ECLI:NL:RBNHO:2024:11846

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 oktober 2024
Publicatiedatum
18 november 2024
Zaaknummer
HAA 20/749 t/m HAA 20/751
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen uitnodigingen tot betaling douanerechten wegens ontbreken vooraankondigingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 7 oktober 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. J.M. Wolfs, en de inspecteur van de Douane. De zaak betreft uitnodigingen tot betaling (utb's) die aan eiseres zijn uitgereikt op 11 februari 2019. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze utb's, maar de inspecteur heeft deze bezwaren ongegrond verklaard. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, wat heeft geleid tot een splitsing van de zaak in meerdere nummers (HAA 20/749 t/m HAA 20/751). Tijdens de zittingen op 14 november 2022 en 9 februari 2024 zijn beide partijen vertegenwoordigd door hun gemachtigden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de vooraankondigingen voor de utb's ontbreken, wat heeft geleid tot de conclusie dat de beroepen gegrond zijn. De rechtbank heeft de utb's vernietigd en verweerder veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade aan eiseres, vastgesteld op € 4.000, waarvan € 1.454,55 door verweerder en € 2.545,45 door de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid) aan eiseres moet worden vergoed. Daarnaast zijn de proceskosten van eiseres vastgesteld op € 3.873. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een integrale kostenvergoeding, omdat eiseres in bezwaar niet heeft aangevoerd dat de vooraankondigingen ontbraken. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

rechtbank noord-holland

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 20/749 tot en met HAA 20/751

uitspraak van de meervoudige douanekamer van 7 oktober 2024 in de zaken tussen

[eiseres] , gevestigd te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.M. Wolfs),
en

de inspecteur van de Douane, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft met dagtekening 11 februari 2019 aan eiseres de volgende uitnodigingen tot betaling (de utb’s) uitgereikt:
nummer utb
te betalen omzetbelasting
zaaknummer
8099.32.040/00.7.0006
€ 36.282,33
HAA 20/749
8099.32.040/00.7.0007
€ 6.375,62
HAA 20/750
8099.32.040/00.7.0008
€ 1.158,65
HAA 20/751
Eiseres heeft daartegen bezwaar gemaakt. Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 13 december 2019 de bezwaren ongegrond verklaard.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep vervolgens gesplitst in bovenvermelde zaaknummers.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend dat onder meer op deze utb’s betrekking heeft.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 november 2022. Namens eiseres is daar [naam 1] verschenen bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam 2] en mr. [naam 3] .
Het onderzoek ter zitting van 14 november 2022 is geschorst onder meer om verweerder de gelegenheid te geven nadere stukken in te dienen. Verweerder heeft op 23 december 2022 nadere stukken ingediend en daarbij een beroep gedaan op artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Bij beslissing van 27 december 2023 heeft de geheimhoudingskamer van de rechtbank het beroep van verweerder op artikel 8:29 van de Awb deels gegrond verklaard en verweerder opgedragen een aantal gegevens alsnog te verstrekken. Bij brief van 8 januari 2024 heeft verweerder aan deze opdracht voldaan. Eiseres heeft bij e-mailbericht van 9 januari 2024 verklaard de rechtbank geen toestemming te geven uitspraak te doen op grondslag van de stukken waarvoor beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is geacht.
De nadere zitting heeft plaatsgevonden op 9 februari 2024. Namens eiseres zijn daar dezelfde personen verschenen als op de zitting van 14 november 2022. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam 2] en mr. [naam 4] .
Voor de nadere zitting van 9 februari 2024 hebben partijen nadere stukken ingediend.
De behandeling op de nadere zitting is op verzoek van partijen geschorst tot uiterlijk
1 april 2024 onder meer om hen de gelegenheid te geven tot nader overleg. Bij brieven van
22 maart 2024 (verweerder) en 11 april 2024 (eiseres) hebben partijen meegedeeld dat het nader overleg niet tot overeenstemming heeft geleid. Eiseres heeft daarbij verzocht om voortzetting van de zitting.
De zitting is voortgezet op 26 augustus 2024. Daar zijn namens verweerder dezelfde personen verschenen als op de zitting van 9 februari 2024. Namens eiseres zijn daar verschenen [naam 1] en mr. [naam 5] bijgestaan door de gemachtigde.
Op alle zittingen zijn de zaken gelijktijdig behandeld met de beroepen van eiseres met de zaaknummers HAA 20/752 en HAA 21/205. In die andere zaken heeft de rechtbank op 7 oktober 2024 afzonderlijk uitspraak gedaan.

Overwegingen

1. Verweerder heeft in zijn brief van 22 maart 2024 de rechtbank verzocht de utb’s te vernietigen omdat de vooraankondigingen voor de utb’s ontbreken in de dossiers.
2. De rechtbank ziet geen aanleiding niet aan het verzoek van verweerder tegemoet te komen. Dat betekent dat de beroepen gegrond verklaard worden.
3. De rechtbank merkt de onderhavige zaken tezamen met de beroepen met de zaaknummers HAA 20/752 en HAA 21/205 aan als samenhangend.
4. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade omdat de redelijke termijn voor de behandeling van de beroepen is overschreden. Het oudste bezwaarschrift tegen de utb’s is door verweerder ontvangen op 18 februari 2019. De uitspraak van deze rechtbank heeft als datum 7 oktober 2024 zodat de redelijke termijn van twee jaar is overschreden met drie jaar en bijna 8 maanden (44 maanden), afgerond naar boven 4 jaar. De rechtbank ziet geen aanleiding de redelijke termijn te verlengen. Dat betekent dat aan eiseres een vergoeding wegens immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn toekomt van € 4.000. De laatste uitspraak op bezwaar is gedaan op 11 december 2020 (in de zaak HAA 21/205) zodat van de termijnoverschrijding 16 maanden moet worden toegerekend aan de bezwaarfase. Voor het overige is de termijnoverschrijding toe te rekenen aan de beroepsfase. Verweerder dient daarom een bedrag van (afgerond) € 1.454,55 (16/44 van € 4.000) aan eiseres te vergoeden en de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid) een bedrag van € 2.545,45 (28/44 van € 4.000).
5. De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 3.873 (1 punt voor het indienen van het bezwaar, 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting met een waarde per punt van € 624, 1 punt voor het indienen van beroep, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 2 x 0,5 punt voor het verschijnen op de nadere zittingen met een waarde per punt van € 875 en een wegingsfactor 1). Hoewel het om vijf samenhangende zaken gaat, is er geen aanleiding voor een hogere wegingsfactor omdat slechts drie beroepen gegrond zijn verklaard.
6. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een integrale kostenvergoeding. In bezwaar heeft eiseres niet aangevoerd dat de vooraankondigingen ontbreken, zodat niet gesteld kan worden dat verweerder tegen beter weten in bij de uitspraken op bezwaar de utb’s heeft gehandhaafd. Het enkele feit dat verweerder niet kan aantonen dat vooraankondigingen zijn verzonden, maakt niet dat het opleggen van de utb’s reeds daarom als handelen tegen beter weten in moet worden aangemerkt. De rechtbank weegt daarbij mee dat eiseres in bezwaar de gelegenheid heeft gehad haar standpunten in het hoorgesprek van 15 maart 2019 naar voren te brengen en dit niet heeft geleid tot een wijziging van de besluiten. Indien de vooraankondigingen niet zouden hebben ontbroken en eiseres daarop had kunnen reageren, zou dat dus niet zonder meer hebben geleid tot het achterwege laten van de utb’s. Dat verweerder verregaand onzorgvuldig heeft gehandeld is verder gesteld noch gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar;
  • vernietigt de utb’s met de nummers 8099.32.040/00.7.0006, 8099.32.040/00.7.0007 en 8099.32.040/00.7.0008;
  • veroordeelt verweerder tot vergoeding aan eiseres van de immateriële schade vastgesteld op een bedrag van € 1.454,55;
  • veroordeelt de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid) tot vergoeding aan eiseres van de immateriële schade vastgesteld op een bedrag van € 2.545,45;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 345 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J. Ebbeling, voorzitter, en mr. C.A. Schreuder en
mr. W.M.C. Schipper, leden, in aanwezigheid van mr. E.P. van der Zalm, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 oktober 2024.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de douanekamer van het gerechtshof Amsterdam, postbus 1312, 1000 BH te Amsterdam, waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Amsterdam vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.