In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 9 oktober 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en United Airlines Inc. De passagier had een vervoersovereenkomst gesloten met de vervoerder voor een vlucht van Amsterdam via Chicago naar Orlando op 2 juni 2022. De vlucht UA908 was vertraagd, waardoor de passagier haar aansluitende vlucht naar Orlando miste en uiteindelijk 3 uur en 43 minuten later dan gepland op de eindbestemming aankwam. De passagier vorderde compensatie van € 300,- op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, maar de vervoerder weigerde te betalen en voerde aan dat er sprake was van buitengewone omstandigheden door een tekort aan beveiligingspersoneel op Schiphol.
De kantonrechter oordeelde dat, hoewel de vervoerder had aangetoond dat er bovengemiddelde drukte op Schiphol was, hij niet voldoende had onderbouwd hoe deze drukte de uitvoering van de vlucht had beïnvloed. De keuze van de vervoerder om te wachten op verlate passagiers ontsloeg hem niet van de verplichting om de gedupeerden te compenseren. De vordering van de passagier tot betaling van de hoofdsom werd toegewezen, evenals de wettelijke rente over dit bedrag. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten werd afgewezen, omdat de passagier niet had aangetoond dat de verrichte werkzaamheden meer omvatten dan gebruikelijk. Het gevorderde certificaat werd afgewezen wegens gebrek aan belang. De proceskosten werden toegewezen aan de passagier, omdat de vervoerder ongelijk kreeg.
De kantonrechter veroordeelde de vervoerder tot betaling van € 300,- aan de passagier, vermeerderd met wettelijke rente, en de proceskosten, die in totaal op € 379,41 werden begroot, plus nakosten voor zover deze daadwerkelijk gemaakt zouden worden. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde werd afgewezen.