ECLI:NL:RBNHO:2024:11973

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 juli 2024
Publicatiedatum
20 november 2024
Zaaknummer
10844857 \ CV EXPL 23-5502
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting tot betaling van zorgpremie door consument die in het buitenland verblijft

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 24 juli 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een zorgverzekeraar en een consument over de betaling van achterstallige zorgpremie. De consument, die in de periode van oktober tot en met december 2014 beweert niet in Nederland te hebben gewoond, is door de zorgverzekeraar aangesproken op zijn betalingsverplichtingen. De kantonrechter oordeelt dat de consument, die in Nederland ingeschreven stond, verplicht was om een zorgverzekering te hebben en dus ook de premie verschuldigd is. De consument heeft onvoldoende bewijs geleverd dat zijn verzekering beëindigd was. De kantonrechter heeft ook geoordeeld dat de consument geen incassokosten hoeft te betalen, omdat de algemene voorwaarden van de verzekeraar op dat punt oneerlijk zijn. De zaak is behandeld in enkelvoudige aanleg en betreft civiel recht, specifiek verbintenissenrecht. De kantonrechter heeft de vordering van de zorgverzekeraar tot betaling van de premie toegewezen, maar de vordering tot betaling van incassokosten afgewezen, omdat het beding in de algemene voorwaarden als oneerlijk werd beschouwd. De consument is veroordeeld tot betaling van de hoofdsom van € 281,43, vermeerderd met wettelijke rente, en moet de proceskosten dragen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 10844857 \ CV EXPL 23-5502 TB
Uitspraakdatum: 24 juli 2024
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser]
gevestigd te [plaats 2]
eiseres
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: LAVG BV (Groningen)
tegen
[gedaagde]
wonende te [plaats 1]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
procederend in persoon
De zaak in het kort
Deze zaak gaat om de vraag of een consument achterstallige premie zorgverzekering verschuldigd is. De consument meent van niet, omdat hij in de bewuste periode niet in Nederland woonde. De kantonrechter oordeelt dat de consument de premie verschuldigd is. De consument stond in Nederland ingeschreven en was daarom verplicht verzekerd. De consument heeft onvoldoende onderbouwd dat de verzekering beëindigd was. De consument hoeft geen incassokosten te betalen, omdat de algemene voorwaarden van de verzekeraar op dat punt oneerlijk zijn.

1.Het verdere procesverloop

1.1.
De kantonrechter heeft op 29 mei 2024 een tussenvonnis gewezen. Voor het verloop van deze procedure tot 29 mei 2024 wordt naar dit tussenvonnis verwezen.
1.2.
Ter uitvoering van dat tussenvonnis heeft [eiser] een akte ingediend. Vervolgens is een datum voor vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Tussen [eiser] als zorgverzekeraar en [gedaagde] als verzekeringnemer is een basisverzekering en/of aanvullende verzekering tot stand gekomen. De algemene voorwaarden van [eiser] zijn van toepassing op de overeenkomst.
2.2.
Uit hoofde van deze zorgverzekering was [gedaagde] bij maandelijkse vooruitbetaling een premie verschuldigd.
2.3.
In de brief van 4 september 2023 heeft [eiser] aan [gedaagde] meegedeeld dat hij de premie voor de maanden oktober, november en december 2014 niet heeft betaald en in totaal een bedrag van € 283,43 aan [eiser] is verschuldigd.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 393,97 (hoofdsom € 283,43, rente € 59,10 en buitengerechtelijke incassokosten € 51,44), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 november 2023 over € 283,43, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat [gedaagde] zijn betalingsverplichtingen niet is nagekomen. Hij heeft de premie voor oktober, november en december 2014 en administratiekosten niet betaald. [gedaagde] is voor elke niet betaalde maandpremie op de tweede dag van de maand van rechtswege in verzuim geraakt, omdat de betaling niet op de eerste dag van de maand is ontvangen. [gedaagde] is daarom de wettelijke rente verschuldigd, tot 21 november 2023 berekend op € 59,10. [eiser] heeft [gedaagde] op 4 september 2023 een zogeheten veertiendagenbrief gezonden. Deze brief heeft niet tot betaling geleid. [gedaagde] is dus ook buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd.
3.3.
[gedaagde] heeft de vordering betwist. Hij voert – samengevat – aan dat de vordering niet klopt omdat hij in de bewuste periode niet in Nederland woonde. [gedaagde] heeft aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) gemeld dat hij per 1 oktober 2014 Nederland zou verlaten. Dit blijkt ook uit de beschikking van de IND. [gedaagde] woont op dit moment weer in Nederland, maar de vordering ziet op een periode waarin hij niet in Nederland verbleef.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter moet beoordelen of [gedaagde] de premie zorgverzekering voor de maanden oktober, november en december 2014 verschuldigd is. De kantonrechter oordeelt dat dit wel het geval is en licht dat hierna toe.
[gedaagde] moet de premie betalen
4.2.
De kantonrechter stelt voorop dat iedere ingezetene van Nederland verplicht is een zorgverzekering af te sluiten [1] . [gedaagde] heeft zich niet beroepen op een uitzondering. De kantonrechter gaat er daarom van uit dat de verzekeringsplicht voor hem gold in de periode dat hij ingezetene van Nederland was.
4.3.
Uit het overzicht van de adreshistorie van [gedaagde] [2] blijkt dat hij op 4 december 2014 is geregistreerd in de Registratie Niet Ingezetenen (RNI). Daarvoor was hij ingeschreven in de Basisregistratie personen (BRP) in Amsterdam. Daarmee was hij tot 4 december 2014 ingezetene van Nederland, zodat de hiervoor genoemde verplichting op zich voor hem geldt. [gedaagde] was dus tot 4 december 2014 verplicht om zich te verzekeren voor ziektekosten.
4.4.
De verblijfsvergunning van [gedaagde] is in de beschikking van de IND van 11 december 2014 met terugwerkende kracht tot 1 oktober 2014 ingetrokken. De kantonrechter is het met [eiser] eens dat dat niet betekent dat [gedaagde] op die datum daadwerkelijk uit Nederland is vertrokken. Vooral niet omdat in de beschikking van de IND ook staat dat [gedaagde] tot het onherroepelijk worden van beschikking rechtmatig in Nederland mag verblijven. Dat betekent dat [gedaagde] zijn stelling dat hij in de periode oktober tot en met december 2014 niet in Nederland woonde meer had moeten onderbouwen, bijvoorbeeld met reis- of verblijfsdocumenten of getuigenverklaringen. Maar dat heeft hij niet gedaan.
4.5.
[gedaagde] heeft in zijn laatste schriftelijke reactie nog aangevoerd dat hij de IND heeft gemeld dat hij per 1 oktober 2014 uit Nederland zou vertrekken, dat de gemeente hem zo spoedig mogelijk zou uitschrijven en dat hij [eiser] heeft gevraagd per 1 oktober 2014 zijn zorgverzekering te beëindigen. Volgens [gedaagde] is hem vervolgens toegezegd dat de zorgverzekering zou worden beëindigd, dus kan hem niet worden verweten dat de zorgverzekering destijds niet is geëindigd. De kantonrechter volgt die stelling niet, omdat [gedaagde] zijn standpunt niet voldoende heeft toegelicht of onderbouwd. Hij heeft bijvoorbeeld niet gesteld of onderbouwd wanneer en op welke wijze hij [eiser] heeft geïnformeerd over het stopzetten van de verzekering en wat de precieze reactie van [eiser] daarop was. [gedaagde] kan - zonder nadere onderbouwing - niet aan [eiser] tegenwerpen dat de gemeente hem niet eerder heeft uitgeschreven.
4.6.
De conclusie is dat [gedaagde] de hoofdsom aan [eiser] moet betalen. Hij heeft de hoogte van de hoofdsom niet betwist. De kantonrechter zal dat bedrag dus toewijzen. Het gaat om € 281,43 (3 x € 93,81).
Ambtshalve toetsing van de Voorwaarden basisverzekeringen en aanvullende verzekeringen 2014 (hierna: Algemene Voorwaarden)
4.7.
[eiser] vordert vergoeding van administratiekosten, buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente. In artikel 9.2 van de Algemene Voorwaarden is daarover het volgende beding opgenomen.
“(…) Als u (verzekeringnemer) niet op tijd betaalt, kunnen wij administratiekosten, invorderingskosten en de wettelijke rente aan u (verzekeringnemer) in rekening brengen.”
4.8.
De kantonrechter moet beoordelen of dit beding in de Algemene Voorwaarden oneerlijk is ten opzichte van de consument.
4.9.
De kantonrechter oordeelt dat het beding oneerlijk is, omdat [eiser] op grond van het beding diverse soorten kosten (administratiekosten, invorderingskosten en wettelijke rente) bij de consument in rekening kan brengen. Het beding heeft een aanzienlijk bredere strekking dan de kosten die op grond van de wet gevorderd kunnen worden. Omdat [eiser] zichzelf met het beding de bevoegdheid heeft gegeven om – naast wettelijke rente en administratiekosten – bij de consument, onder diverse noemers, meer invorderingskosten in rekening te brengen, is sprake van een aanzienlijke verstoring van de rechten en verplichtingen voortvloeiend uit de overeenkomst, ten nadele van de consument. Bovendien schrijft artikel 6:96 van het Burgerlijk Wetboek voor dat de incassokosten pas ná het verstrijken van de in de veertiendagenbrief genoemde termijn verschuldigd worden. Dit is niet in het beding opgenomen. Verder laat het beding de mogelijkheid open om meer incassokosten in rekening te brengen dan volgt uit de normering in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Ook dat is oneerlijk.
Omdat het beding oneerlijk is, wordt het beding vernietigd.
4.10.
De argumenten die [eiser] heeft aangevoerd voor haar stelling dat het beding niet oneerlijk is, [plaats 2] niet tot een ander oordeel.
4.11.
Omdat het incassokostenbeding oneerlijk is, heeft [eiser] ook geen recht op de (wettelijke) buitengerechtelijke incassokosten en administratiekosten. De kantonrechter zal die vordering daarom afwijzen.
4.12.
De kantonrechter vindt het beding over de wettelijke rente niet oneerlijk, voor zover de rente wordt berekend over de verschuldigde premie. De kantonrechter zal de wettelijke rente daarom toewijzen over de afzonderlijke premiebedragen, zoals hieronder nader bepaald.
4.13.
[gedaagde] is op het belangrijkste punt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 130,48
- griffierecht € 128,00
- salaris gemachtigde € 164,00 (2 punten x tarief € 82,00)
- nakosten €
41,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 463,48.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van € 281,43, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 93,81 vanaf 1 oktober 2014 tot aan de dag van de gehele betaling, over € 93,81 vanaf 1 november 2014 tot aan de dag van de gehele betaling en over € 93,81 vanaf 1 december 2014 tot aan de dag van de gehele betaling;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 463,48, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad [3] ;
5.4.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.H. Lips en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Artikel 2 Zorgverzekeringswet in samenhang met artikel 2.1.1 Wet langdurige zorg.
2.Bijlage 2 bij de conclusie van repliek.
3.Dit betekent dat de veroordelingen in het vonnis uitgevoerd mogen worden, ook als een van partijen in hoger beroep gaat.