ECLI:NL:RBNHO:2024:11613

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 november 2024
Publicatiedatum
11 november 2024
Zaaknummer
10978292 \ CV EXPL 24-549
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst wegens niet hebben van hoofdverblijf in het gehuurde

In deze zaak vordert een verhuurder ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde, omdat de huurster geen hoofdverblijf in de gehuurde woning heeft. De kantonrechter wijst deze vorderingen toe, omdat de verhuurder voldoende heeft aangetoond dat de huurster haar hoofdverblijf niet in het gehuurde heeft en de huurster dit onvoldoende gemotiveerd heeft weerlegd. De procedure begon met dagvaardingen op 27 februari 2024, gevolgd door een conclusie van antwoord van de gedaagden en een tussenvonnis op 30 mei 2024. Tijdens de mondelinge behandeling op 17 oktober 2024 zijn de feiten en argumenten van beide partijen besproken. De kantonrechter oordeelt dat de huurster tekort is geschoten in haar verplichtingen uit de huurovereenkomst, omdat zij niet in het gehuurde woont. Dit wordt onderbouwd door een rapport van een recherchebureau dat aantoont dat de huurster voornamelijk in [plaats 3] verblijft. De kantonrechter concludeert dat de tekortkoming van de huurster van zodanige aard is dat ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde gerechtvaardigd zijn. De huurster wordt ook veroordeeld tot betaling van de kosten die de verhuurder heeft gemaakt voor het onderzoek naar haar woonsituatie.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-HOLLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zaanstad
Zaaknummer: 10978292 \ CV EXPL 24-549
Vonnis van 14 november 2024
in de zaak van
[eiser],
te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. N.M.K. Damen,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

te [plaats 1] ,
gemachtigde: mr. F.A. Bijlenga (DAS),
2.
[gedaagde 2],
te [plaats 1] ,
gemachtigde: mr. F.A. Bijlenga (DAS),
3.
[gedaagde 3],
te [plaats 2] ,
procederend in persoon,
gedaagde partijen,
hierna ieder afzonderlijk te noemen: [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3]
De zaak in het kort
In deze zaak vordert een verhuurder ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde, omdat de huurster geen hoofdverblijf in de gehuurde woning heeft. De kantonrechter wijst deze vorderingen toe, omdat de verhuurder voldoende heeft aangetoond dat de huurster haar hoofdverblijf niet in het gehuurde heeft en de huurster dit onvoldoende gemotiveerd heeft weerlegd. Ook wordt de huurster veroordeeld tot betaling van de kosten die de verhuurder heeft moeten maken om te onderzoeken of de huurster haar hoofdverblijf in het gehuurde heeft.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaardingen van 27 februari 2024
- de conclusie van antwoord van [gedaagde 1] en [gedaagde 2]
- het tussenvonnis van 30 mei 2024
- het bericht van 1 oktober 2024 met productie(s) van [eiser]
- het bericht van 10 oktober 2024 met productie(s) van [gedaagde 1] en [gedaagde 2]
- de mondelinge behandeling van 17 oktober 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt
- de pleitaantekeningen van [eiser] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde 1] huurt vanaf 1 oktober 2012 van [eiser] de woning aan de [adres] te [plaats 1] (hierna: het gehuurde’). [gedaagde 2] is de dochter van [gedaagde 1] en woont in het gehuurde. [gedaagde 3] is haar partner. De huurprijs bedraagt € 750,00 per maand.
2.2.
In de gewijzigde huurovereenkomst die [gedaagde 1] en [eiser] op 29 oktober 2012 hebben gesloten is, voor zover van belang, het volgende opgenomen.
Artikel 8
Het gehuurde is uitsluitend en alleen bestemd om te worden gebruikt als woonhuis door huurder en zijn gezin. Huurder is verplicht het gehuurde gedurende de huurperiode zelf te bewonen. Het is huurder niet toegestaan, zonder schriftelijke goedkeuring van de verhuurder, het gehuurde geheel of gedeeltelijk in huur, wederhuur, onderhuur of enig ander (mede)gebruik te geven of af te staan en/of onder te verhuren.’
2.3.
In opdracht van [eiser] heeft een particulier recherchebureau onderzoek gedaan naar de woonsituatie op het adres van het gehuurde. Dit onderzoek heeft plaatsgevonden tussen 20 juli 2023 en 23 augustus 2023 en tussen 17 oktober 2023 en 18 januari 2024. In het nadien door het recherchebureau opgestelde rapport is het volgende opgenomen:
- ‘
‘Subject I (toevoeging kantonrechter: [gedaagde 1] ) werkt sinds 2021 als schoonheidsspecialiste bij [bedrijf] in [plaats 3] .
  • Hiervan zijn diverse foto’s aangetroffen, en ook een krantenknipsel, die dit bevestigen.
  • Subject I verplaatste zich tijdens het onderzoek in een grijze sportauto, merk [naam 2] met kenteken [nummer] , welke op naam staat van subject II (toevoeging kantonrechter: de vriend van [gedaagde 1] ). Alleen zij maakte gebruik van deze auto tijdens een aantal observaties in dit onderzoek.
  • Subject I werd tijdens de observaties regelmatig gezien bij Object II (toevoeging kantonrechter: de woning van de vriend van [gedaagde 1] in [plaats 3] ) en bij de sportschool [naam 1] [plaats 3] .
  • Subject I deed boodschappen in [plaats 3] en ging uit eten met subject II in [plaats 3] .
  • Vier verschillende buren in [plaats 1] verklaarden dat in object I (toevoeging kantonrechter: het gehuurde) jonge mensen wonen. Twee verklaarden ‘twee dochters’en twee anderen verklaarden ‘dochter met vriendje’.
  • Twee verschillende buren in [plaats 3] verklaarden dat subject I en II samen in de tuinwoning wonen, al meer dan twee jaar.
  • Een medewerkster van het [naam 1] verklaarde: [gedaagde 1] werkt in het [bedrijf] en doet daar alle behandelingen. Subject I was een weekje op vakantie, en daarom was het [bedrijf] een weekje dicht.
  • Gedurende het onderzoek in [plaats 3] had subject I haar hoofdverblijf in [plaats 3] . Ook andere historische feiten en omstandigheden geven hetzelfde beeld: subject I woont al langer bij haar vriend (subject II) in [plaats 3] en is daar werkzaam in het [bedrijf] , een onderdeel van het [naam 1] , eigendom van subject II.’

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert primair - samengevat - ontbinding van de met [gedaagde 1] gesloten huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde. Verder vordert [eiser] dat de kantonrechter [gedaagde 1] , zolang [gedaagde 1] het gehuurde niet heeft ontruimd, veroordeelt tot betaling van een gebruiksvergoeding van € 750,00 per maand en tot betaling van de door [eiser] gemaakte onderzoekskosten van € 7.574,60. Voor het geval de huurovereenkomst niet wordt ontbonden vordert [eiser] subsidiair een verklaring voor recht dat de met [gedaagde 1] gesloten huurovereenkomst een geliberaliseerde huurovereenkomst betreft en dat de kantonrechter bepaalt dat [eiser] gerechtigd is de huurprijs jaarlijks aan te passen overeenkomstig het bepaalde in artikel 16 van de ‘algemene bepalingen huurovereenkomst woonruimte’. Ten aanzien van [gedaagde 2] en [gedaagde 3] vordert [eiser] , nadat hij zijn vordering op de zitting heeft gewijzigd, een verklaring voor recht dat zij zonder recht of titel in het gehuurde verblijven en dat zij worden veroordeeld het gehuurde te ontruimen.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering ten grondslag - kort weergegeven - dat [gedaagde 1] op grond van artikel 8 van de huurovereenkomst, bezien in samenhang met artikel 7:214 BW, verplicht is het gehuurde zelf te bewonen en haar hoofdverblijf in het gehuurde te hebben. Uit onderzoek van het door [eiser] ingeschakelde recherchebureau is gebleken dat [gedaagde 1] tekort is geschoten in de nakoming van deze verplichtingen. De tekortkoming is dusdanig ernstig dat deze de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde rechtvaardigt. Als de huurovereenkomst wordt ontbonden heeft dat verder tot gevolg dat [gedaagde 2] en [gedaagde 3] zonder recht of titel in de woning verblijven en ook zij het gehuurde moeten ontruimen. Daarnaast moet [gedaagde 1] de onderzoekskosten die [eiser] heeft gemaakt om vast te stellen dat [gedaagde 1] haar hoofdverblijf niet in het gehuurde heeft, vergoeden. Aan zijn subsidiaire vordering legt [eiser] ten grondslag dat het, indien wordt geoordeeld dat er sprake is van geliberaliseerde huur, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat hij de huur niet kan verhogen.
