ECLI:NL:RBNHO:2024:11215

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 oktober 2024
Publicatiedatum
31 oktober 2024
Zaaknummer
8967956 \ CV EXPL 21-230
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraagde vlucht en buitengewone omstandigheden

In deze zaak heeft een passagier compensatie gevraagd van de vervoerder, Emirates, voor een vertraagde vlucht die resulteerde in het missen van een aansluitende vlucht. De vervoerder voerde aan dat de vertraging het gevolg was van een buitengewone omstandigheid, namelijk de-icing, een procedure die nodig was om het vliegtuig ijsvrij te maken. De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder onvoldoende had aangetoond dat hij alle redelijke maatregelen had getroffen om de vertraging te voorkomen of te beperken. De passagier had een vervoersovereenkomst met de vervoerder voor een vlucht van Amsterdam naar Myanmar via Dubai, maar door de vertraging van de eerste vlucht arriveerde hij met bijna 24 uur vertraging op zijn eindbestemming. De kantonrechter concludeerde dat de vervoerder niet kon aantonen dat de vertraging volledig te wijten was aan buitengewone omstandigheden en dat hij niet adequaat had gereageerd op de situatie. De vordering van de passagier werd toegewezen, inclusief compensatie en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8967956 \ CV EXPL 21-230
Uitspraakdatum: 16 oktober 2024
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser]wonende te [plaats]
eiser
hierna te noemen: de passagier
gemachtigde: mr. R.A.C. Telkamp (EUclaim B.V.)
tegen
de buitenlandse vennootschap
Emirates
gevestigd te Dubai (Verenigde Arabische Emiraten)
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. M. Lustenhouwer (AKD advocaten)
De zaak in het kort
De passagier heeft van de vervoerder compensatie gevraagd voor een vertraagde vlucht. De vervoerder voert aan dat de vertraging het gevolg was van een buitengewone omstandigheid, namelijk de-icing. Door deze vertraging heeft de passagier zijn aansluitende vlucht gemist. Het beroep van de vervoerder op een buitengewone omstandigheid slaagt. Echter, nu de vervoerder in het licht van de stellingen van de passagier onvoldoende heeft onderbouwd dat hij alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging van de passagiers te voorkomen of te beperken, wordt de vordering van de passagier toegewezen.

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding:
- de conclusie van antwoord;
- de conclusie van repliek;
- de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten. Op grond daarvan moest de vervoerder hem op 4 november 2018 vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport via Dubai Airport (Verenigde Arabische Emiraten) naar Mingaladon Airport, Rangoon (Myanmar), met vluchtcombinatie EK150 en EK388.
2.2.
Vlucht EK150 van Amsterdam naar Dubai (hierna: de vlucht) is vertraagd uitgevoerd, waardoor de passagier zijn aansluitende vlucht naar Myanmar heeft gemist. De passagier is omgeboekt naar een alternatieve vlucht en is met een vertraging van 23 uur en 53 minuten aangekomen op de eindbestemming.
2.3.
De passagier heeft daarom compensatie van de vervoerder gevorderd.
2.4.
De vervoerder heeft niet uitbetaald.

3.Het geschil

3.1.
De passagier vordert dat de vervoerder, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 600,00 vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf maandag 5 november 2018, althans vanaf de datum van ingebrekestelling dan wel vanaf de datum van betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 181,50 dan wel 108,90 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
3.2.
De passagier baseert zijn vordering op de Verordening (EG) nr. 261/2004 (hierna: de Verordening) en de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat de vervoerder hem vanwege de vertraging van de vlucht moet compenseren met een bedrag van € 600,00 (artikel 7 van de Verordening).
3.3.
De vervoerder voert verweer. Hij voert aan dat de vertraging van de vlucht gevolg was van buitengewone omstandigheden. Deze konden ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen worden (artikel 5 lid 3 van de Verordening).

