ECLI:NL:RBNHO:2024:11654

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 maart 2024
Publicatiedatum
12 november 2024
Zaaknummer
23-026665
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslag op loon en personenauto in gemeenschap van goederen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 4 maart 2024 uitspraak gedaan in een klaagschrift van de klaagster, die zich verzet tegen het beslag op haar loon en een personenauto. De klaagster, bijgestaan door haar advocaat mr. A.T. Leigh, betoogde dat de in beslag genomen goederen volledig aan haar toebehoren en niet vatbaar zijn voor beslag. De rechtbank oordeelde dat de goederen, een Audi A5 Sportback en het salaris van de klaagster, vallen binnen de gemeenschap van goederen die bestaat tussen de klaagster en haar echtgenoot, die eerder was veroordeeld voor verduistering. De rechtbank concludeerde dat de schuld van de echtgenoot is ontstaan op het moment van het ontnemingsvonnis, en dat deze schuld dus in de gemeenschap valt. De rechtbank verklaarde het klaagschrift ongegrond, omdat het beslag rechtmatig was gelegd op goederen die tot de gemeenschap behoren. De beslissing kan door de officier van justitie worden aangevochten in cassatie bij de Hoge Raad.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Enkelvoudige raadkamer
Registratienummer: 23-026665
Parketnummer: -
Uitspraakdatum: 4 maart 2024
Beschikkingartikel 552a wetboek van Strafvordering (Sv)

1.Ontstaan en loop van de procedure

Op 14 oktober 2021 is op de griffie van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, ingekomen een klaagschrift, gedateerd 13 oktober 2021 van mr. A.T. Leigh, gemachtigde van
[klaagster],
geboren op [geboortedatum en -plaats],
domicilie kiezende op het kantoor van mr. A.T. Leigh, advocaat te (2011 MT) Haarlem, Kenaupark 24.
Het klaagschrift strekt tot opheffing van het daarop gelegde beslag, met last tot teruggave aan klaagster van:
- een voertuig, Audi A5 Sportback met kenteken [kenteken];
- beslag salaris van klaagster.
Na de behandeling op een openbare zitting op 29 november 2021, heeft de rechtbank dit klaagschrift bij beschikking van 13 december 2021 gegrond verklaard. Het Openbaar Ministerie heeft tegen deze beschikking beroep in cassatie ingesteld. Bij beschikking van 10 oktober 2023 heeft de Hoge Raad op dat cassatieberoep beslist. De Hoge Raad heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en de zaak terugverwezen naar deze rechtbank.
Op 19 februari 2024 is het dit klaagschrift opnieuw op een openbare zitting in raadkamer behandeld. Klaagster, is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. A.T. Leigh, voornoemd.
Tevens was aanwezig de officier van justitie mr. M. Grijsen.

2.Beoordeling

Uit de stukken en het verhandelde in raadkamer is het volgende gebleken.
Klaagster en haar echtgenoot zijn op 28 februari 2020 gehuwd in gemeenschap van goederen.
In het kader van een strafzaak tegen de echtgenoot van klaagster is, na daartoe verkregen machtiging van de rechter-commissaris, op 20 september 2021 onder klaagster op voornoemd voertuig en op 21 september 2021 op haar maandelijkse loonbetalingen tot de beslagvrije voet conservatoir beslag gelegd. Als grond voor het beslag vermelden de beslagbeslissingen “artikel 94a onder een derde”.
De echtgenoot van klaagster is bij strafvonnis van 25 april 2022 veroordeeld terzake verduistering en poging verduistering, telkens in dienstbetrekking, gepleegd in de periode van 14 januari 2017 tot en met 23 januari 2017. Bij ontnemingsvonnis van diezelfde datum wordt hem een ontneming opgelegd van € 375.000,- (hierna ook: de schuld).

3.Standpunten

Blijkens de beschikking van deze rechtbank van 13 december 2021 heeft de advocaat van klaagster (in de kern) aangevoerd dat zowel het loon als de auto volledig aan klaagster toebehoren en in eerste instantie niet vatbaar zijn voor beslag. Als deze goederen wel in de gemeenschap zouden vallen, dient ingevolge artikel 1:96, tweede lid van het Burgerlijk Wetboek, gekeken te worden of de echtgenoot voldoende verhaal biedt. Dat is niet getoetst door het Openbaar Ministerie.
Indien verhaal zou plaatsvinden, kan dat voor slechts de helft (artikel 1:96, derde lid van het Burgerlijk Wetboek). Dat maakt beslag minder aantrekkelijk.
Ter zitting van 19 februari 2024 heeft de advocaat- kort weergegeven en voor zover aanvullend- naar voren gebracht dat de officier van justitie geen beslag kan leggen op de auto en het loon van klaagster omdat er sprake is van derdenbeslag als bedoeld in artikel 94a, vierde lid, Sv en niet aan de in dat artikellid genoemde voorwaarde van verhaalsfrustratie is voldaan. Voorts heeft de advocaat betoogd dat de schuld van de echtgenoot van klaagster niet in de gemeenschap van goederen valt, aangezien deze schuld al bestond voordat de gemeenschap van goederen is ontstaan. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft de raadsman gewezen op HR:2018:2144 en HR:2022:1201.
De officier van justitie heeft in op de zitting van 29 november 2021, op vragen van de rechtbank, gesteld dat het beslag moet worden beschouwd als een vorm van derdenbeslag. Het is geen zogeheten beslag onder een ander als bedoeld in artikel 94a, lid 4, Sv.
Ter zitting van 19 februari 2024 heeft de officier van justitie in de kern betoogd dat de maatstaf voor een beslag op grond van artikel 94a Sv is of buiten redelijke twijfel is of klaagster de volledige eigenaar is. Dat is niet het geval. De in beslag genomen goederen behoren tot de gemeenschap nu deze goederen gedurende de gemeenschap zijn verworven. Deze kunnen dienen als verhaalsobject en daarom is het beslag rechtmatig. De betreffende goederen kunnen ook worden uitgewonnen. Uit artikel 1:96 van het Burgerlijk Wetboek (BW) geeft aan dat op goederen die in de gemeenschap vallen, conservatoir beslag kan worden gelegd, ongeacht of dit een privé-schuld of een schuld van de gemeenschap is.

4.Overwegingen van de rechtbank

De rechtbank zal eerst de vraag beantwoorden of de in beslag genomen goederen behoren tot de gemeenschap van goederen. Hiervoor is artikel 1:94 BW van belang. Dat artikel luidt, voor zover hier relevant, als volgt:
Lid 1:
Van het ogenblik van de voltrekking van het huwelijk bestaat tussen de echtgenoten van rechtswege een gemeenschap van goederen.
Lid 2:
De gemeenschap omvat, wat haar baten betreft, (…) goederen van de echtgenoten, door ieder van hen afzonderlijk of door hen tezamen vanaf de aanvang van de gemeenschap tot haar ontbinding verkregen (…)
Tussen de klaagster en haar echtgenoot bestaat een gemeenschap van goederen sinds 28 februari 2020. De klaagster heeft de in beslag genomen goederen verkregen na het sluiten van haar huwelijk. Van de in artikel 1:94, in lid 2 onder a, b en c en in lid 3 genoemde uitzonderingen is hier geen sprake. De in beslag genomen goederen vallen daarom in de gemeenschap van goederen. Dat de auto op naam van de klaagster staat doet aan deze conclusie niet af. Evenmin kan op grond van het voorgaande worden vastgesteld dat buiten redelijke twijfel is dat de klaagster als (enig) eigenaar van de auto moet worden aangemerkt. De inkomsten van de echtgenoten, dus ook klaagsters loon, vallen in de gemeenschap. Noch uit het voorgaande, noch uit de stukken betreffende het conservatoir beslag, kan worden afgeleid dat sprake is van een zogeheten beslag onder een ander als bedoeld in artikel 94a, lid 4, Sv.
De rechtbank zal vervolgens de vraag beantwoorden of de schuld van de echtgenoot van de klaagster in de gemeenschap van goederen valt.
Hiervoor is lid artikel 1:94, lid 7, BW van belang, dat luidt:
De gemeenschap omvat, wat haar lasten betreft, alle vóór het bestaan van de gemeenschap ontstane gemeenschappelijke schulden, alle schulden betreffende goederen die reeds vóór de aanvang van de gemeenschap aan de echtgenoten gezamenlijk toebehoorden, en alle tijdens het bestaan van de gemeenschap ontstane schulden van ieder van de echtgenoten (…)
De schuld van de echtgenoot van de klaagster is niet een “vóór het bestaan van de gemeenschap ontstane gemeenschappelijke schuld” noch een schuld “betreffende goederen die reeds vóór de aanvang van de gemeenschap aan de echtgenoten gezamenlijk toebehoorden”. De vraag resteert of sprake is van een “tijdens het bestaan van de gemeenschap ontstane schuld”: is deze ontstaan (a) op het moment van het plegen van de strafbare feiten (januari 2017) of (b) op het moment van het ontnemingsvonnis (25 april 2022).
Naar het oordeel van de rechtbank is de schuld van de echtgenoot van de klaagster ontstaan op het moment dat het strafvonnis en het ontnemingsvonnis zijn gewezen. Vóór die datum is immers niets vastgesteld over schuld en verschuldigdheid. De schuld van de echtgenoot van klaagster is dus ontstaan hangende de gemeenschap van goederen tussen de klaagster en haar echtgenoot en valt dus in die gemeenschap van goederen.
De volgende vraag die de rechtbank zal beantwoorden is of de goederen van de gemeenschap kunnen worden uitgewonnen. Uit de tekst van artikel 1:96, eerste lid, BW blijkt dat het antwoord op die vraag bevestigend moet luiden: “Voor een schuld van een echtgenoot kunnen, ongeacht of deze in de gemeenschap is gevallen, zowel de goederen van de gemeenschap als zijn eigen goederen worden uitgewonnen.”
Volledigheidshalve overweegt de rechtbank nog dat voor een in de gemeenschap gevallen schuld van een echtgenoot, zo blijkt uit de tweede volzin van artikel 1:96, tweede lid, BW, de eigen goederen van deze echtgenoot niet kunnen worden uitgewonnen, indien hij goederen van de gemeenschap aanwijst, die voldoende verhaal bieden. Van deze situatie is hier echter geen sprake.

5.Conclusie

Het beslag is rechtmatig gelegd. De goederen waarop het beslag rust (auto van de klaagster en haar loon) behoren tot de gemeenschap van goederen. Die goederen van de gemeenschap kunnen worden uitgewonnen. Het klaagschrift is ongegrond.

6.Beslissing

De rechtbank:
verklaart het klaagschrift ongegrond.

7.Samenstelling raadkamer en uitspraakdatum

Deze beschikking is gegeven door
mr. C.W.M. Giesen, rechter,
in tegenwoordigheid van D. Bokma, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 4 maart 2024
Tegen de beslissing van deze rechtbank staat voor de officier van justitie beroep in cassatie bij de Hoge Raad open, in te stellen bij de griffie van deze rechtbank, binnen veertien (14) dagen na dagtekening van deze beschikking.