoeld in par. 14 van de considerans van de Verordening. Door de vliegveiligheidscontrole en de daaropvolgende noodzakelijke reparatie(s) kon het vliegtuig immers niet verder vliegen. Dit is dan ook een buitengewone omstandigheid. Deze hoeft zich niet per definitie voor te doen op de vlucht in kwestie maar kan ook doorwerken op een direct opvolgende vlucht.
4.10.
In dit geval heeft de blikseminslag echter drie vluchten eerder plaatsgevonden. Dit staat in zodanig ver verband van de vlucht in kwestie dat de vervoerder heeft onvoldoende onderbouwd dat doorwerking hiervan nog redelijk is. Tussen de blikseminslag en de vlucht in kwestie zat een periode van 16 uur. Dit is in beginsel voldoende voor de vervoerder om een ander vliegtuig in te zetten, de passagiers om te boeken of eventuele andere maatregelen te nemen, zeker omdat het hier om een korte afstandsvlucht ging. De vervoerder heeft onvoldoende inzichtelijk gemaakt dat hij deze opties heeft uitgeput en dat de blikseminslag dus doorwerkt op de vlucht in kwestie.
4.11.
Daarom zal de door de passagiers gevorderde hoofdsom worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is eveneens toewijsbaar.
4.12.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat de passagiers buitengerechtelijke werkzaamheden hebben laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn.
Omdat het primair gevorderde bedrag niet hoger is dan het volgens het Besluit berekende tarief, zullen de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen.
4.13.
De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten is toewijsbaar, met dien verstande dat deze wordt toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding, omdat de passagiers in elk geval vanaf die datum daarop aanspraak kunnen maken en gesteld noch gebleken is dat dit ook al vanaf een eerdere datum kon
4.14.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat deze in het ongelijk wordt gesteld. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt. De gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 9361,95, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 8.400,00 vanaf 3 juni 2019, en over € 961,95 vanaf 27 mei 2021, tot aan de dag van voldoening van deze bedragen;
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 103,83;
griffierecht € 240,00;
salaris gemachtigde € 1.015,00;
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 135,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter