ECLI:NL:RBNHO:2024:10830

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 april 2024
Publicatiedatum
22 oktober 2024
Zaaknummer
C/15/350536 HA RK 24-37
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in zaken betreffende gezagsbeëindiging en ondertoezichtstelling

Op 4 april 2024 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan op het verzoek tot wraking van de rechters in verschillende zaken, waaronder een gezagsbeëindiging. Verzoekster had op 25 maart 2024 om aanhouding van de behandeling van de zaak verzocht, maar dit verzoek werd afgewezen. Hierop heeft verzoekster een wrakingsverzoek ingediend, omdat zij meende dat de afwijzing van het aanhoudingsverzoek haar recht op een eerlijk proces had geschaad. De wrakingskamer overwoog dat de advocaat van verzoekster pas kort betrokken was en dat er onvoldoende communicatie was geweest, wat de indruk van vooringenomenheid kon wekken. Echter, de wrakingskamer concludeerde dat de vrees voor partijdigheid niet objectief gerechtvaardigd was. De beslissing van de rechters om het aanhoudingsverzoek af te wijzen werd als een procesbeslissing beschouwd, waartegen geen wraking kan worden ingediend. De wrakingskamer wees het verzoek tot wraking af, omdat er geen blijk van vooringenomenheid was aangetoond. De zaak kan voortgezet worden in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

C/15/340399 / JU RK 23-864[datum_beslissing]
Wrakingskamer
zaaknummer / rekestnummer: C/15/350536 HA RK 24/37
Beslissing van 4 april 2023
Op het verzoek tot wraking ingediend door:
[verzoekster] ,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
verzoekster,
advocaat mr. M.J. van der Vlis, advocaat te Haarlem.
Het verzoek is gericht tegen:
Mr. J. van Beek, mr. P.W.M. de Wolf MSM en mr. S. Ok,
hierna te noemen: de rechters.

1.Procesverloop

1.1
Verzoekster heeft op 25 maart 2024 ter zitting de wraking verzocht van de rechters in de bij deze rechtbank, team F&J Haarlem, locatie Haarlem aanhangige zaken met als zaaknummers C/15/348323 / FA RK 24-300 (gezagsbeëindiging), C/15/340399 / JU RK 23-864 (verlenging ondertoezichtstelling/verlenging machtiging uithuisplaatsing), C/15/344994 / FA RK 23-4937 (ontslag bijzondere curator) en C/15/349995 FA RK 24/1145 (spoedbeslissing voorlopige voogdij), hierna te noemen: de hoofdzaken.
1.2
De rechters hebben niet in de wraking berust en hebben schriftelijk op het verzoek gereageerd.
1.3
De advocaat van verzoekster heeft voorafgaand aan de behandeling ter zitting schriftelijk haar standpunt aan de wrakingskamer doen toekomen.
1.4
Het verzoek is vervolgens behandeld ter openbare zitting van de wrakingskamer van 28 maart 2024. Verzoekster, de rechters in de hoofdzaken, de Raad voor de Kinderbescherming, mr. [naam bijzonder curator] (bijzonder curator), de gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering (hierna ook te noemen: de GI) en [naam grootmoeder] (grootmoeder mz) zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Voorts zijn verschenen [naam 1] en [naam 2] namens de Raad voor de Kinderbescherming en mr. [naam bijzonder curator] . De rechters, de GI en [naam grootmoeder] hebben van de geboden gelegenheid geen gebruik gemaakt.

2.Het wrakingsverzoek

2.1
Verzoekster heeft ter onderbouwing van het verzoek – samengevat – het volgende aangevoerd. Ter zitting heeft de advocaat van verzoekster om aanhouding verzocht van de behandeling van de zaak met zaaknummer C/15/348323 (gezagsbeëindiging). Dat verzoek is afgewezen. Daarna heeft verzoekster het wrakingsverzoek gedaan in alle zaken die gepland stonden op de zitting van 25 maart 2024, omdat het verzoek om aanhouding ten onrechte niet werd toegewezen en om die reden geen sprake is van een eerlijk proces. De advocaat heeft daaraan toegevoegd dat zij op verzoek van de rechtbank als advocaat was toegevoegd alleen in de zaak over de gezagsbeëindiging, dat haar en verzoekster pas bij aanvang van de zitting pas duidelijk werd dat er meer zaken zouden worden behandeld, dat zij niet de praktische mogelijkheid heeft gehad om documenten aan te leveren en dat er, door de korte periode van haar betrokkenheid, onvoldoende rekening is gehouden met de consequenties van de detentie op de voorbereiding van de hoofdzaak betreffende de gezagsbeëindiging, waarin zij verzoekster bijstond. Het versturen van post vanuit en naar de PI bleek geruime tijd in beslag te nemen en telefonisch contact bleek moeizaam waardoor de communicatie met de advocaat beperkt is gebleven. Tenslotte is de schijn van partijdigheid gewekt door de vraagtekens die door de rechters zijn gezet bij de brief van de huisarts die verzoekster had overgelegd om haar stelling te onderbouwen dat een zitting voor haar medisch te belastend is.
2.2
De rechters hebben in hun schriftelijke reactie gesteld dat zij op het aanhoudingsverzoek hebben beslist na te hebben vastgesteld dat verzoekster in de zaak waarin een aanhoudingsverzoek op zitting is gedaan (de zaak C/15/348323, verzoek beëindiging gezag) op juiste wijze en tijdig is opgeroepen, de stukken tijdig zijn ontvangen door verzoekster én haar huidige advocaat en zij voldoende in de gelegenheid zijn geweest deze zaak voor te bereiden. Niet nader was onderbouwd welke inhoudelijke stukken verzoekster niet heeft kunnen inbrengen doordat zij in detentie zit. Verder heeft verzoekster niet concreet en deugdelijk onderbouwd welke medische omstandigheden aanleiding vormen de behandeling van deze zaak aan te houden, hetgeen op haar weg lag.
De wrakingskamer komt geen oordeel toe over de juistheid van zo’n procesbeslissing. Ook over de motivering van een procesbeslissing mag de wrakingskamer geen oordeel geven. Tegen een beschikking van de meervoudige kamer kan verzoekster een rechtsmiddel (zoals hoger beroep) instellen waarbij dit aan de orde kan komen. Alleen als de procesbeslissing in het licht van de omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid, kan dat tot een ander oordeel leiden. Dat daarvan in deze zaak sprake zou zijn is gesteld door de advocaat, maar niet onderbouwd en hiervan is ook niet gebleken. De genomen (proces)beslissing om de behandeling van de zaak over de beëindiging van het gezag (zaaknummer C/15/348323) doorgang te laten vinden, laat – in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – geen blijk van vooringenomenheid zien.
Datzelfde geldt ook voor het wrakingsverzoek dat in het verlengde hiervan is gedaan voor de overige zaken (C/15/340399, C/15/344994, C/15/349995), te meer nu in die zaken geen aanhoudingsverzoek is gedaan.

3.De beoordeling

3.1
Artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Uitgangspunt is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert (de subjectieve toetst). Daarnaast kan de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd zijn indien sprake is van feiten of omstandigheden die, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de rechter in de hoofdzaak, grond geven om te vrezen dat een rechter niet onpartijdig is, waarbij ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid van belang is. Die feiten of omstandigheden moeten zwaarwegende redenen opleveren voor objectiveerbare twijfel aan de onpartijdigheid (de objectieve toets).
Het subjectieve oordeel van verzoekster is voor de beoordeling van beide toetsen wel belangrijk maar niet doorslaggevend.
3.2
De wrakingskamer gaat uit van de volgende feiten
.
Op 6 maart 2024 stond de behandeling van de volgende zaken op de meervoudige kamer gepland:
zaaknummers C/15/340399 en C/15/344994: aangehouden deel van het verzoek om een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging uithuisplaatsing, alsmede de benoeming van de curator;
zaaknummer C/15/348323: verzoek beëindiging gezag.
De ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing verlopen op 11 april 2024 zodat deze zaken vóór genoemde datum op zitting behandeld moeten worden.
Bij mailbericht van 12 februari 2024 heeft verzoekster om aanhouding verzocht vanwege gestelde urgente medische redenen. Verzoekster werd op dat moment niet bijgestaan door een advocaat. Zij heeft aangeboden om een artsenverklaring aan te leveren om die medische redenen aan te tonen. Op 20 februari 2024 heeft de rechtbank gevraagd om die nadere onderbouwing (artsenverklaring). Op dezelfde dag heeft verzoekster een brief overgelegd van een huisarts d.d. 12 februari 2024. Daarin staat dat verzoekster de komende maanden op medische gronden niet in staat zal zijn om aanwezig te zijn bij rechtszittingen. Per mailbericht van 21 februari 2024 heeft de rechtbank het aanhoudingsverzoek van verzoekster afgewezen met de volgende motivering: ‘
Uw verzoek is afgewezen, want de overgelegde verklaring is niet althans onvoldoende deugdelijk geconcretiseerd en onderbouwd en vormt op die grond geen klemmende reden.’
Op 26 februari 2024 is verzoekster strafrechtelijk aangehouden en zij bevindt zich sindsdien in detentie.
Op 28 februari 2024 is mr. Van der Vlis door de rechtbank telefonisch benaderd om verzoekster bij te staan. Mr. Van der Vlis is er daarbij vanuit gegaan dat zij verzoekster enkel in de gezagszaak bij stond. De rechters zijn er vanuit gegaan dat mr. Van der Vlis verzoekster in alle zaken bijstond.
Op 4 maart 2024 heeft mr. Van der Vlis om aanhouding gevraagd, gelet op onder meer de detentie en de omvang van het dossier, alsmede de medische situatie van verzoekster.
De rechtbank heeft in de voorbereidingstijd van de advocaat, mede gelet op de detentie van verzoekster, aanleiding gezien om de behandeling van de voornoemde zaken aan te houden tot de zitting van 25 maart 2024. Deze zittingsdatum is in overleg met de advocaat gepland. In aanloop naar deze zitting is op 11 maart 2024 een spoedverzoek van de Raad voor de Kinderbescherming ontvangen. Hierop heeft de kinderrechter bij beschikking van 11 maart 2024 verzoekster tijdelijk geschorst in haar gezag en het Leger des Heils met de voorlopige voogdij over de kinderen belast. De mondelinge behandeling van het verzoek is in deze beschikking eveneens bepaald op 25 maart 2024.
Op 20 maart 2024 heeft de advocaat namens verzoekster nogmaals om aanhouding gevraagd. Dat verzoek is als volg gemotiveerd:
“Middels de strafrecht advocaat van [verzoekster] heb ik vernomen dat er een bevel gevangenneming is afgegeven. Hiertegen is beroep ingesteld welk beroep op 3 april 2024 zal worden behandeld.Op 11 maart 2024 heeft uw rechtbank onder zaaknummer C/15/349995 /FA RK 24-1154 beschikking schorsing van het gezag en voorlopige voogdij afgegeven. Hieromtrent zal cliënte ook gehoord worden ter zitting van 25 maart 2024 om 11.30 uur.Deze beschikking is afgegeven nadat ondergetekende moeder heeft bezocht te PI Ter Peel. Gezien de grote afstand en slechte (telefonische) bereikbaarheid van cliënte in de PI is het niet mogelijk om alle stukken met moeder door te nemen en te bespreken.Gezien de complexiteit van het dossier en gezien voornoemde wil ik u vriendelijk verzoeken om de zaken op een later tijdstip inhoudelijk te behandelen. Dit om moeder in staat te stellen om de mondelinge behandeling deugdelijk voor te kunnen bereiden. Waarbij er rekenschap moet worden gegeven dat het een zeer verstrekkende maatregel betreft.Mocht bovenstaand verzoek worden afgewezen dan is het van belang dat er transport voor [verzoekster] wordt geregeld. Het is van cruciaal belang dat zij ter zitting aanwezig zal zijn.”
Daarop is per mail van 21 maart 2024 als volgt beslist:
“De rechtbank wijst het verzoek om aanhouding af. De zittingsdatum van 25 maart 2024 is in overleg met de raadsvrouw vastgesteld. Op dat moment was al bekend dat [verzoekster] gedetineerd is. De voor het aanhoudingsverzoek gegeven onderbouwing geeft geen reden die datum (opnieuw) uit te stellen. De advocaat is voldoende in de gelegenheid gesteld een voorbespreking te houden met [verzoekster] . Daarbij is meegewogen dat op de zitting van 25 maart 2024 onder meer aan de orde is een spoed beslissing waarop de belanghebbenden binnen 14 dagen gehoord moeten worden en de naderende einddatum van de lopende maatregelen ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing.
Het vervoer van Ter Peel naar de rechtbank te Haarlem voor het bijwonen van de zitting is geregeld.”
Op 25 maart 2024 voor de aanvang van de zitting heeft de advocaat gevraagd een verklaring van een huisarts d.d. 21 februari 2024 aan het dossier toe te voegen waarin staat dat verzoekster op medische gronden de komende tijd niet in staat is om aanwezig te zijn bij rechtszittingen.
Ter zitting werd het de advocaat duidelijk dat niet alleen de gezagswijziging en de voorlopige voogdij zouden worden behandeld, maar ook de verlenging van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing en het verzoek tot ontslag van de bijzondere curator. De advocaat had verzoekster één keer in detentie bezocht en enkel de gezagszaak met haar besproken. Ook bleek dat zij niet alle stukken had. Hierop hebben de rechters haar en verzoekster de beschikking van 18 oktober 2023 overhandigd en de behandeling van de zitting geschorst om de advocaat en verzoekster de gelegenheid te geven voor overleg.
Bij de hervatting van de zitting heeft de advocaat om aanhouding van de procedure omtrent het gezag verzocht. Na een schorsing voor beraad hebben de rechters dit verzoek afgewezen. Hierop heeft verzoekster de rechters gewraakt.
4.3
Persoonlijke vooringenomenheid bij de rechters tegenover verzoekster is niet gesteld of gebleken. Onderzocht moet daarom worden of uit het optreden van de rechters blijkt dat zij vooringenomen zijn of dat zij die schijn hebben gewekt.
4.4
De beslissing van de rechters om het ter zitting ingediende aanhoudingsverzoek ten aanzien van de zaak met nummer C/15/348323 af te wijzen moet worden aangemerkt als een procesbeslissing.
Uit het arrest van 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413, blijkt het volgende:
“3.3. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen in strafzaken brengt mee dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nimmer grond kan vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Het gerecht dat over het wrakingsverzoek moet oordelen (de wrakingskamer) komt geen oordeel toe over de juistheid van de (tussen)beslissing noch over het verzuim te beslissen. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak.
3.4.
Het middel stelt de vraag aan de orde of en in hoeverre dit ook geldt voor de motivering van de (tussen)beslissing. Bij de beantwoording van die vraag moet uitgangspunt zijn dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen zich evenzeer ertegen verzet dat die motivering grond kan vormen voor wraking, ook indien het gaat om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven.”
4.5
De wrakingskamer heeft niet de functie van appel- of cassatierechter. De wrakingskamer mag én zal dan ook niet inhoudelijk treden in de afwijzende beslissing van de rechters om de behandeling van het verzoek met nummer C/15/348323 aan te houden. Een inhoudelijke toetsing van die beslissing zou in strijd zijn met het gesloten systeem van rechtsmiddelen. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen verzet zich er evenzeer tegen dat die motivering grond kan vormen voor wraking, ook indien het gaat om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering.
Dit is uitsluitend anders als deze afwijzende beslissing gemotiveerd zou zijn aan de hand van argumenten die de schijn van vooringenomenheid van de rechters wekken, bijvoorbeeld wanneer die beslissing zo onbegrijpelijk is of ontoereikend is gemotiveerd dat daarvoor redelijkerwijs geen andere verklaring is te vinden dan dat die beslissing door vooringenomenheid is ingegeven, althans dat de bij verzoekster bestaande vrees voor partijdigheid van de rechters objectief gerechtvaardigd is.
4.6
Gelet op hetgeen door de advocaat is aangevoerd was een andere beslissing op het aanhoudingsverzoek denkbaar geweest, nu de advocaat van verzoekster haar pas sinds korte bijstond, zij haar cliënt slechts eenmaal heeft kunnen bezoeken in de PI, aannemelijk is dat telefonische communicatie met verzoekster in de PI nagenoeg niet mogelijk was, en het een zaak betreft waarvan toewijzing een grote impact zal hebben op verzoekster. Ook is de gang van zaken in de aanloop naar de zitting ongelukkig te noemen, nu onvoldoende duidelijk was in welke zaak/zaken de advocaat verzoekster bijstond en wat er van haar werd verwacht. De wrakingskamer acht het daarom voorstelbaar dat de afwijzende beslissing het (subjectieve) gevoel van vooringenomenheid bij verzoekster heeft opgeroepen. Deze subjectieve beleving is echter belangrijk, maar niet doorslaggevend. De vrees voor vooringenomenheid dient ook objectief gerechtvaardigd te zijn.
4.7
De raadsvrouw is ervan uitgegaan dat zij verzoekster enkel bijstond in de zaak met betrekking tot de gezagsbeëindiging. Ze heeft ook ter zitting alleen om aanhouding van die zaak verzocht. Dat verzoek is door de rechters gemotiveerd afgewezen. Daarbij is aandacht geweest voor hetgeen door verzoekster en haar raadsvrouw is aangevoerd. Een eerder aanhoudingsverzoek was toegewezen, een nieuwe datum was in overleg bepaald, de raadsvrouw heeft de gezagszaak met verzoekster kunnen bespreken en ook ter zitting is nog ruimte gegeven voor overleg. Dat verzoekster en haar advocaat desondanks vinden dat er door de detentie en de medische situatie van verzoekster te weinig voorbereidingstijd is geweest, terwijl de rechters in hun beslissing aangeven dat zij van oordeel zijn dat er voldoende voorbereidingstijd is geweest, is niet iets dat door de wrakingskamer kan worden beoordeeld. Dit zal in een eventueel hoger beroep aan de orde kunnen worden gesteld. Van een situatie dat de procesbeslissing zo onbegrijpelijk is dat de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd is, is geen sprake.
Nu verzoekster ter zitting heeft aangegeven dat zij de rechters wraakt omdat zij het niet eens is met de beslissing op het aanhoudingsverzoek en dit aanhoudingsverzoek slechts zag op de zaak met betrekking tot de gezagsbeëindiging en de beslissing op dat aanhoudingsverzoek niet duidt op (een objectief gerechtvaardigde vrees) voor partijdigheid van de rechters, kan het wrakingsverzoek in de andere zaken alleen al om die reden niet worden toegewezen.
4.8
Gelet op het vorenoverwogene zal de wrakingskamer het verzoek tot wraking afwijzen.

4.Beslissing

De rechtbank
4.1
wijst het verzoek tot wraking van de rechters af,
4.2
beveelt de griffier onverwijld aan verzoekster, de rechters, de Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering een voor eensluidende gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden,
4.3
beveelt dat het proces in de hoofdzaken wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. C.A.M. van der Heijden, voorzitter, mr. J. van der Kluit en mr. J.H.A.C. Everaerts, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van mr. M.C. Anema, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 4 april 2024.[concipiënt_initialen]
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.