In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 2 oktober 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een demonstratie van de milieubeweging Extinction Rebellion in Castricum. De verdachte was beschuldigd van het veroorzaken van onnodige overlast en hinder door te demonstreren op het Raadhuisplein. De kantonrechter heeft de dagvaarding nietig verklaard, omdat de omschrijving van de handelingen die de verdachte werden verweten onvoldoende feitelijk was. De tenlastelegging gaf aan dat de verdachte hinder en overlast had veroorzaakt omdat zij demonstreerde, maar hinder en overlast zijn inherent aan een demonstratie. Dit leidde tot de conclusie dat de tenlastelegging innerlijk tegenstrijdig was.
De kantonrechter benadrukte het belang van een duidelijke en feitelijke omschrijving van de verweten handelingen, vooral in het licht van het grondwettelijk beschermde recht op demonstratie. De rechter merkte op dat het essentieel is om te voorkomen dat er een afschrikwekkend effect ontstaat bij vreedzame demonstraties. De officier van justitie had betoogd dat de tenlastelegging niet innerlijk tegenstrijdig was, maar de kantonrechter oordeelde dat de omschrijving van de handelingen niet voldoende was om de verdachte in staat te stellen zich adequaat te verdedigen.
Uiteindelijk heeft de kantonrechter de dagvaarding nietig verklaard, wat betekent dat de zaak niet verder kan worden vervolgd. Dit vonnis onderstreept de noodzaak voor strenge eisen aan de feitelijke onderbouwing van beschuldigingen in het kader van demonstraties, ter bescherming van het recht op vrije meningsuiting en het recht om te demonstreren.