ECLI:NL:RBNHO:2024:10729

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 september 2024
Publicatiedatum
18 oktober 2024
Zaaknummer
9876435 \ CV EXPL 22-2869
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding na annulering van vlucht onder het Verdrag van Montreal

In deze zaak vorderen de passagiers schadevergoeding van de vervoerder, Joint Stock Company Pegasus Hava Tasimaciligi Anonim Sirketi, na de annulering van hun vlucht van Al Muthana Airport (Irak) naar Amsterdam Schiphol Airport op 2 maart 2020. De passagiers hadden een vervoersovereenkomst met de vervoerder, maar de vlucht PC657 werd geannuleerd. De passagiers hebben zelf een alternatieve vlucht geboekt en eisen nu een schadevergoeding van € 3.181,58, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De vervoerder heeft niet aangetoond dat hij alternatieve vluchtopties heeft aangeboden na de annulering.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat het Verdrag van Montreal van toepassing is op deze zaak, aangezien Nederland partij is bij het verdrag. Artikel 19 van het Verdrag verplicht de vervoerder tot schadevergoeding bij vertraging in het luchtvervoer. De vervoerder heeft niet kunnen aantonen dat de passagiers zonder vertraging op hun eindbestemming hadden kunnen aankomen. De kantonrechter oordeelt dat de vervoerder niet alle redelijke maatregelen heeft genomen om de schade te voorkomen, en dat hij in gebreke is gebleven door geen vervangend vervoer aan te bieden.

De vordering van de passagiers wordt toegewezen, inclusief de gevorderde wettelijke rente en proceskosten. De kantonrechter veroordeelt de vervoerder tot betaling van in totaal € 3.717,80, vermeerderd met rente en kosten. Dit vonnis is uitgesproken door mr. S.N. Schipper op 18 september 2024.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9876435 \ CV EXPL 22-2869
Uitspraakdatum: 18 september 2024
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[eiser 1],

2.
[eiser 2],
3.
[eiser 3],
4.
[eiser 4],pro se en in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger voor zijn minderjarige kind
[minderjarige],
5.
[eiser 5],allen wonende te [plaats]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen: de passagiers
gemachtigde: mr. R.D.E. Beer (EUclaim B.V.)
tegen
Joint Stock Company
Pegasus Hava Tasimaciligi Anonim Sirketitevens handelend onder de naam
Pegasus Airlines
gevestigd te Istanboel (Turkije)
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: [gemachtigde]

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding:
- de conclusie van antwoord;
- de conclusie van repliek;
- de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten. Op grond daarvan moest de vervoerder hen op 2 maart 2020 vervoeren van Al Muthana Airport (Irak) via Sabiha Gokcen Istanboel (Turkije) naar Amsterdam Schiphol Airport, met de vluchtcombinatie PC657 en PC1253.
2.2.
Vlucht PC657 van Al Muthana naar Turkije (hierna: de vlucht) is geannuleerd.
2.3.
De passagiers hebben vervolgens zelf een alternatieve vlucht geboekt.
2.4.
De passagiers hebben financiële schadevergoeding van de vervoerder gevorderd.
2.5.
De vervoerder heeft niet uitbetaald.

3.Het geschil

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 3.181,58, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 2 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 544,50 dan wel € 536,22 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagiers hebben aan hun vordering ten grondslag gelegd dat zij als gevolg van de annulering van de vlucht en het gebrek aan (redelijk) alternatief vervoer georganiseerd door de vervoerder, genoodzaakt waren om extra kosten te maken. Deze extra kosten bestaan uit vervangend vervoer vanuit Al Mathana via Doha (Qatar) naar Parijs (Frankrijk) per vliegtuig (€ 3.014,-) en vervangend vervoer per auto van Parijs naar de woonplaats van de passagiers (€ 167,58). De passagiers stellen dat de vervoerder op grond van het Verdrag van Montreal (artikel 19) dan wel het Verdrag van Warschau (artikel 19) dan wel het Burgerlijk Wetboek (artikel 6:74) gehouden is de extra gemaakte kosten te vergoeden.
3.3.
De vervoerder betwist de vordering. Op zijn verweer wordt bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat hij bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
4.2.
Ten aanzien van de toepasselijkheid van het Verdrag van Montreal (hierna: het Verdrag) overweegt de kantonrechter als volgt. Om te bepalen of het Verdrag van toepassing is dient er te worden gekeken naar of het land van vertrek en het land van de plaats van bestemming partij zijn bij het Verdrag. Het Bundesgerichsthof heeft in een uitspraak van 23 november 2021 (ECLI:DE:BGH:2021:231121UXZR85.20.0) geoordeeld dat bij een heen- en terugvlucht die in één boeking zijn aangekocht, onder het Verdrag sprake is van een rondreis waarbij de eindbestemming dezelfde is als de vertrekplaats. In dit geval gaat het om een reis van Amsterdam naar Amsterdam, die uit meerdere vluchten bestaat met ‘tussenlandingen’ in Turkije en Irak. Nederland heeft het Verdrag van Montreal geratificeerd. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het Verdrag van Montreal van toepassing is op het onderhavig geschil.
4.3.
Artikel 19 van het Verdrag van Montreal bepaalt dat de vervoerder gehouden is tot vergoeding van ‘schade voortvloeiend uit vertraging in het luchtvervoer van passagiers, bagage of goederen’. De vervoerder heeft niet aannemelijk gemaakt dat de passagiers na de annulering van de vlucht alsnog zonder vertraging op de eindbestemming hadden kunnen aankomen. Het moet er om die reden voor gehouden worden dat de beslissing van de passagiers om een andere vlucht te boeken, is ontstaan uit ‘een vertraging in het luchtvervoer’.
4.4.
De volgende vraag die voorligt is of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft genomen die redelijkerwijs van hem gevergd kon worden om de schade te vermijden, of dat het voor hem onmogelijk was om dergelijke maatregelen te nemen.
4.5.
Op 29 maart 2020 heeft de Turkse overheid bepaald dat er geen enkele vlucht vanuit Irak in Turkije mocht landen in verband met het terugdringen van de verdere verspreiding van het Covid-19 virus. De vlucht kon daarom niet worden uitgevoerd en de vervoerder was genoodzaakt de vlucht te annuleren. Dit betekent echter niet dat het voor de vervoerder ook onmogelijk was om maatregelen te nemen om de schade van de passagiers te voorkomen dan wel te beperken.
4.6.
De passagiers stellen zich in dit verband op het standpunt dat het op de weg van de vervoerder had gelegen om vervangend vervoer aan te bieden. Dit heeft de vervoerder niet gedaan, terwijl dit wel mogelijk was, aldus de passagiers. De vervoerder heeft eerst bij dupliek aangevoerd dat hij de passagiers bij sms-bericht van 29 februari 2020 om 23:07 (tijdzonde onbekend) de mogelijkheid heeft geboden om een nieuwe vlucht te boeken door contact op te nemen met de vervoerder. De vervoerder heeft niet toegelicht waarom hij dit standpunt eerst in dupliek heeft ingenomen en gesteld noch gebleken is dat hij dit niet al bij conclusie van antwoord naar voren had kunnen brengen. De kantonrechter is van oordeel dat de vervoerder in strijd heeft gehandeld met de in artikel 128 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) neergelegde vereiste concentratie van verweer, zodat dit verweer tardief is. De kantonrechter gaat dan ook aan het sms-bericht van 29 februari 2020 voorbij.
4.7.
De vervoerder heeft met zijn verweer niet aangetoond dat hij (een) alternatieve vlucht(en) heeft aangeboden, noch dat het onmogelijk was om de passagiers om te boeken naar (een) andere vlucht(en). De vervoerder is daarom in beginsel gehouden om de door de passagiers geleden schade te voldoen. De vervoerder heeft verder geen verweer gevoerd ten aanzien van de hoogte van het gevorderde bedrag. De vordering is dan ook toewijsbaar.
4.8.
De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
4.9.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom moet de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn, toetsen aan het rapport Voorwerk II. De passagiers hebben voldoende aannemelijk gemaakt dat zij buitengerechtelijke werkzaamheden hebben laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven uit het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II. De tarieven uit het Besluit worden redelijk geacht. Omdat het subsidiair gevorderde bedrag niet hoger is dan het volgens het Besluit berekende tarief (inclusief btw), zullen de subsidiair gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen. Dee gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten is ook toewijsbaar, met dien verstande dat deze wordt toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding.
4.10.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat deze ongelijk krijgt. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt. De gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 3.717,80‬, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 3.181,58 vanaf 2 maart 2020, en over € 536,22 vanaf 21 februari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 125,03;
griffierecht € 244,00;
salaris gemachtigde € 476,00;
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis;
5.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 119,00 aan nakosten, voor zover de passagiers daadwerkelijk nakosten zullen maken, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis;
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter