Geschil5. In geschil is of de utb terecht aan eiser is uitgereikt, hetgeen eiser ontkent en verweerder bevestigt.
6. Eiser stelt in beroep dat hij recht heeft op toepassing van een vrijstelling. In dat kader stelt eiser dat hij de sieraden vanaf 1996 in zijn bezit heeft. Na het overlijden van zijn ouders heeft hij de sieraden geërfd en heeft hij de sieraden laten omsmelten door een neef. Eiser stelt dat hij de sieraden altijd draagt en dat hij ze deze keer toevallig in zijn handbagage heeft gedaan. Ter onderbouwing van zijn standpunt dat eiser de sieraden al langer in zijn bezit zijn, heeft eiser in beroep een foto overgelegd waarop volgens eiser zichtbaar is dat de ketting al door hem werd gedragen in 2019.
Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de utb.
7. Verweerder voert aan dat eiser geen recht heeft op toepassing van de vrijstelling voor goederen verkregen door erfopvolging noch op toepassing van de vrijstelling van de regeling voor terugkerende goederen. In dat kader voert verweerder aan dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt - ook niet met de overgelegde foto’s - dat de sieraden Uniegoederen zijn. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de geërfde sieraden op een eerder moment zijn aangegeven voor het vrije verkeer dan wel dat de rechten reeds zijn voldaan.
Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
8. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
9. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser de sieraden heeft binnengebracht vanuit Suriname in Nederland via de luchthaven Schiphol. Ook is niet in geschil dat hij bij aankomst op Schiphol is gelopen door het groene kanaal “niets aan te geven” met de sieraden in zijn handbagage en dat eiser geen factuur heeft van de sieraden.
10. Op grond van artikel 79, eerste lid, van het Douanewetboek van de Unie (hierna: DWU) ontstaat een douaneschuld bij invoer als verplichtingen betreffende het binnenbrengen van niet-Uniegoederen in het douanegebied van de Unie niet worden nagekomen.
11. Op grond van artikel 1, aanhef en onder d, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB) wordt omzetbelasting geheven ter zake van invoer van goederen. Op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet OB wordt voor de heffing van omzetbelasting onder invoer verstaan het brengen in Nederland van goederen die zich niet in het vrije verkeer van de Europese Unie bevinden.
Goederen verkregen door erfopvolging
12. Ingevolge artikel 17 van Verordening (EG) nr. 1186/2009 zijn behoudens de artikelen 18, 19 en 20, van rechten bij invoer vrijgesteld, de persoonlijke goederen die door een natuurlijke persoon die zijn normale verblijfplaats in het douanegebied van de Gemeenschap heeft, door erfopvolging bij versterf, of door erfopvolging bij testament zijn verkregen.
13. Ingevolge artikel 19, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 1186/2009 wordt de vrijstelling slechts verleend voor persoonlijke goederen welke ten laatste twee jaar na de datum waarop de goederen in bezit gesteld zijn (definitieve regeling van de erfopvolging) voor het vrije verkeer zijn aangegeven.
14. Eiser betoogt in beroep dat hij de sieraden sinds 1996 in zijn bezit heeft en dat hij de sieraden heeft geërfd na het overlijden van zijn ouders. Voor zover eiser een beroep doet op de vrijstelling voor goederen verkregen door erfopvolging, slaagt dit beroep niet. Uit het onder 3.1 genoemde proces-verbaal van verhoor volgt dat eiser heeft verklaard dat hij nooit aangifte heeft gedaan van de sieraden. Ter zitting heeft eiser gesteld dat hij niet weet of er aangifte is gedaan maar dat hij van een aangifte geen bewijs heeft. Gelet op voorgaande heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat de goederen binnen twee jaar nadat hij de goederen heeft verkregen, zijn aangegeven voor het vrije verkeer.
15. Op grond van artikel 141 van de Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 van de Commissie van 28 juli 2015 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad met nadere regels betreffende een aantal bepalingen van het douanewetboek van de Unie (hierna: GvO) wordt voor goederen zoals bedoeld in artikel 138 a) tot en met d) van de Verordening, dat wil zeggen goederen zonder handelskarakter die in de persoonlijke bagage van reizigers zijn vervat en die in aanmerking komen voor vrijstelling van invoerrechten krachtens artikel 41 van Verordening (EG) nr. 1186/2009 (reizigersvrijstelling) hetzij als terugkerende goederen, het passeren van het groene kanaal of het kanaal “niets aan te geven” geacht een douaneaangifte te vormen.
16. Op grond van 203, eerste lid, van het DWU worden niet-Uniegoederen die, na uit het douanegebied van de Gemeenschap te zijn uitgevoerd, opnieuw in dit douanegebied worden binnengebracht en binnen een termijn van drie jaar in het vrije verkeer worden gebracht, op verzoek van de belanghebbende van rechten bij invoer vrijgesteld (terugkerende goederen). Met overeenkomstige toepassing van deze bepaling bestaat op grond van artikel 21, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet OB aanspraak op vrijstelling voor de omzetbelasting bij invoer.
17. Op grond van artikel 5, aanhef en onder 23, van het DWU, zijn Uniegoederen - onder meer - goederen die in het douanegebied van de Unie zijn binnengebracht uit landen of gebieden buiten dat gebied en die in het vrije verkeer zijn gebracht. Op grond van artikel 119, eerste lid, van de GvO worden goederen die overeenkomstig artikel 134, eerste lid, van het DWU het douanegebied van de Unie worden binnengebracht niet geacht Uniegoederen te zijn, tenzij de Uniestatus ervan naar behoren overeenkomstig de artikelen 123 tot en met 133 van de GvO wordt aangetoond.
18. De rechtbank stelt voorop dat nu eiser gebruik wil maken van de regeling terugkerende goederen, de bewijslast op hem rust dat er sprake is van Uniegoederen. Dit is ook zo als de goederen, zoals eiser stelt, al langer in zijn bezit zijn.
18.1De rechtbank overweegt dat eiser wisselende verklaringen heeft afgelegd over de herkomst van de sieraden en eiser niets heeft ingebracht waaruit kan worden afgeleid dat de sieraden voor 23 januari 2023 in het vrije verkeer van de Unie zijn gebracht dan wel uit het vrije verkeer van de Unie afkomstig zijn en (tijdelijk) uit het douanegebied van de Unie zijn uitgevoerd. Met deze wisselende verklaringen maakt eiser niet aannemelijk dat sprake is van Uniegoederen.
18.2Eiser heeft een foto overgelegd waarop volgens eiser zichtbaar is dat hij de ketting al heeft gedragen in 2019, om aan te tonen dat hij de sieraden al langer in zijn bezit heeft. Nu eiser ter zitting heeft verklaard dat de foto is genomen in Amerika, biedt de foto alleen al daarom geen sluitend bewijs dat de sieraden de Uniestatus hebben.
18.3Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van Uniegoederen, zodat hij geen gerechtvaardigde aanspraak kan maken op de regeling terugkerende goederen.
19. Gelet op het vorenoverwogene zal de rechtbank het beroep ongegrond verklaren. Eiser krijgt geen gelijk. De utb is terecht aan hem uitgereikt.
Proceskosten
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.