In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 23 oktober 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen AirHelp Germany GmbH (eiseres) en KLM Cityhopper B.V. (gedaagde) over compensatie voor een geannuleerde vlucht. De passagier had een vervoersovereenkomst gesloten met de vervoerder voor een vlucht van Aberdeen naar Gotenburg via Amsterdam, die op 10 januari 2022 werd geannuleerd. AirHelp, die de vorderingsrechten van de passagier had overgenomen, vorderde compensatie van € 250,00 op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. De vervoerder betwistte de vordering en voerde aan dat de annulering het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk een tekort aan bemanningsleden door coronamaatregelen.
De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder voldoende aannemelijk had gemaakt dat de annulering van de vlucht het gevolg was van de coronapandemie en de daarmee samenhangende overheidsmaatregelen. De rechter stelde vast dat de coronamaatregelen niet inherent zijn aan de normale uitoefening van de activiteiten van luchtvaartmaatschappijen en dat deze situatie als een buitengewone omstandigheid kan worden aangemerkt. De kantonrechter wees de vordering van AirHelp af, omdat de vervoerder alle redelijke maatregelen had genomen om de vertraging van de passagier te voorkomen. De proceskosten werden toegewezen aan de vervoerder, en AirHelp werd veroordeeld tot betaling van deze kosten.
Deze uitspraak benadrukt de impact van de coronamaatregelen op de luchtvaartsector en de juridische implicaties voor compensatie bij vluchtannuleringen. De kantonrechter bevestigde dat de vervoerder niet aansprakelijk was voor de compensatie, gezien de buitengewone omstandigheden die de annulering veroorzaakten.