ECLI:NL:RBNHO:2024:10760

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 september 2024
Publicatiedatum
21 oktober 2024
Zaaknummer
C/15/356041 / JU RK 24/1250
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 30 september 2024 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders, [de moeder] en [de vader], gezamenlijk het ouderlijk gezag over [de minderjarige] uitoefenen. De minderjarige woont sinds 18 januari 2024 bij de vader, nadat hij eerder bij de moeder woonde. De kinderrechter had eerder al een ondertoezichtstelling en een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing verleend, vanwege zorgen over de opvoedsituatie bij de moeder. De gecertificeerde instelling, De Jeugd- & Gezinsbeschermers, heeft verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing, omdat de ontwikkelingsbedreiging van [de minderjarige] nog niet is weggenomen. De rechtbank heeft de zorgen over de moeder bevestigd, die niet in staat blijkt om de opvoeding van [de minderjarige] adequaat te verzorgen. De vader heeft daarentegen positieve ontwikkelingen laten zien in de opvoeding van [de minderjarige]. De rechtbank heeft de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van één jaar toegewezen, met de hoop dat de moeder in de toekomst de hulpverlening zal accepteren en haar rol in het leven van [de minderjarige] kan heroverwegen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Haarlem
Zaaknummer: C/15/356041 / JU RK 24/1250
Datum uitspraak: 30 september 2024
Beschikking van de meervoudige kamer over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
De Jeugd- & Gezinsbeschermers,
gevestigd in Amsterdam,
hierna te noemen: de GI,
over
[de minderjarige],
geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. M. Verkijk, kantoorhoudende in Haarlem,
en
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats] ,
hierna gezamenlijk te noemen: de ouders.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de GI, bij de rechtbank binnengekomen op 14 augustus 2024;
  • de e-mail van de advocaat van de moeder, inhoudend het verzoek tot aanhouding, bij de rechtbank per e-mail binnengekomen op 30 september 2024 om 13:03 uur.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 30 september 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de vader;
- [vertegenwoordiger van de GI] , als vertegenwoordiger van de GI.
1.3.
De moeder is zonder (voorafgaand) bericht van afwezigheid niet ter zitting verschenen. De rechtbank stelt vast dat de moeder daartoe behoorlijk is opgeroepen.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
2.2.
[de minderjarige] woont sinds 18 januari 2024 bij de vader. Daarvoor woonde hij bij de moeder.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 3 oktober 2023 [de minderjarige] onder toezicht gesteld tot 3 oktober 2024.
2.4.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 18 januari 2024 een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] verleend bij de vader, met ingang van 18 januari 2024 tot 15 februari 2024. De kinderrechter heeft bij beschikking van 30 januari 2024 een machtiging tot uithuisplaatsing verleend bij de vader, met ingang van 15 februari 2024 tot 15 mei 2024. De machtiging tot uithuisplaatsing is daarna verlengd en duurt nu nog tot 3 oktober 2024.

3.Het verzoek van de GI

3.1.
De GI heeft de rechtbank verzocht de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] en de machtiging tot zijn uithuisplaatsing bij een ouder met gezag te verlengen voor de duur van één jaar. De GI heeft verzocht de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De GI heeft in haar verzoekschrift en mondeling ter zitting aan het verzoek ten grondslag gelegd dat de ontwikkelingsbedreiging, zoals gesteld in de beschikking van 3 oktober 2023, nog onvoldoende is weggenomen. De zorgen betreffen voornamelijk de (opvoedsituatie bij de) moeder. De ontwikkelingsbehoeften van [de minderjarige] en de opvoedcapaciteit van de moeder zijn niet met elkaar in balans en de opvoeding van [de minderjarige] gaat de draagkracht van de moeder te boven. Daar komt bij dat tijdens de omgang wordt gezien dat de moeder niet in staat is altijd beschikbaar te zijn voor [de minderjarige] en bij zijn leeftijd passende activiteiten te ondernemen. Het lukt de moeder onvoldoende om aan de gestelde bodemeisen te voldoen, waardoor niet langer wordt toegewerkt naar de thuisplaatsing van [de minderjarige] . Deze beslissing, waar diverse fysieke contactmomenten aan vooraf zijn gegaan, is de moeder bij het e-mailbericht van 9 juli 2024 (nogmaals) kenbaar gemaakt. De noodzaak voor het nemen van het perspectiefbesluit is gelegen in de onduidelijkheid die de situatie voor [de minderjarige] met zich meebrengt. [de minderjarige] is in januari 2024 plotseling bij de moeder weggehaald en woont sindsdien bij de vader. Daar komt bij dat de omgang met de moeder onlangs is gestopt, omdat de moeder de zorgen en de noodzaak voor de hulpverlening onvoldoende (h)erkent. Om [de minderjarige] duidelijkheid te verschaffen, is het nodig geweest om te bepalen hoe de komende periode wordt vormgegeven. Omdat de moeder de GI en de hulpverlening mijdt en er geen stappen worden gemaakt, is besloten dat [de minderjarige] niet bij de moeder zal opgroeien. Desgevraagd heeft de GI verklaard, gelet op [de minderjarige] ’s jonge leeftijd en de interne procedures van de GI, gehouden te zijn in het onderhavige geval onderzoek te verrichten naar zijn perspectief. Daarvoor is onder meer redengevend dat indien een perspectiefbesluit ontbreekt, de GI gehouden is toe te werken naar een terugplaatsing bij de moeder. De GI heeft ter zitting meermaals benadrukt dat deze stappen met de moeder momenteel niet haalbaar zijn; de moeder komt haar afspraken niet na, houdt de hulpverlening op afstand en zorgt ervoor dat de hulpverlening gedwongen wordt de inzet te staken.
3.3.
De afgelopen periode heeft de vader hard en met succes gewerkt om de zorgen over het welzijn van [de minderjarige] weg te nemen. De GI meent daarom dat [de minderjarige] op zijn plek is bij vader. Daarbij is het van belang dat oog wordt gehouden voor de draagkracht van de vader. De GI ziet dat de vader zijn best doet, maar gesteund moet worden in de opvoeding en verzorging van [de minderjarige] . Op dit moment is de hulpverlening vanuit [hulpverlener] betrokken voor de praktische- en opvoedondersteuning aan de vader. De GI hoopt de vader op korte termijn te kunnen ontlasten met de inzet van een weekendpleeggezin. Gelet op de (lange) wachtlijsten, is de verwachting echter niet dat deze hulpverlening binnen afzienbare tijd kan worden ingezet.
3.4.
De doelen voor het komende jaar zijn:
  • [de minderjarige] groeit veilig op bij de vader;
  • het wordt duidelijk in welke mate de moeder beschikbaar is voor [de minderjarige] en wat een passende omgangsregeling zou zijn;
  • er komt een weekendpleeggezin voor [de minderjarige] .

4.De standpunten van de ouders

De moeder
4.1.
De moeder is niet akkoord met het verzoek van de GI, zo blijkt uit de stukken. Omdat de moeder niet ter zitting is verschenen, is haar verdere standpunt de rechtbank onbekend gebleven.
De vader
4.2.
Uit de stukken blijkt dat de vader wel akkoord is met de verzochte verlengingen. Ter zitting heeft de vader verder aangegeven dat de volledige aandacht momenteel naar [de minderjarige] gaat. Ondanks dat de vader niet verwacht dat de moeder gaat veranderen, staat hij – als de moeder aan zichzelf werkt – open voor het contact tussen [de minderjarige] en zijn moeder. De vader heeft daarnaast verteld veel te hebben aan zijn netwerk, bestaande uit zijn aangenomen broer en vrienden, en de hulpverlening vanuit [hulpverlener] van het [hulpverlener] . In gesprekken met [de minderjarige] ondervindt de vader op momenten moeilijkheden met het vinden van de juiste woorden (bijvoorbeeld als [de minderjarige] naar de moeder vraagt). [hulpverlener] biedt de vader daarom naast praktische ondersteuning ook opvoedondersteuning.

5.De beoordeling van het aanhoudingsverzoek

5.1.
De rechtbank heeft tijdens de zitting kennisgenomen van het aanhoudingsverzoek van de advocaat van de moeder van 30 september 2024. Dit aanhoudingsverzoek heeft de rechtbank na aanvang van de zitting bereikt.
5.2.
De rechtbank zal het verzoek tot aanhouding van de zijde van de moeder afwijzen. Zij overweegt daartoe als volgt.
5.3.
De rechtbank stelt vast dat de moeder bij aangetekende en gewone post van 16 september 2024 tijdig is opgeroepen op het bij de rechtbank bekende BRP-adres van de moeder, te weten [BRP-adres] Daarbij is overeenkomstig het procesreglement Civiel jeugdrecht van de rechtbank, d.d. juli 2024, de datum en het tijdstip van de zitting vastgesteld zonder voorafgaand aan de belanghebbenden verhinderdata op te vragen. In het verlengde daarvan stelt de rechtbank vast dat de vader de moeder per WhatsApp eveneens op de hoogte heeft gebracht van de onderhavige zitting. Zo blijkt uit de door de vader ter zitting aan de voorzitter getoonde WhatsApp-gesprekken in ieder geval dat dat de vader de moeder op 20 september 2024 heeft bericht over de datum van de zitting. Daarop reageert de moeder met de vraag “Voor wat?”, waarop de vader antwoordt “Voor de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing”. Daarnaast blijkt uit het WhatsApp-contact tussen de ouders dat de vader op 27 september 2024 en 30 september 2024 nog contact heeft gehad met de moeder en haar telkens op de zitting heeft gewezen. Bovendien blijkt ook uit het e-mailbericht van de advocaat van de moeder van 30 september 2024 dat de moeder bekend was met de datum en het tijdstip van de zitting. Voor zover het aanhoudingsverzoek is gebaseerd op de stelling dat de moeder niet op de hoogte is geweest van de zitting, zal deze daarom om voornoemde redenen worden afgewezen. Dat de moeder pas enkele uren voor de zitting haar advocaat heeft benaderd en deze advocaat voor de voornoemde zitting verhinderd is wegens andere verplichtingen, doet aan het voorgaande oordeel niet af. Een verhindering van een na datumbepaling aangezochte advocaat is immers geen klemmende reden voor het aanhouden van de zitting. De rechtbank heeft in deze afweging het belang van [de minderjarige] bij een spoedige behandeling van het verzoek meegewogen.