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat hij bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
4.2.
Vast staat dat de passagier met een vertraging van meer dan drie uur is aangekomen op de eindbestemming. In beginsel moet de vervoerder dan compenseren. Dit is anders als de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van redelijke maatregelen niet voorkomen konden worden.
4.3.
De vervoerder voert aan dat de vlucht met 29 minuten is vertraagd door (het moeten wachten op) een ‘de-icingprocedure’. Dit houdt in dat een chemische stof op het vliegtuig wordt gespoten om het toestel ijsvrij te maken. De vervoerder is daarbij afhankelijk van de faciliteiten van de luchthaven van vertrek. Dit gold voor alle vertrekkende toestellen. Daarom moest de vlucht aansluiten in de rij, aldus de vervoerder (zie het overgelegde vluchtrapport en ‘movement message’).
4.4.
De passagier betwist dit. Volgens hem blijkt de oorzaak van de vertraging niet uit de door de vervoerder overgelegde documenten. Daarnaast hoort ‘de-icen’ bij de standaardprocedure bij het vliegen bij lage temperaturen. Daarom zou de vervoerder rekening moeten houden met de duur daarvan bij de planning van de vlucht.
4.5.
De vervoerder heeft hier tegenin gebracht dat de ‘de-icingprocedure’ niet bij de standaard procedure hoort bij vertrek op Schiphol omdat in de meeste gevallen geen de-icing nodig is. De-icing is alleen noodzakelijk bij specifieke weersomstandigheden die in Nederland niet vaak voorkomen (vorst en een hoge luchtvochtigheid). In de periode 2018-2019 waren er maar zes tot vijftien dagen per jaar waarin de-icen noodzakelijk was.
4.6.
Het betoog van de vervoerder slaagt. De kantonrechter overweegt dat zowel het wachten op als de uitvoering van de de-icing procedure kunnen worden aangemerkt als buitengewone omstandigheden, mits voldoende onderbouwd. De vervoerder heeft voldoende onderbouwd dat het de-icen van een vliegtuig een situatie is die niet vaak voorkomt en waarbij hij afhankelijk is van de faciliteiten van de luchthaven. Daarnaast heeft hij met de door hem overgelegde documenten en zijn toelichting daarop dan voldoende aannemelijk gemaakt dat de vertraging van de vlucht voor de duur van 29 minuten het gevolg was van het (moeten wachten op) de-icen van het toestel. Daarmee is de vertraging van de vlucht het gevolg van buitengewone omstandigheden.
4.7.
De volgende vraag die voorligt is of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging van de passagier te voorkomen dan wel te beperken. De vervoerder stelt in dit verband dat hij de vertraging niet kon voorkomen en dat hij de vlucht daarna zo snel mogelijk heeft uitgevoerd. Daarnaast heeft hij de passagier omgeboekt op het eerst mogelijke alternatief.
4.8.
De passagier betwist dit. Hij voert aan dat hij er in ieder geval twee alternatieve vluchtcombinaties beschikbaar waren waarmee hij eerder op de eindbestemming zou zijn aangekomen. Het is aannemelijk dat er nog plaatsen op deze vluchten vrij waren omdat vluchten zelden volledig zijn volgeboekt, aldus de passagier.
4.9.
Gelet op het arrest van het Hof van 11 juni 2020 (C-74/19) had het op de weg van de vervoerder gelegen om te onderbouwen waarom hij de passagier niet op deze vluchten heeft omgeboekt. Met het verweer dat de passagier minder dan 24 uur later is aangekomen op de eindbestemming en dat daarom de omgeboekte vlucht een redelijke maatregel is, heeft hij de stelling van de passagier naar oordeel van de kantonrechter onvoldoende gemotiveerd weersproken. De kantonrechter concludeert dan ook dat de vervoerder onvoldoende heeft onderbouwd dat hij alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging van de passagier te voorkomen dan wel te beperken.
4.10.
De passagier heeft een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom moet de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn, toetsen aan het rapport Voorwerk II. De passagier heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat hij buitengerechtelijke werkzaamheden heeft laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven uit het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II. De tarieven uit het Besluit worden redelijk geacht. Het gevorderde bedrag is hoger dan het tarief dat in het Besluit is bepaald. De kantonrechter zal de vordering daarom toewijzen tot het wettelijke tarief, namelijk € 90,00 (inclusief btw), en voor het overige afwijzen.
4.11.
De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten is ook toewijsbaar, behalve dat deze wordt toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding. De passagier heeft daar in ieder geval vanaf die datum recht op. Het is niet gesteld of gebleken dat hij dit ook al vanaf een eerdere datum had.
4.12.
De vervoerder zal in het ongelijk worden gesteld. Daarom zal hij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Ook de nakosten worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagier worden gemaakt. De gevorderde rente over de proceskosten wordt toegewezen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagier van € 690,00 te vermeerderen met de wettelijke rente over € 600,00 vanaf 5 november 2019, en over € 90,00 vanaf 30 september 2020, tot aan de dag van voldoening van deze bedragen;
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagier tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 100,89;
griffierecht € 240,00;
salaris gemachtigde € 270,00;
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis;
5.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 67,50 aan nakosten, voor zover de passagier daadwerkelijk nakosten zal maken, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis;
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter