ECLI:NL:RBNHO:2024:11578

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 oktober 2024
Publicatiedatum
8 november 2024
Zaaknummer
11184272 / AO VERZ 24-17
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot betaling van verrekende minuren, niet uitbetaalde meeruren en schadevergoeding na beëindiging dienstverband

In deze zaak verzoekt een werknemer, na beëindiging van zijn dienstverband, de werkgever te veroordelen tot betaling van verrekende minuren, niet uitbetaalde meeruren en schadevergoeding. De werknemer heeft ook verzocht om nakoming van de verplichtingen uit de stageovereenkomst. De kantonrechter heeft het verzoek tot betaling van de minuren, de wettelijke verhoging en de wettelijke rente toegewezen, maar andere verzoeken afgewezen.

De procedure begon met een verzoekschrift, gevolgd door een verweerschrift en een mondelinge behandeling op 27 september 2024. De werknemer, die als rijwielhersteller werkte, had een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd en volgde een BBL-opleiding. De werkgever, een klein fietsherstelbedrijf, had de arbeidsovereenkomst niet verlengd en de werknemer had zich ziek gemeld. De werknemer verzocht om betaling van verschillende bedragen, waaronder de transitievergoeding en ingehouden minuren.

De kantonrechter oordeelde dat de werkgever de transitievergoeding, vakantiedagen en reiskosten had betaald, maar dat de wettelijke verhoging en rente verschuldigd waren. De kantonrechter wees ook de betaling van de ingehouden minuren toe, omdat de werkgever niet had aangetoond dat deze correct waren ingehouden. De verzoeken met betrekking tot de meeruren en de verplichtingen uit de stageovereenkomst werden afgewezen, omdat de werknemer deze niet voldoende had onderbouwd. De proceskosten werden door beide partijen gedragen.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-HOLLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zaanstad
Zaaknummer / rekestnummer: 11184272 \ AO VERZ 24-17
Beschikking van 25 oktober 2024
in de zaak van
[verzoeker],
te [plaats 1] ,
verzoekende partij,
hierna te noemen: [verzoeker] ,
gemachtigde: mr. R. Hartman,
tegen
de vennootschap onder firma, h.o.d.n. [naam],
te [plaats 2] ,
verwerende partij,
hierna te noemen: [v.o.f.] ,
gemachtigde: mr. J.J.M. Buining en V. Knetsch.
De zaak in het kort
In deze zaak verzoekt een werknemer (nadat het dienstverband tot een einde is gekomen) om een werkgever te veroordelen tot betaling van onder meer verrekende minuren, niet uitbetaalde meeruren en schadevergoeding. Verder heeft de werknemer verzocht om nakoming door de werkgever van de verplichtingen van de stageovereenkomst. De kantonrechter wijst alleen het verzoek toe wat betreft de minuren, de wettelijke verhoging en de wettelijke rente.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift
- het verweerschrift
- de mondelinge behandeling van 27 september 2024.

2.Feiten

2.1.
[v.o.f.] is een fietsherstelbedrijf en detailhandel in fietsen. Zij is een kleine werkgever met op dit moment, naast de twee vennoten, drie werknemers.
2.2.
Op 1 april 2023 is [verzoeker] , geboren [geboortedatum] , in dienst getreden als rijwielhersteller op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van één jaar met een arbeidsomvang van 38 uur per week en een salaris van € 2.944,00 per maand exclusief 8% vakantietoeslag. Op de arbeidsovereenkomst is de CAO voor de Metaal en Techniek
Motorvoertuigenbedrijf en Tweewielerbedrijf van toepassing.
2.3.
Medio 2023 is [verzoeker] een BBL-opleiding Fietstechniek leerniveau 3 gaan volgen. Vanwege deze opleiding hebben partijen op 3 november 2023 een stageovereenkomst getekend.
2.4.
In een e-mail van 30 november 2024 heeft [v.o.f.] aan [verzoeker] een officiële waarschuwing gestuurd vanwege het stelselmatig te laat komen op het werk.
2.5.
Op 17 februari 2024 heeft [v.o.f.] aan [verzoeker] schriftelijk bericht dat de arbeidsovereenkomst niet zou worden verlengd en eindigt op 31 maart 2024.
2.6.
Op 21 februari 2024 heeft [verzoeker] zich per Whatsapp-bericht ziek gemeld. Hij heeft niet meer gewerkt tot het einde van het dienstverband.
2.7.
Op 14 maart 2024 heeft [v.o.f.] aan [verzoeker] een vaststellingovereenkomst voorgelegd. Deze heeft [verzoeker] niet getekend.
2.8.
In een e-mail van 31 maart 2024 heeft [verzoeker] aan [v.o.f.] gevraagd om betaling van onder meer verschillende ingehouden bedragen en de transitievergoeding.
2.9.
In een brief van 19 juni 2024 heeft de gemachtigde van [verzoeker] aan [v.o.f.] om betaling verzocht van de eerder verzochte posten.
2.10.
In een brief van 14 augustus 2024 heeft de gemachtigde van [v.o.f.] gereageerd.
2.11.
Op 10 september 2024 heeft [v.o.f.] de transitievergoeding, de resterende vakantie-uren en de reiskosten betaald.
2.12.
Op 16 september 2024 heeft [v.o.f.] 6,5 uur nabetaald in verband met een foutieve berekening van de minuren.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
[verzoeker] verzoekt de kantonrechter om [v.o.f.] te veroordelen tot betaling van:
- de transitievergoeding van € 1.061,64 bruto;
- de waarde van de vakantiedagen ten bedrage van € 1.002,96 bruto;
- een reiskostenvergoeding voor de maand februari 2024 ten bedrage van € 94,70 bruto;
- de meeruren ten bedrage van € 1.648,00 bruto;
- de 66 ingehouden minuren ten bedrage van € 1.181,99 bruto;
- een schadevergoeding van € 654,00 (schoolgeld) en € 200,00 (digitale leermiddelen), een en ander te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente.
Verder verzoekt [verzoeker] om [v.o.f.] te veroordelen tot nakoming van de verplichtingen die voortvloeien uit de stageovereenkomst binnen veertien dagen na betekening van de te wijzen beschikking, op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag en tot betaling van de proceskosten.
3.2.
[v.o.f.] voert verweer tegen de verzoeken van [verzoeker] .

4.De beoordeling

de transitievergoeding, de vakantiedagen en de reiskosten
4.1.
Vast staat dat [v.o.f.] de transitievergoeding, de niet-genoten vakantiedagen en de reiskosten over de maand februari 2024 op 10 september 2024 aan [verzoeker] heeft (uit)betaald. Ter zitting heeft [verzoeker] zijn verzoeken op deze punten ingetrokken, behalve ten aanzien van de wettelijke verhoging en de wettelijke rente vanaf het tijdstip van opeisbaarheid tot 10 september 2024. [v.o.f.] betwist dat zij de wettelijke verhoging is verschuldigd. De te late betaling heeft niet te maken met onwil maar met onwetendheid. [v.o.f.] heeft niet betwist dat zij de wettelijke rente moet betalen. Wel meent [v.o.f.] dat de renteperiode tot 14 augustus 2024 loopt. Toen deed zij [verzoeker] het aanbod tot betaling, terwijl de gemachtigde van [verzoeker] daarop pas op 9 september 2024 gereageerde.
4.2.
De kantonrechter wijst de wettelijke verhoging over de niet-genoten vakantiedagen en de reiskosten toe. Dat [v.o.f.] niet op de hoogte was van haar verplichtingen als werkgever komt voor haar rekening en risico. Wel ziet de kantonrechter in de gegeven omstandigheden aanleiding om de wettelijke verhoging te matigen naar 25%.
4.3.
Ook wijst de kantonrechter de rente toe over de niet-genoten vakantiedagen en de reiskosten vanaf de datum van opeisbaarheid tot 10 september 2024. De omstandigheid dat [v.o.f.] al op 14 augustus 2024 heeft aangegeven dat zij bereid was om deze posten te betalen en dat de gemachtigde van [verzoeker] pas op 9 september 2024 hierop reageerde, maakt dat niet anders. De betaling is niet afhankelijk van de instemming van (de gemachtigde van) [verzoeker] . Vast staat dat de betaling (pas) op 10 september 2024 heeft plaatsgevonden.
4.4.
De gevorderde wettelijke rente over de transitievergoeding zal worden toegewezen, te rekenen vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd tot de dag van betaling. Dat is vanaf 1 mei 2024 tot 10 september 2024.
de minuren
4.5.
Volgens [verzoeker] hebben partijen hebben afgesproken dat hij de opleiding tijdens werktijd mocht volgen. [verzoeker] stelt dat [v.o.f.] 66 opleidingsuren ten onrechte heeft ingehouden op de eindafrekening. [v.o.f.] voert aan dat partijen juist hebben afgesproken dat de opleidingsuren voor rekening van [verzoeker] komen, dat [verzoeker] verlof zou opnemen voor de uren waarin hij zijn opleiding volgde en dat hij dat in het begin ook heeft gedaan. Vervolgens is door een vergissing van [v.o.f.] een aantal opleidingsuren ten onrechte betaald en is deze vergissing wegens drukte pas bij de eindafrekening gecorrigeerd, aldus [v.o.f.] .
4.6.
Niet in geschil is dat [v.o.f.] 6,5 opleidingsuren, die eerder waren ingehouden, alsnog aan [verzoeker] op 16 september 2024 heeft betaald. In geschil is dus of [v.o.f.] 59,5 opleidingsuren mocht inhouden op de eindafrekening. De kantonrechter is van oordeel dat [v.o.f.] dit niet mocht doen. Hieronder licht de kantonrechter toe welke omstandigheden daarbij zijn meegewogen.
4.7.
Vast staat dat [v.o.f.] de gestelde afspraak niet op papier heeft gezet en ter zitting is namens [v.o.f.] verklaard dat zij ook geen verlofregistratie bijhield. De kantonrechter overweegt dat het aan [v.o.f.] , als werkgever, is om een dergelijke afspraak schriftelijk vast te leggen en om een adequate verlofregistratie bij te houden. Dat [v.o.f.] een kleine werkgever is, maakt dat niet anders. Verder staat vast dat [v.o.f.] de gestelde afspraak zelf niet heeft nageleefd door de opleidingsuren niet voor rekening van [verzoeker] te brengen ondanks dat [verzoeker] geen verlof had opgenomen. [v.o.f.] voert aan dat dit een vergissing was. Maar dan had zij [verzoeker] daarop gelijk moeten wijzen en zij had deze vergissing zo snel mogelijk moeten corrigeren. Dat is niet gebeurd. Het achteraf verrekenen vindt de kantonrechter daarom in strijd met goed werkgeverschap. Daarbij neemt de kantonrechter ook in aanmerking dat [v.o.f.] [verzoeker] eerst enkele weken voor het einde van het dienstverband, toen [verzoeker] zich al had ziekgemeld en [v.o.f.] hem een vaststellingsovereenkomst voorlegde, heeft gemeld dat zij “achteraf gezien helemaal niet door hoefden te betalen” en [verzoeker] heeft meegedeeld “Teken je niet, ga ik alle schooluren in mindering brengen op je toeslagen die je nog van ons krijgt”.
4.8.
Dit deel van het verzoek zal daarom worden toegewezen. [v.o.f.] zal worden veroordeeld tot betaling van de 59,5 ten onrechte ingehouden uren, verminderd met 3,5 uur in verband met ongeoorloofde afwezigheid op 20 februari 2024. Vast staat dat [verzoeker] die dag naar huis is gegaan zonder verlof op te nemen toen hem was gebleken dat er geen school was. Dit komt neer op 56/66 uur x € 1.181,99 = € 1.002,90 bruto.
4.9.