3.3.
[gedaagde 1] betwist de vordering. Zij voert aan - samengevat - dat zij wel degelijk haar hoofdverblijf in het gehuurde heeft. Verder voert [gedaagde 2] aan dat zij, als dochter van [gedaagde 1] , gerechtigd is om in het gehuurde te wonen en daar dus niet zonder recht of titel verblijft. Ook is het niet in strijd met de contractuele bepalingen dat [gedaagde 3] - als haar vriend - soms bij haar blijft slapen. [gedaagde 3] heeft in aanvulling daarop nog aangevoerd dat hij betwist dat hij in het gehuurde woont en dat hij eigen woonruimte in [plaats 2] heeft.

4.De beoordeling

4.1.
De vraag die in deze zaak centraal staat is of [gedaagde 1] tekort is geschoten in de nakoming van de huurovereenkomst door niet haar hoofdverblijf te hebben in het gehuurde. Indien dit het geval is, moet vervolgens worden beoordeeld of deze tekortkoming van voldoende gewicht is om de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde te rechtvaardigen.
4.2.
Partijen zijn het erover eens dat uit artikel 8 van de huurovereenkomst voortvloeit dat [gedaagde 1] gehouden is het gehuurde zelf te bewonen en daar haar hoofdverblijf te hebben. Het niet hebben van het hoofdverblijf in het gehuurde levert dus een tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst op.
Hoofdverblijf in het gehuurde
4.3.
Uit vaste rechtspraak volgt dat sprake is van het houden van hoofdverblijf in een woning, als het leven van de huurder zich in hoofdzaak in en vanuit de woning afspeelt. Bepalend hierbij is waar de huurder daadwerkelijk woont, van waar hij werkt en/of zijn zaken behartigt en zijn goederen en eigendommen beheert. Ook van grote betekenis is de plaats waar iemand regelmatig ’s nachts slaapt. Voor de beoordeling of iemand op een bepaalde plaats zijn hoofdverblijf heeft, moeten alle omstandigheden van het geval in aanmerking worden genomen.
4.5.
Uit vaste rechtspraak volgt eveneens dat als de verhuurder gemotiveerd stelt dat de huurder de huurovereenkomst overtreedt doordat hij zijn hoofdverblijf niet (meer) in het gehuurde heeft, de bewijslast van dit feit op de verhuurder rust, maar dat van de huurder mag worden verlangd dat hij feitelijke gegevens verstrekt ter motivering van zijn betwisting van de stellingen van de verhuurder om de verhuurder aanknopingspunten voor een eventuele bewijslevering te verschaffen. [1] Het ligt immers voor de hand dat de huurder over concrete en relevante gegevens beschikt die het gebruik van het gehuurde als hoofdverblijf door hem ondersteunen. Dit houdt in dit geval concreet het volgende in: als [eiser] voldoende gemotiveerd heeft gesteld dat [gedaagde 1] de huurovereenkomst overtreedt doordat zij haar hoofdverblijf niet in het gehuurde heeft, rust de bewijslast hiervan op [eiser] , maar wordt van [gedaagde 1] verwacht dat zij feitelijke gegevens verstrekt ter motivering van haar stelling dat zij wel haar hoofdverblijf heeft in het gehuurde. Verstrekt [gedaagde 1] deze feitelijke gegevens niet, dan kan de kantonrechter de stelling van [eiser] als onvoldoende betwist voor waar aannemen.
4.6.
Ter onderbouwing van zijn stelling dat [gedaagde 1] niet haar hoofdverblijf in het gehuurde heeft, heeft [eiser] een rapport van het door hem ingeschakelde recherchebureau (bureau Woonfraude van 19 januari 2024) overgelegd, alsmede twee aanvullingen daarop van 8 februari en 30 september 2024. Hieruit volgt dat [gedaagde 1] , althans de sportauto die zij gebruikt, tijdens de geobserveerde periodes (die veelal meerdere weken besloegen, waarbij op verschillende dagen en tijdstippen werd geobserveerd) veelvuldig in [plaats 3] is gezien en dat [gedaagde 1] daar ook werkt. Verder volgt uit het rapport dat de buren van de woning van de vriend van [gedaagde 1] in [plaats 3] hebben verklaard dat [gedaagde 1] daar al meerdere jaren woont en dat de buren van het gehuurde in [plaats 1] op hun beurt juist verklaren dat het gehuurde wordt bewoond door [gedaagde 2] met haar zus en/of vriend. Gezien de bevindingen uit het rapport, is de kantonrechter van oordeel dat [eiser] zijn stelling dat [gedaagde 1] niet in gehuurde woont en daar haar hoofdverblijf niet heeft voldoende heeft onderbouwd.
4.7.
Vervolgens is het aan [gedaagde 1] om feitelijke gegevens te verstrekken ter motivering van haar stelling dat zij wel haar hoofdverblijf heeft in het gehuurde. De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde 1] dit onvoldoende heeft gedaan. Dit wordt als volgt toegelicht.
4.8.
[gedaagde 1] heeft volstaan met een algemene ontkenning en betwisting van de onderzoeksresultaten zoals die zijn opgenomen in de door het recherchebureau opgestelde rapporten, zonder deze concreet te onderbouwen. Ook na herhaaldelijke en concrete vragen van de kantonrechter op de zitting om een reactie op of verklaring voor de onderzoeksbevindingen is dit achterwege gebleven. Tijdens de zitting heeft [gedaagde 1] wel aangevoerd dat de omstandigheid dat de auto’s van haar partner, waaronder de auto die zijzelf regelmatig gebruikt, voornamelijk in [plaats 3] zijn gezien, niets zegt over haar aanwezigheid daar. Volgens [gedaagde 1] gebruikte zij de auto van haar vriend slechts af en toe en gaat zij ook veel met de trein van en naar [plaats 3] . Treinkaartjes waaruit dit blijkt heeft [gedaagde 1] echter niet overgelegd. Bovendien is niet alleen de door haar gebruikte auto veelvuldig daar gezien, maar is zijzelf daar ook meermalen gezien, zowel bij de woning als bij de sportschool van haar vriend in [plaats 3] . Daarbij is ook regelmatig gezien dat zij zich met de bewuste sportauto verplaatste. Ook heeft zij geen duidelijke en overtuigende verklaring kunnen geven voor het feit dat haar telefoonnummer als (enig) contactnummer sinds 2021 vermeld stond op de website en facebookpagina van het [bedrijf] . [gedaagde 1] heeft hierover desgevraagd verklaard dat zij alleen de afspraken maakte, maar dat de behandelingen door iemand anders werden uitgevoerd. Dit heeft zij echter niet verder toegelicht of onderbouwd. Bovendien staat deze verklaring haaks op de in het onderzoeksrapport geciteerde (telefoon)gesprekken met [gedaagde 1] en een medewerkster van het [bedrijf] en ook met de foto’s en berichten die op social media zijn geplaatst, waaruit blijkt dat [gedaagde 1] degene is die de behandelingen binnen het [bedrijf] uitvoert. Gezien het feit dat [gedaagde 1] ook op andere punten wisselende en tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd - bijvoorbeeld over het al dan niet ontvangen van huurtoeslag - acht de kantonrechter de verklaring van [gedaagde 1] , zonder verdere onderbouwing met stukken, onvoldoende geloofwaardig. Dat [gedaagde 1] (inmiddels) door het Uwv volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is bevonden, hoeft tot slot op zichzelf genomen niet te betekenen dat [gedaagde 1] in de afgelopen jaren geen werkzaamheden heeft verricht in [plaats 3] .
4.9.
Bij het voorgaande komt dat [gedaagde 1] ook onvoldoende heeft onderbouwd dat zij wel haar hoofdverblijf in het gehuurde heeft gehad. De enkele omstandigheid dat zij op dat adres staat ingeschreven in het BRP, is daarvoor niet voldoende. Het gaat om de feitelijke omstandigheden. [gedaagde 1] heeft weliswaar een aantal schriftelijke verklaringen van onder andere haar dochters en ex-man overgelegd, maar dit betreft de naasten van [gedaagde 1] en aan die verklaringen komt zonder verdere objectieve en feitelijke onderbouwing weinig waarde toe. [gedaagde 1] had deze objectieve en feitelijke onderbouwing kunnen leveren door het overleggen van meer en nadere stukken, zoals bijvoorbeeld verklaringen van directe buren die haar naar eigen zeggen veelvuldig met haar hondje in [plaats 1] zouden zien lopen, met verklaringen van bijvoorbeeld haar behandelend tand- en huisarts, met concrete verklaringen over haar dagbesteding of met (bank)afschriften van uitgaven als bijvoorbeeld dagelijkse boodschappen (supermarkt e.d.) in de buurt van het gehuurde. Dat heeft zij niet gedaan. Er is geen concrete informatie beschikbaar waaruit daadwerkelijk kan blijken dat haar (dagelijks) leven zich in en om [plaats 1] heeft afgespeeld en dat zij dus hoofdverblijf heeft gehad in het gehuurde. Dat [gedaagde 1] de keuze heeft gemaakt om deze bewijzen niet te leveren met het oog op de bescherming van haar privacy, kan zij niet aan [eiser] tegenwerpen en de gevolgen daarvan moeten voor haar rekening blijven.
4.10.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [gedaagde 1] onvoldoende feitelijke gegevens heeft verstrekt ter motivering van haar stelling dat zij haar hoofdverblijf in het gehuurde heeft. Omdat [gedaagde 1] haar stellingen onvoldoende heeft onderbouwd, wordt aan bewijslevering niet toegekomen. De kantonrechter houdt het er daarom voor dat [gedaagde 1] in ieder geval in de periode voorafgaande aan de start van deze procedure, niet haar hoofdverblijf in het gehuurde heeft gehad en hierdoor tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de huurovereenkomst. Deze tekortkoming is naar het oordeel van de kantonrechter van zodanige aard en betekenis dat zij een ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde rechtvaardigt. De vorderingen tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde zullen dan ook worden toegewezen. Dat [gedaagde 1] op de zitting heeft aangevoerd dat het gezien de huidige situatie op de woningmarkt voor haar niet mogelijk is om andere woonruimte te vinden, staat daaraan niet in de weg.
4.11.
De vordering tot betaling van € 750,00 per maand aan gebruiksvergoeding zo lang het gehuurde niet is ontruimd zal eveneens worden toegewezen. [gedaagde 1] is tot de datum van ontbinding van de huurovereenkomst de huur verschuldigd op basis van de huurovereenkomst. Vanaf het einde van de huurovereenkomst is zij een schadevergoeding (gebruiksvergoeding) verschuldigd zolang zij de woning niet aan [eiser] ter beschikking heeft gesteld. Omdat [gedaagde 1] geen verweer heeft gevoerd tegen het gevorderde bedrag aan gebruiksvergoeding (gelijk aan de huurprijs), zal de kantonrechter dit bedrag toewijzen.
4.12.
Voor zover [eiser] tevens een machtiging tot gedwongen ontruiming heeft willen vorderen, is deze niet toewijsbaar. Indien noodzakelijk voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis, kan de deurwaarder met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 555 e.v. Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zonder toestemming van de bewoner of gebruiker het betreffende pand betreden en ontruimen.
Kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid
4.13.
[eiser] vordert verder dat [gedaagde 1] wordt veroordeeld tot betaling van de kosten die zijn gemaakt om te onderzoeken of [gedaagde 1] haar hoofdverblijf in het gehuurde heeft. Deze kosten bestaan uit het bedrag wat [eiser] heeft moeten betalen aan het ingeschakelde recherchebureau.
4.14.
Uitgangspunt is dat degene die tekortschiet in de nakoming van een overeenkomst verplicht is de schade die de wederpartij hierdoor lijdt, te vergoeden. Die schade kan op grond van artikel 6:96 lid 2 sub c BW ook bestaan uit de redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid. [gedaagde 1] heeft de hoogte van de door [eiser] gevorderde kosten niet betwist. Hoewel het gaat om een aanzienlijk bedrag, komen de door het recherchebureau in rekening gebrachte kosten, die [eiser] met een factuur heeft onderbouwd, de kantonrechter niet onredelijk voor gelet op de verrichte werkzaamheden, onder meer bestaande uit: het observeren van [gedaagde 1] en diverse locaties gedurende meerdere periodes en het doen van onderzoek op sociale media. Een en ander heeft geresulteerd in een uitgebreid rapport dat (mede) dient ter onderbouwing van de wanprestatie van [gedaagde 1] . De kosten zullen daarom worden toegewezen.
Conclusie
4.15.
Omdat de primaire vordering wordt toegewezen, kan de subsidiaire vordering van [eiser] onbesproken blijven. [eiser] heeft daarbij geen belang (meer).
Vordering tegen [gedaagde 2] en [gedaagde 3]
4.16.
Op de zitting is vastgesteld dat [gedaagde 1] het gehuurde niet heeft onderverhuurd aan [gedaagde 2] en [gedaagde 3] . [eiser] heeft er daardoor geen belang bij dat [gedaagde 2] en [gedaagde 3] zelfstandig worden veroordeeld het gehuurde te ontruimen. Uit de ten aanzien van [gedaagde 1] uitgesproken ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde volgt immers al dat ook [gedaagde 2] en [gedaagde 3] het gehuurde moeten verlaten. De tegen [gedaagde 2] en [gedaagde 3] ingestelde vordering komt daardoor niet voor toewijzing in aanmerking.
Proceskosten
4.17.
[gedaagde 1] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. Omdat de tegen [gedaagde 2] en [gedaagde 3] ingestelde vordering niet toewijsbaar is, zullen zij niet veroordeeld worden tot betaling van de proceskosten. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
274,19
- griffierecht
248,00
- salaris gemachtigde
408,00
(2 punten × € 204,00)
- nakosten
102,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.032,19

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
ontbindt de tussen [eiser] en [gedaagde 1] gesloten huurovereenkomst voor de woning aan de [adres] te [plaats 1] ,
5.2.
veroordeelt [gedaagde 1] om het gehuurde uiterlijk twee weken na betekening van dit vonnis met al degenen die zich daarin bevinden en al hetgeen dat zich daarin van haar bevindt te ontruimen en ontruimd te houden, onder afgifte van de sleutels en al hetgeen verder tot de woning behoort ter vrije en algehele beschikking van [eiser] te stellen,
5.3.
veroordeelt [gedaagde 1] tot betaling van € 750,00 per maand aan [eiser] tot en met het einde van de maand waarin het gehuurde is ontruimd,
5.4.
veroordeelt [gedaagde 1] tot betaling aan [eiser] van € 7.574,60,
5.5.
veroordeelt [gedaagde 1] in de proceskosten van € 1.032,19, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde 1] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Slijkhuis en in het openbaar uitgesproken op 14 november 2024.
51024/MdV

Voetnoten

1.ECLI:NL GHAMS:2019:1109