6.De verdere beoordeling

Ten aanzien van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing
6.1.
De rechtbank is verder op basis van de stukken en de mondelinge behandeling van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria voor de verlenging van de ondertoezichtstelling, zoals genoemd in artikel 1:255 in samenhang met artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (hierna te noemen: BW). Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] noodzakelijk is in het belang van zijn verzorging en opvoeding (artikel 1:265b, eerste lid, BW jo. 1:265c, tweede lid, BW).
6.2.
De rechtbank neemt daarbij in overweging dat [de minderjarige] bij beschikking van 3 oktober 2023 onder toezicht is gesteld. Redengevend daarvoor was dat naar het oordeel van de kinderrechter sprake was van (pedagogische) verwaarlozing van [de minderjarige] door de moeder en onvoldoende (emotioneel) beschikbare ouders. Gelet op de aanhoudende structurele verwaarlozing in de thuissituatie bij de moeder, is [de minderjarige] op 18 januari 2024 met spoed uit huis geplaatst bij de vader. Gebleken is dat [de minderjarige] sindsdien een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt. Het is de vader de afgelopen periode gelukt de ontwikkelingsbedreiging van [de minderjarige] voor een groot deel weg te nemen. De vader is onlangs gestopt met zijn (nacht)werk, waardoor hij meer beschikbaar is voor de opvoeding en verzorging van [de minderjarige] . Het is de rechtbank verder gebleken dat de vader – binnen zijn eigen mogelijkheden – tracht een zo goed mogelijke ouder voor [de minderjarige] te zijn. De vader werkt met [de minderjarige] aan zijn zelfstandigheid en verdere ontwikkeling, bijvoorbeeld op de gebieden van zijn spraak-, lees- en schrijfvaardigheden. Eerder is al veel aandacht uitgegaan naar het trauma van [de minderjarige] , waardoor hij niet langer doodsangsten uitstaat, zich verstopt of wegrent op het moment dat hij door de vader wordt aangesproken op ongewenst gedrag. Tot slot gaat [de minderjarige] met veel plezier naar school.
6.3.
Ondanks de goede ontwikkelingen van [de minderjarige] bij de vader zijn er nog altijd zorgen. De afgelopen maanden is duidelijk geworden dat de moeder vanwege haar persoonlijke problematiek niet in staat is de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] te dragen. Het leven van de moeder is op meerdere gebieden instabiel en biedt onvoldoende veiligheid en voorspelbaarheid voor [de minderjarige] . De voorwaarden voor terugplaatsing, de bodemeisen, die later zelfs zijn bijgesteld om het voor moeder haalbaarder te maken, zijn niet behaald. Daar komt bij dat de moeder de GI en de hulpverlening op afstand houdt, waardoor [hulpverlener] heeft aangegeven de hulpverlening aan de moeder te stoppen en dat [hulpverlener] (voor de omgangsbegeleiding en de opvoedondersteuning) geen voet binnen de deur krijgt. Omdat de moeder niet meewerkt aan de afspraken met de bewindvoerder, is ze mogelijk binnenkort dakloos. De rechtbank vindt het spijtig dat het de moeder, ondanks de blijvende inzet van de GI, niet is gelukt wezenlijke veranderingen voor [de minderjarige] , maar ook voor zichzelf, te bewerkstelligen. Of dit in de (nabije) toekomst wordt verwacht, is onduidelijk. Op dit moment lijkt de moeder echter volledig bevangen door haar persoonlijke problematiek, als gevolg waarvan de omgang met [de minderjarige] momenteel (tijdelijk) is stilgelegd.
6.4.
Het is zeer positief dat de vader [de minderjarige] een voldoende veilige opvoedomgeving kan bieden. Tegelijkertijd zijn er wel zorgen over de draagkracht van de vader. Ondanks zijn tomeloze inspanningen en inzet, vergt de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] veel van de vader. Zijn opvoedvaardigheden sluiten niet altijd (voldoende) aan bij (de persoon en ontwikkeling van) [de minderjarige] en zijn opvoedbehoefte. Daar komt bij dat de opvoeding van [de minderjarige] voor het grootste deel op de schouders van de vader rust en de vader slechts in zeer beperkte mate aanspraak kan maken op ondersteuning van een informeel netwerk. De verwachting is echter gerechtvaardigd dat (in ieder geval) de vader in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] te dragen binnen een termijn die, gelet op zijn persoon en ontwikkeling, aanvaardbaar te achten is.
6.5.
De rechtbank is zodoende van oordeel dat verlenging van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] voor de duur van één jaar noodzakelijk is om verder te kunnen werken aan het wegnemen van de ontwikkelingsbedreiging en de doelen, zoals deze door de GI in rechtsoverweging 3.4. zijn geformuleerd. De rechtbank acht ook de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] voor de duur van één jaar nodig om zijn plaatsing bij de vader te borgen. De komende periode acht de rechtbank het van belang dat de hulpverlening aan de vader wordt gecontinueerd. Daarbij is het eveneens van belang dat de vader wordt ontlast in de zorg voor [de minderjarige] (zoals bijvoorbeeld door de inzet van een weekendpleeggezin of buurtgezin). Ondanks het verloop van de afgelopen periode, acht de rechtbank het tot slot in het belang van [de minderjarige] dat de GI blijvend regie houdt op (het hervatten van) de omgang met de moeder, op zowel de inhoud als het proces. In het verlengde daarvan spreekt de rechtbank de hoop uit dat de moeder in het belang van [de minderjarige] bij zichzelf de ruimte vindt om zich open te stellen voor de GI en de nodige hulpverlening.
Ten aanzien van het perspectiefbesluit
6.6.
Voor de rechtbank staat de noodzaak voor de verlenging van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing van [de minderjarige] vast. Uit de stukken en wat ter zitting is besproken, is het de rechtbank echter onvoldoende gebleken dat het perspectief van [de minderjarige] niet bij de moeder ligt. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
6.7.
De GI heeft op 9 juli 2024 per e-mail aan de moeder kenbaar gemaakt dat [de minderjarige] niet bij de moeder kan opgroeien en dat er niet langer wordt toegewerkt naar een thuisplaatsing. Volgens de GI ligt het opgroeiperspectief van [de minderjarige] elders.
6.8.
Uit het arrest van de Hoge Raad van 1 september 2023 (ECLI:NL:HR:2023:1148) volgt dat de wet niet voorziet in een zelfstandige rechtsingang waarin een perspectiefbesluit als zodanig aan de rechter ter voorbereiding kan worden voorgelegd. In dit arrest heeft de Hoge Raad echter ook overwogen dat de rechter een perspectiefbesluit wel zal moeten beoordelen indien dit noodzakelijk is in verband met beslissingen, maatregelen en verzoeken die (mede) voortvloeien uit of samenhangen met het standpunt van de GI over het opgroeiperspectief van de minderjarige. Dit is in dit geval aan de orde bij de beoordeling het verzoek tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van [de minderjarige] . De rechtbank gaat om die reden over tot het beoordelen van het perspectiefbesluit.
6.9.
Gelet op de rechtsbescherming van ouders en kinderen dient een perspectiefbesluit te voldoen aan een aantal rechtswaarborgen, die dan door de rechtbank kunnen worden getoetst. Zo dienen ouders, voordat het perspectiefbesluit wordt genomen, te worden geïnformeerd over het te nemen besluit en de gevolgen daarvan en in de gelegenheid te worden gesteld hun mening kenbaar te maken. Voorts dient een perspectiefbesluit in alle gevallen op schrift te worden gesteld en te worden voorzien van een motivering waaruit de (belangen)afweging die heeft geleid tot het besluit, duidelijk blijkt.
6.10.
In de onderhavige procedure heeft de GI geen schriftelijk als zodanig aangeduid perspectiefbesluit aan de rechtbank ter toetsing voorgelegd, maar (slechts) volstaan met de verwijzing naar de e-mail aan de moeder van 9 juli 2024 en de daaraan voorafgaande fysieke contactmomenten met de moeder op het kantoor van de GI. Deze e-mail is door de GI niet in het geding gebracht, waardoor de inhoud van de e-mail de rechtbank – behalve dat deze (zoals door de GI genoemd) afspraken en de mededeling dat er niet wordt overgegaan tot een terugplaatsing inhoudt – onduidelijk is gebleven. Daarbij is het de rechtbank ook onduidelijk gebleven welke (belangen)afweging, anders dan de stelling dat de voorwaarden voor terugplaatsing, de bodemeisen, niet worden behaald, [de minderjarige] behoefte heeft aan duidelijkheid en de interne procedures van de GI verplichten tot het nemen van een perspectiefbesluit, tot het onderhavige besluit heeft geleid. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het perspectiefbesluit onzorgvuldig is genomen en een onvolledige belangenafweging behelst.
6.11.
De conclusie dat het perspectief van [de minderjarige] niet bij de moeder ligt, is naar het oordeel van de rechtbank bovendien prematuur, ook gezien de relatief korte duur van de machtiging tot uithuisplaatsing tot op heden. Hoewel het zonder meer vaststaat dat een terugplaatsing van [de minderjarige] op dit moment niet haalbaar is, is onduidelijk gebleven of de oorzaak daarvan is gelegen in onwil of onmacht bij de moeder en of niet te verwachten valt dat dit in de toekomst anders zal zijn. Gelet op het verloop van de maatregelen de afgelopen periode is de rechtbank van oordeel dat de komende periode duidelijk zal moeten worden welke rol de moeder kan spelen in het leven van [de minderjarige] , al dan niet in de vorm van co-ouderschap, een omgangsregeling of anderszins. Voor zover de GI van mening is dat het inzetten van hulpverlening gericht op de terugplaatsing van [de minderjarige] bij de moeder op dit moment niet zinvol is, onderschrijft de rechtbank de visie van de GI. De rechtbank sluit echter niet uit dat de zaken er over een periode anders voorstaan. Daarvoor is uiteraard wel van belang dat de moeder de hulpverlening gaat accepteren.
6.12.
Al het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

7.De beslissing

De rechtbank:
7.1.
wijst het verzoek van de moeder tot aanhouding af;
7.2.
verlengt de ondertoezichtstelling van
[de minderjarige]tot 3 oktober 2025;
7.3.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van
[de minderjarige]bij de gezaghebbende vader tot 3 oktober 2025;
7.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. van Beek (voorzitter), mr. C.E. Voskens en mr. M.H. Simons, allen kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken op 30 september 2024, in aanwezigheid van mr. I.N. Inge als griffier. De schriftelijke uitwerking van deze beslissing is vastgelegd en ondertekend op 21 oktober 2024.
In afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de oudste rechter.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.