[verzoeker] heeft recht op de gevorderde wettelijke verhoging en de wettelijke rente vanaf het tijdstip van opeisbaarheid, omdat het bedrag ten onrechte is ingehouden bij de eindafrekening en niet is (terug)betaald toen [verzoeker] daarom terecht vroeg. De kantonrechter ziet aanleiding om de wettelijke verhoging te matigen naar 25%.
de meeruren
4.10.
[verzoeker] stelt dat hij 40 uur per week werkte, terwijl hij zijn arbeidsomvang volgens de arbeidsovereenkomst 38 uur per week was. Hij vordert betaling van twee teveel gewerkte uren (meeruren) per gewerkte week. Dit komt neer op 42,6 uur in totaal. [v.o.f.] betwist dat [verzoeker] 40 uur per week werkte.
4.11.
Op grond van de verklaringen van partijen ter zitting stelt de kantonrechter vast dat de tijden waarop [verzoeker] zijn werkdagen begon en eindigde niet in geschil is. Hij werkte van dinsdag tot en met vrijdag van 09.30 uur tot 18.00 uur en op zaterdag van 08.30 uur tot 17.00 uur. Partijen verschillen van mening over de duur van de onbetaalde pauze. [verzoeker] stelt dat hij doordeweeks een half uur onbetaald pauze had en dat partijen dat zo hebben afgesproken, omdat hij om 9.30 uur in plaats van om 9.00 uur begon. [v.o.f.] voert daar tegenover aan dat [verzoeker] doordeweeks één uur onbetaald pauze had, zoals gebruikelijk is in het bedrijf.
4.12.
De kantonrechter overweegt dat het op de weg van [verzoeker] ligt om zijn stelling dat hij structureel twee uur per week meer werkte dan de overeengekomen arbeidsomvang van 38 uur en dat hij dus twee uur per week te weinig betaald kreeg, te onderbouwen. Dat heeft [verzoeker] niet gedaan. Hij heeft volstaan met een stelling die door [v.o.f.] is betwist. Dit deel van het verzoek wijst de kantonrechter daarom af. Daarbij weegt mee dat [verzoeker] hierover kennelijk nooit (eerder) heeft geklaagd. Niet gebleken is immers dat [verzoeker] eerder, nog tijdens het dienstverband, het aantal gewerkte uren aan de orde heeft gesteld en aanspraak heeft gemakt op betaling daarvan.
de verplichtingen uit de stageovereenkomst
4.13.
[verzoeker] stelt dat [v.o.f.] zich niet aan de verplichtingen uit de stageovereenkomst heeft gehouden ‘
waaronder het doorgeven van gewerkte uren etc’, dat hij daardoor zijn opleiding niet kan afronden en daarom in zijn belangen is geschaad. [v.o.f.] voert aan dat zij het stageboek op 4 juli 2024 naar de opleidingsinstelling heeft verzonden, dat het haar niet duidelijk is welke verplichtingen zij nog moet nakomen en dat zij meerdere keren om een toelichting heeft gevraagd, maar dat hierop geen reactie is gekomen.
4.14.
De kantonrechter is van oordeel dat [verzoeker] , ondanks dat hij daartoe door [v.o.f.] in de gelegenheid is gesteld, dit deel van zijn verzoek niet concreet heeft gemaakt. Ook ter zitting heeft [verzoeker] desgevraagd zijn verzoek niet verduidelijkt. Het is dus niet duidelijk geworden welke verplichtingen [v.o.f.] niet zou zijn nagekomen en alsnog zouden moeten worden nagekomen. Om deze reden zal dit deel van het verzoek worden afgewezen.
de schadevergoeding
4.15.
[verzoeker] stelt dat hij schade lijdt omdat [v.o.f.] de verplichtingen uit de stageovereenkomst niet is nagekomen. Hierdoor kan hij zijn opleiding niet afronden, zal hij dit schooljaar opnieuw moeten doen en daarom zal hij (extra) kosten moeten maken. [verzoeker] vindt dat [v.o.f.] deze kosten moet vergoeden. [v.o.f.] voert aan dat zij al haar verplichtingen is nagekomen en dat het haar niet duidelijk is wat zij nog moet doen. Verder blijkt volgens [v.o.f.] niet dat [verzoeker] het schooljaar moet overdoen, en dat dit door haar toedoen is.
4.16.
Het verweer van [v.o.f.] slaagt. [verzoeker] heeft op geen enkele wijze onderbouwd dat hij het schooljaar moet overdoen, wat hiervan de oorzaak is en dat deze oorzaak voor rekening van [v.o.f.] komt. Al om deze reden zal dit deel van het verzoek worden afgewezen.
de proceskosten
4.17.
Omdat partijen over en weer op punten in het ongelijk zijn gesteld, is de kantonrechter van oordeel dat het redelijk is dat partijen ieder de eigen proceskosten dragen.

5.De beslissingDe kantonrechter

5.1.
veroordeelt [v.o.f.] tot betaling aan [verzoeker] van de wettelijke verhoging van 25% en de wettelijke rente over de niet-genoten vakantiedagen en de reiskosten vanaf de dag van opeisbaarheid tot 10 september 2024;
5.2. veroordeelt [v.o.f.] tot betaling aan [verzoeker] van de wettelijke rente over de transitievergoeding vanaf 1 mei 2024 tot 10 september 2024;
5.3.
veroordeelt [v.o.f.] tot betaling aan [verzoeker] van € 1.002,90 bruto, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 25% en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van opeisbaarheid tot de dag van gehele betaling;
5.4.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
5.5.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst de verzoeken voor het overige af.
Deze beschikking is gegeven door mr. S. Slijkhuis en in het openbaar uitgesproken op 25 oktober 2024.