ECLI:NL:RBNHO:2024:1091

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 februari 2024
Publicatiedatum
6 februari 2024
Zaaknummer
7441654 \ CV EXPL 19-28
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor geannuleerde vlucht door weersomstandigheden en capaciteitsreductie

In deze bodemzaak hebben de passagiers, vertegenwoordigd door mr. I.G.B. Maertzdorff, een vordering ingesteld tegen American Airlines, Inc., vertegenwoordigd door mr. M. Lustenhouwer, wegens compensatie na de annulering van hun vlucht van Chicago naar St. Louis op 2 november 2016. De passagiers vorderen een schadevergoeding van € 1.800,00, vermeerderd met wettelijke rente, en buitengerechtelijke incassokosten. De vervoerder heeft de annulering van de vlucht verdedigd door te stellen dat deze het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk slechte weersomstandigheden en een capaciteitsreductie op de luchthaven van Chicago.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de annulering van de vlucht niet voldoende onderbouwd was door de vervoerder. De vervoerder kon niet aantonen dat de weersomstandigheden daadwerkelijk een belemmering vormden voor de uitvoering van de vlucht. De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder niet kon bewijzen dat hij alle redelijke maatregelen had genomen om de annulering te voorkomen. Daarom werd de vordering van de passagiers toegewezen, inclusief de wettelijke rente vanaf de datum van de vlucht.

De kantonrechter heeft de vervoerder veroordeeld tot betaling van in totaal € 2.126,70 aan de passagiers, inclusief proceskosten en nakosten. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 7441654 \ CV EXPL 19-28
Uitspraakdatum: 14 februari 2024
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[eiser 1], wonende te [plaats 1]

2. [eiser 2]wonende te [plaats 2]
3. [eiser 3]wonende te [plaats 2]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen: de passagiers
gemachtigde: mr. I.G.B. Maertzdorff
tegen
de buitenlandse vennootschap
American Airlines, Inc.
gevestigd te Wilmington, Verenigde Staten
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. M. Lustenhouwer

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 3 oktober 2018 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport via Heathrow Airport, Londen (Verenigd Koninkrijk) en via O’Hare International Airport, Chicago (Verenigde Staten) naar Lambert-St. Louis International Airport, St. Louis (Verenigde Staten) op 2 november 2016, met de vluchtcombinatie BA435 (
codeshareAA6505), AA91 en AA2201 (hierna: de vluchtcombinatie).
2.2.
Vlucht AA2201 van Chicago naar St. Louis (hierna: de vlucht) is geannuleerd.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde annulering.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 1.800,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 2 november 2016, althans vanaf datum ingebrekestelling dan wel vanaf de datum van de betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 363,00 dan wel € 326,70 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de annulering van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00 per passagier.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. Hij voert aan dat de annulering van de vlucht het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van redelijke maatregelen niet voorkomen hadden kunnen worden.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Niet in geschil is dat de vlucht is geannuleerd. Nu gesteld noch gebleken is dat de vervoerder zich kan beroepen op artikel 5, eerste lid, onder c sub i, ii of iii van de Verordening, geldt er in beginsel een compensatieplicht voor de vervoerder. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de annulering het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5, lid 3, van de Verordening. Overweging 14 van de Verordening bepaalt dat buitengewone omstandigheden zich met name voor kunnen doen in gevallen van politieke onstabiliteit, weersomstandigheden die uitvoering van de vlucht in kwestie verhinderen, beveiligingsproblemen, onverwachte vliegveiligheidsproblemen en stakingen die gevolgen hebben voor de vluchtuitvoering van de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert.
5.3.
De vervoerder heeft aangevoerd dat de annulering van de vlucht het gevolg was van slechte weersomstandigheden. Ten tijde van de vlucht was er op de luchthaven van Chicago sprake van mist, regen en laaghangende bewolking. Hiertoe heeft de vervoerder een meteorologisch rapport overgelegd. Voorts heeft hij aangevoerd dat er sprake was van onweersbuien, hetgeen zou blijken uit enkele persberichten. Als gevolg van deze weersomstandigheden werd er zeer beperkt luchtverkeer toegestaan waardoor het niet meer mogelijk was om vlucht uit te voeren. Hierop heeft de vervoerder de vlucht geannuleerd. Ter onderbouwing heeft hij het vluchtrapport van de vlucht overgelegd waarin het volgende wordt vermeld:
´SEG CNLD CODEXWX-WX WXX*ORD WX’. Hierbij staat volgens de vervoerder ‘
SEG CNLD’voor
segment cancelled, ‘
WX’voor weersomstandigheden en is ‘
ORD’de IATA-aanduiding voor de luchthaven van Chicago. Ten slotte heeft de vervoerder aangevoerd dat hij alle redelijke maatregelen heeft genomen om de vertraging voortvloeiende uit de annulering te voorkomen dan wel te beperken.
5.4.
De passagiers betwisten dat er tijdens de geplande vertrektijd van de vlucht sprake was van slechte weersomstandigheden op de luchthaven van Chicago. In het door de vervoerder overgelegde weersrapport staan de codes ‘
5SM’, ‘-DZ’ en ‘-RA’. Hierbij staat volgens de passagiers de code
‘5SM’voor 5
Statute Miles. Dit houdt in dat er sprake was van een horizontaal zicht van 8 kilometer, hetgeen niet beperkend is voor vertrekkend verkeer. De code
‘-DZ’staat voor lichte
Drizzle, oftewel lichte motregen. De code
‘-RA’staat voor lichte regen. Zowel lichte regen als motregen zijn niet vluchtverhinderend. Ook laaghangende bewolking vormt geen belemmering voor vertrekkend vliegverkeer. Daarnaast kan uit het weerrapport niet worden afgeleid waarom deze omstandigheden verhinderend werkten voor de vlucht in kwestie. Daartoe hebben de passagiers een schema overlegd met vluchten die rond de vertrektijd van de vlucht in kwestie zonder noemenswaardige vertraging zijn vertrokken. Zij concluderen hieruit dat de weersomstandigheden niet verhinderend waren voor de uitvoering van de vlucht in kwestie.
5.5.
De vervoerder heeft hier tegenin gebracht dat motregen een zeer hoge dichtheid heeft en het zicht sterk beperkt. Door de lage wolkenbasis kon de luchtverkeersleiding de toestellen niet zien. Om de vliegveiligheid te waarborgen zal de luchtverkeersleiding in dergelijke gevallen de afstand tussen de toestellen vergroten waardoor er minder luchtverkeer kan worden uitgevoerd dan onder normale omstandigheden. Daardoor was de capaciteit van de luchthaven van Chicago sterk verminderd. Hierbij betrof vier uur voordat de vlucht zou vertrekken de gemiddelde vertraging 217 minuten terwijl de langste vertraging op dat moment 740 minuten betrof. Voorts heeft de vervoerder de passagiers omgeboekt op de eerst beschikbare alternatieve vlucht.
5.6.
De kantonrechter begrijpt het betoog van de vervoerder zo dat hij stelt dat de annulering van de vlucht zowel het gevolg is van slechte weersomstandigheden op de luchthaven van Chicago als van een dientengevolge door de luchtverkeersleiding opgelegde capaciteitsreductie. Met betrekking tot de weersomstandigheden is de kantonrechter van oordeel dat de vervoerder voldoende aannemelijk gemaakt heeft dat ten tijde van de vlucht sprake was van laaghangende bewolking en (mot)regen op de luchthaven van Chicago. Dit geldt niet voor de vermeende onweersbuien, nu de vervoerder ter onderbouwing van dit betoog slechts weersvoorspellingen heeft overgelegd en uit het door de vervoerder overgelegde weerrapport en zijn toelichting daarop niet blijkt dat er ten tijde van de vlucht daadwerkelijk sprake was van onweer. Ook heeft de vervoerder niet aangevoerd dat de voorspelling van de onweersbuien de reden vormde om de vlucht te annuleren. De vervoerder en de passagiers twisten over de uitleg van het weerrapport. De kantonrechter is van oordeel dat aan deze discussie voorbijgegaan kan worden, nu uit de overgelegde stukken niet blijkt dat er vanwege de weersomstandigheden geen (vertrekkend) vliegverkeer mogelijk was. Weliswaar heeft de vervoerder aangevoerd dat hij door de weeromstandigheden genoodzaakt was om de vlucht te annuleren, maar het is de kantonrechter niet duidelijk geworden waarom de vervoerder ervoor gekozen heeft om specifiek de vlucht in kwestie te annuleren in plaats van, bijvoorbeeld, de weersomstandigheden af te wachten en de vlucht (al dan niet vertraagd) uit te voeren. Daarom staat niet vast dat de vervoerder vanwege de weersomstandigheden genoodzaakt was om de vlucht te annuleren.
5.7.
Met betrekking tot de gestelde capaciteitsreductie is de kantonrechter van oordeel dat een capaciteitsreductie een buitengewone omstandigheid vormen indien de vervoerder aantoont dat hij, gelet op de duur en de mate van de restricties, geen andere keuze had dan tot annulering van de vlucht over te gaan. De kantonrechter is van oordeel dat de vervoerder daar met de door hem overgelegde stukken en zijn toelichting daarop niet in is geslaagd. De vervoerder heeft onvoldoende onderbouwd in welke mate de luchtverkeersleiding de capaciteit van de luchthaven heeft aangepast. Tevens is onvoldoende duidelijk geworden in hoeverre de gestelde capaciteitsreductie invloed heeft gehad op het aantal uit te voeren vluchten, noch is onderbouwd welke afwegingen de vervoerder heeft gemaakt bij het annuleren van de vlucht in kwestie. Het is de kantonrechter hierdoor niet duidelijk geworden waarom de vervoerder heeft gekozen om specifiek de vlucht in kwestie te annuleren. Daarom staat ook niet vast dat de vervoerder vanwege een capaciteitsreductie genoodzaakt was de vlucht te annuleren.
5.8.
De kantonrechter is gelet op het voorgaande van oordeel dat geen sprake is geweest van buitengewone omstandigheden. De kantonrechter komt dan ook niet toe aan de vraag of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft genomen om de vertraging voortvloeiende uit de annulering te voorkomen dan wel te beperken. De gevorderde hoofdsom is om die reden toewijsbaar.
5.9.
Ten aanzien de gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom, overweegt de kantonrechter als volgt. Deze wettelijke rente is toewijsbaar met ingang van de datum waarop de passagiers schade hebben geleden. Het Hof heeft in een arrest van 19 november 2009 (Sturgeon, gevoegde zaken C- C-402/07 en C-432/07) geoordeeld dat schade wordt geleden door zowel passagiers van geannuleerde vluchten als door passagiers van vertraagde vluchten, indien de tijd om hen naar hun eindbestemming te vervoeren langer duurt dan oorspronkelijk door de luchtvaarmaatschappij is vastgesteld. Zoals de vervoerder heeft aangevoerd, heeft het Hof voorts in een arrest van 23 oktober 2012 (Nelson, C-581/10) overwogen dat met een vertraagde vlucht gepaard gaand tijdsverlies niet als “schade voortvloeiend uit vertraging” in de zin van artikel 19 van het Verdrag van Montreal kan worden aangemerkt en daarmee niet binnen de werkingssfeer van artikel 29 van dat Verdrag kan vallen. Het Verdrag van Montreal is echter, anders dan de vervoerder heeft aangevoerd, in dit geval niet van toepassing. De vordering van de passagiers betreft immers enkel compensatie op grond van de Verordening. Deze compensatie betreft een vordering tot vergoeding van forfaitair berekende schade als bedoeld in artikel 6:74 lid 1 BW en deze schade is, gelet op artikel 6:83 sub b BW, terstond opeisbaar. Het verzuim treedt dus zonder ingebrekestelling in op het moment dat de schade geacht wordt te zijn geleden. Gelet hierop zal de wettelijke rente worden toegewezen vanaf de datum van de vlucht (2 november 2016).
5.10.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat de passagiers buitengerechtelijke werkzaamheden hebben laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn.
Het primair gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief. De kantonrechter zal de vordering of het gevorderde bedrag dan ook toewijzen tot het wettelijke tarief, te weten € 326,70 (inclusief btw), en voor het overige afwijzen.
5.11.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat deze in het ongelijk wordt gesteld. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt. De gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 2.126,70, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 1.800,00 vanaf 2 november 2016, en over € 326,70 vanaf 3 oktober 2018, tot aan de dag van voldoening van deze bedragen;
6.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 98,01;
griffierecht € 231,00;
salaris gemachtigde € 408,00;
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 102,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter