ECLI:NL:RBNHO:2024:12097

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 november 2024
Publicatiedatum
25 november 2024
Zaaknummer
11329319 AO VERZ 24-119
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • R.I.V. Scherpenhuijsen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbindingsverzoek arbeidsovereenkomst na afwijzing ontslagvergunning door UWV

In deze zaak heeft de werkgever, Excen B.V., een verzoek ingediend tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met de werknemer, [verweerder], nadat het UWV de ontslagaanvraag had afgewezen. De kantonrechter heeft het verzoek afgewezen, omdat het opzegverbod tijdens ziekte in de weg staat aan ontbinding op de a-grond. De kantonrechter oordeelt dat er geen sprake is van een algehele bedrijfssluiting, aangezien de activiteiten van Excen zijn overgedragen aan [bedrijf] en de IT-activiteiten van Excen nog steeds bestaan. De kantonrechter benadrukt dat de werkgever verplicht is om de re-integratie van de werknemer te bevorderen, ook al zijn er geen interne mogelijkheden meer. De kantonrechter concludeert dat het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst niet kan worden toegewezen, omdat de omstandigheden niet voldoen aan de wettelijke criteria voor ontbinding. De proceskosten worden toegewezen aan de werkgever, Excen, die ongelijk krijgt in deze procedure.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Haalem
Zaaknr./repnr.: 11329319 AO VERZ 24-119
Uitspraakdatum: 28 november 2024
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
De besloten vennootschap
Excen B.V.
gevestigd te Maastricht
verzoekende partij
verder te noemen: Excen
gemachtigde: mr. S. Dolstra
tegen
[verweerder]
wonende te [plaats]
verwerende partij
verder te noemen: [verweerder]
procederend in persoon
De zaak in het kort
In deze zaak verzoekt een werkgever ontbinding van de arbeidsovereenkomst met de werknemer, nadat UWV de ontslagaanvraag had afgewezen. De kantonrechter wijst het ontbindingsverzoek af. Naar het oordeel van de kantonrechter staat het opzegverbod tijdens ziekte in de weg aan een ontbinding wegens bedrijfseconomische omstandigheden aangezien van een algehele bedrijfssluiting geen sprake is, en bestaat er ook geen andere redelijke grond voor ontbinding.

1.De procedure

1.1.
Excen heeft een verzoek gedaan om de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden. [verweerder] heeft mondeling verweer gevoerd.
1.2.
Op 31 oktober 2024 heeft een zitting plaatsgevonden. Partijen hebben daar hun standpunten toegelicht en vragen beantwoord. De griffier heeft daarvan aantekeningen gemaakt.

2.Feiten

2.1.
Excen is een organisatie die medische en technische hulpmiddelen en diensten (ICT-ondersteuning, educatie, detachering) op het gebied van wondzorg levert aan particulieren en (zorg)instellingen. Excen gebruikt daarbij haar eigen wondregistratiesysteem PatDoc, waarmee de wondbehandeling wordt geregistreerd en beveiligde communicatie tussen de behandelaars wordt gefaciliteerd.
2.2.
Excen maakt onderdeel uit van de MediReva Groep, welke per 1 januari 2022 is overgenomen door het internationale concern Asker Groep. Ook [bedrijf] B.V. (hierna: [bedrijf]) en QualityZorg B.V. (hierna: QualityZorg) behoren tot de MediReva Groep. [bedrijf] houdt zich net als Excen bezig met de levering van medische hulpmiddelen en diensten onder andere op het gebied van wondzorg.
2.3.
Tot voor kort waren bij Excen zeven werknemers werkzaam: een Operationeel directeur, een senior software architect en vijf administratief medewerkers front office (klantenservice).
2.4.
[verweerder], geboren [geboortedatum] 2000, is sinds 1 februari 2023 voor onbepaalde tijd bij Excen in dienst in de functie van administratief medewerker (klantenservice) met een salaris van € 3.090,- bruto per maand exclusief emolumenten.
2.5.
Op 16 januari 2024 heeft Excen haar personeel verteld dat de activiteiten van Excen medio 2024 worden beëindigd, danwel worden overgenomen door [bedrijf].
2.6.
Op 25 januari 2024 heeft [verweerder] zich ziekgemeld. Zij is sindsdien (volledig) arbeidsongeschikt.
2.7.
Op 28 juni 2024 heeft Excen UWV gevraagd toestemming te verlenen om de arbeidsovereenkomst met [verweerder] op te zeggen wegens beëindiging van de werkzaamheden van de onderneming.
2.8.
Op 1 augustus 2024 heeft UWV de ontslagaanvraag afgewezen. Daartoe is overwogen dat geen sprake is van een definitieve beëindiging van de werkzaamheden van de onderneming, doordat niet aannemelijk is dat de activiteiten niet elders binnen de organisatie worden voortgezet. Daardoor is sprake van een opzegverbod tijdens ziekte en komt UWV niet toe aan een verdere inhoudelijke beoordeling van de ontslagaanvraag.
2.9.
In de maanden januari tot en met augustus 2024 zijn, behalve [verweerder], alle werknemers bij Excen uit dienst getreden: de operatoneel manager is vervroegd met pensioen gegaan, de senior software architect is bij [bedrijf] gaan werken, één administratief medewerkers is bij QualityZorg in dienst getreden en drie administratief medewerkers hebben zelf ontslag genomen.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
Excen verzoekt de arbeidsovereenkomst met [verweerder] te ontbinden, primair wegens bedrijfsorganisatorische redenen (a-grond) en subsidiair wegens overige omstandigheden (h-grond). Excen heeft daaraan (samengevat) het volgende ten grondslag gelegd. Er is sprake van een algehele bedrijfssluiting, aangezien Excen al haar bedrijfsactiviteiten heeft beëindigd danwel overgedragen aan [bedrijf]. De functie van [verweerder] is hierdoor komen te vervallen en herplaatsing van [verweerder] binnen Excen is daardoor niet mogelijk. Ook concern-breed zijn er geen passende herplaatsings- of re-integratiemogelijkheden voorhanden. Gelet hierop kan niet van Excen worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Het opzegverbod tijdens ziekte staat niet aan ontbinding in de weg, omdat sprake is van een algehele bedrijfssluiting danwel omdat het ontbindingsverzoek geen verband houdt met de ziekte.
3.2.
[verweerder] heeft mondeling verweer gevoerd tegen het verzoek en gevraagd om de verzochte ontbinding af te wijzen. [verweerder] heeft naar voren gebracht dat zij haar werk bij Excen altijd leuk vond en dat het al wel ietsje beter met haar gaat, maar dat ze nog steeds ziek is. Een advocaat heeft haar geadviseerd dat ontslag juridisch niet haalbaar is vanwege haar arbeidsongeschiktheid.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden. Uit artikel 7:669 lid 1 BW volgt dat de arbeidsovereenkomst alleen kan worden ontbonden indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt. In artikel 7:669 lid 3 BW is omschreven wat onder een redelijke grond moet worden verstaan.
Geen ontbinding wegens bedrijfseconomische omstandigheden (a-grond)
4.2.
Primair heeft Excen verzocht de arbeidsovereenkomst te ontbinden wegens bedrijfseconomische redenen zoals bedoeld in artikel 7:669 lid 3, onderdeel a BW (de a-grond). Gelet op artikel 7:671b lid 1 sub b BW kan op deze grond een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst worden gedaan, omdat UWV bij eerder genoemd besluit heeft geweigerd op die grond toestemming aan Excen te geven om de arbeidsovereenkomst op te zeggen.
4.3.
Uit de Memorie van Toelichting volgt dat de kantonrechter het verzoek moet toetsen aan dezelfde (wettelijke) criteria als UWV. UWV toetst een ontslagaanvraag wegens bedrijfseconomische omstandigheden aan de Ontslagregeling, de Regeling Ontslagprocedure UWV en de Uitvoeringsregels. De kantonrechter zal hieraan dus ook toetsen. De kantonrechter is niet gebonden is aan de in de Uitvoeringsregels neergelegde bepalingen, maar zal daar wel acht op slaan. De beoordeling van de kantonrechter geldt niet als een beoordeling in hoger beroep van de beslissing van het UWV. Het gaat om een zelfstandig te beoordelen verzoek.
4.4.
In de eerste plaats moet beoordeeld worden of er sprake is van een opzegverbod dat aan toewijzing van het verzoek op de a-grond in de weg staat. In de wet [1] is immers bepaald dat de arbeidsovereenkomst niet kan worden opgezegd gedurende de eerste twee ziektejaren van de werknemer. Tussen partijen is niet in geschil dat [verweerder] sinds 25 januari 2024 arbeidsongeschikt is, waardoor het opzegverbod tijdens ziekte van toepassing is. Het opzegverbod blijft echter buiten toepassing, indien er wordt opgezegd wegens beëindiging van de werkzaamheden van de gehele onderneming. [2]
4.5.
Excen beroept zich op deze uitzonderingssituatie; dat sprake is van een algehele bedrijfssluiting, en heeft dat als volgt toegelicht. Omdat Excen verlieslatend was, en zowel MediReva als [bedrijf] ook actief zijn in de wondzorg, is gezocht naar synergie en meer efficiëntie binnen de groep, om ervoor te zorgen dat het leveren van de producten en diensten vanuit het merk Excen ook winstgevend kon worden. Daarom is ervoor gekozen alle bedrijfsactiviteiten van Excen rondom de medische hulpmiddelen over te laten gaan naar en te integreren/centraliseren binnen [bedrijf]. In dat kader zijn ook de klantcontactactiviteiten van Excen (waarvoor [verweerder] werkzaam was) ondergebracht bij [bedrijf], zijn vrijwel het volledige klantenbestand [3] en de contracten van Excen naar [bedrijf] overgegaan en is het telefoonnummer van Excen naar [bedrijf] doorgeschakeld. De bestaande personeelsbezetting bij [bedrijf] kon deze activiteiten opvangen zonder dat daarbij extra fte nodig waren. De enige activiteit van Excen die (nog) zelfstandig blijft voortbestaan, is de ontwikkeling en het beheer van de PatDoc, die verder worden vormgegeven door het IT-team van [bedrijf]. Ter zitting heeft [betrokkene] (directeur QualityZorg) daar namens Excen aan toegevoegd dat alle operationele taken (bestellingen, orders, klanten etc) zijn overgenomen door [bedrijf], en dat alleen de B.V. en de IT-organisatie van Excen nog bestaan, maar dat ook dat laatste IT-deel binnenkort aan [bedrijf] zal worden overgedragen. Tot die tijd blijft de B.V. van Excen nog bestaan, omdat de IT-dienst PatDoc, waarvan de licentie in eigendom van Excen is, nog wordt afgenomen door thuiszorg organisaties, aldus nog steeds [betrokkene].
4.6.
De kantonrechter overweegt als volgt. De beslissing van Excen om haar activiteiten bij [bedrijf] onder te brengen om synergievoordelen te behalen, is vanuit bedrijfseconomisch opzicht niet onbegrijpelijk en behoort in beginsel ook tot haar ondernemersvrijheid. Dat maakt echter niet dat (daardoor) sprake is van een algehele bedrijfssluiting in de zin van de wet.
4.7.
Ten eerste omdat uit de toelichting die [betrokkene] ter zitting heeft gegeven, moet worden afgeleid dat de IT-activiteiten nog binnen Excen bestaan, doordat de eigendom van de licentie van Patdoc nog in eigendom van Excen is, en PatDoc nog wordt gebruikt/afgenomen door klanten. De exploitatie van dit IT-systeem bevindt zich dus nog bij Excen en Excen is daardoor niet volledig opgehouden te bestaan. [4] Dat de werkzaamheden met betrekking tot de ontwikkeling van PatDoc feitelijk worden uitgevoerd door een medewerker die (nu, want tot voor kort in dienst van Excen) in dienst is van [bedrijf], doet daaraan niet af.
4.8.
Ten tweede staat vast dat alle andere bedrijfsactiviteiten van Excen, tezamen met vrijwel het volledige klantenbestand, contracten etc zijn overgegaan op [bedrijf]. Deze activiteiten zijn dus niet gestaakt, maar worden elders binnen het concern voortgezet. Daarmee is niet voldaan aan de voorwaarde die in de UWV Uitvoeringsregels aan een ontslag wegens bedrijfssluiting wordt gesteld. In bepaling 1.3.5 van de Uitvoeringsregels staat daarover het volgende:
‘(…) Er is een onderscheid tussen bedrijfsbeëindiging en bedrijfsverhuizing. Bij bedrijfsbeëindiging worden de activiteiten van de onderneming definitief beëindigd. Worden de activiteiten elders voortgezet, dan is geen sprake van beëindiging. (…) Van belang is dat de werkgever stukken overlegt waaruit blijkt dat de werkzaamheden van de onderneming daadwerkelijk worden beëindigd. Het gaat dan om stukken over de bestemming van het pand (…), de inventaris en de voorraad enzovoort. In de dienstensector kan de werkgever toelichten wat er gebeurt met bijvoorbeeld klantenbestand (…). De werkgever dient daarnaast toe te lichten of er zicht is op overdracht en voortzetting van (een deel van) het bedrijf. Uit de beantwoording kan informatie worden verkregen die tezamen met de overige gegevens inzicht kan geven of de onderneming wellicht toch wordt voortgezet (eventueel via overgang van onderneming. (…)’.
4.9.
Daarbij kan overigens niet worden uitgesloten dat sprake is van een overgang van onderneming. Excen heeft weliswaar (bloot) gesteld dat daarvan geen sprake is, maar een vaststaand feit is dat bijna alle activiteiten van Excen, tezamen met het volledige klantenbestand, haar contracten, de IT-medewerker en de merknaam van Excen, naar [bedrijf] zijn overgegaan met het doel deze activiteiten door [bedrijf] te laten uitvoeren ‘
om ervoor te zorgen dat het leveren van de producten en diensten vanuit het merk Excen ook winstgevend kon worden’ [5] .In het geval sprake zou zijn van een overgang van onderneming, welke vraag in deze procedure niet voorligt, zou [verweerder] van rechtswege bij [bedrijf] in dienst zijn getreden, en zou een ontbindingsverzoek van Excen om die reden niet-ontvankelijk zijn.
4.10.
De conclusie van het voorgaande is dat geen sprake is van een algehele bedrijfssluiting. Daardoor is het opzegverbod tijdens ziekte van toepassing en kan er niet op de a-grond worden ontbonden. [6]
Ook geen ontbinding wegens andere omstandigheden (h-grond)
4.11.
Subsidiair heeft Excen verzocht de arbeidsovereenkomst te ontbinden wegens andere omstandigheden die zodanig zijn dat van Excen in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Excen heeft in dat verband naar voren gebracht dat het ook in het belang van [verweerder] is dat de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden en dat re-integratie in het eerste spoor feitelijk onmogelijk is doordat de activiteiten van Excen zijn beëindigd, terwijl [verweerder] niet kan re-integreren op de klantenservice bij [bedrijf] vanwege de grote reisafstand tussen [bedrijf] en de woonplaats van [verweerder] en het feit dat deze werkzaamheden niet vanuit huis kunnen worden verricht.
4.12.
De kantonrechter is van oordeel dat ook geen sprake is van een (voldragen) h-grond. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst op de h-grond kan worden toegewezen als er van andere dan de in artikel 7:669 lid 3 sub a t/m g BW genoemde gronden sprake is die zodanig zijn dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat de wetgever heeft bedoeld om naast de a- tot en met g-gronden tevens ontslag mogelijk te maken op redelijke gronden in het belang van het functioneren van de onderneming. Het moet daarbij gaan om situaties die in voldoende mate verschillen van de ontslaggronden genoemd onder a tot en met g. De h-grond mag met name niet gebruikt worden voor het ontbinden van de arbeidsovereenkomst op grond van een imperfecte andere wettelijke ontslaggrond.
4.13.
In dit geval legt Excen aan de h-grond dezelfde feiten en omstandigheden ten grondslag als aan de a-grond. Immers, door het overhevelen van de werkzaamheden van [verweerder] naar [bedrijf] (waardoor haar arbeidsplaats bij Excen is komen te vervallen) zijn er voor [verweerder] geen re-integratiemogelijkheden bij Excen meer en daarom kan van haar niet worden verlangd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren, aldus Excen. Dat betekent dat geen sprake is van omstandigheden die voldoende afwijken van de in artikel 7:669 lid 3 onder a BW genoemde omstandigheden.
4.14.
Daar komt nog bij dat de arbeidsovereenkomst met [verweerder], ondanks het feit dat er geen re-integratiemogelijkheden binnen Excen zijn, niet inhoudsloos is geworden. Het uitgangspunt van de wet is dat een arbeidsongeschikte werknemer gedurende de eerste twee ziektejaren wordt beschermd tegen ontslag (met het geldende opzegverbod) en dat de werkgever gedurende die periode re-integratieverplichtingen heeft. Dat eerste spoor reintegratie bij Excen niet meer mogelijk is door de organisatorische wijziging die Excen heeft doorgevoerd, ontslaat Excen niet van haar verplichtingen in het tweede spoor. De wet schrijft immers voor dat, als er intern geen mogelijkheden zijn, de werkgever gehouden is re-integratie bij een andere werkgever te bevorderen. [7] Deze verplichting beperkt zich niet tot herplaatsing binnen het eigen concern. Verwezen wordt in dit verband ook naar de wetsgeschiedenis, waarin staat:
‘(…) Het enkele feit dat de arbeidsplaats van een langdurig zieke werknemer komt te vervallen, waarvoor de werknemer mogelijk ook niet meer geschikt is om naar terug te keren ook al zou die blijven bestaan, betekent dan ook niet dat de verantwoordelijkheid van de werkgever voor de re-integratie van de werknemer daarmee moet komen te vervallen. Om die reden blijft in de geschetste situatie het opzegverbod van toepassing en daarmee ook de verantwoordelijkheid van de werkgever voor de re-integratie van de desbetreffende werknemer. (…)’.
4.15.
Niet valt in te zien waarom niet van Excen kan worden gevergd deze wettelijke verplichting jegens [verweerder] na te (blijven) komen. De verwijzing door Excen naar een uitspraak van de rechtbank Gelderland [8] werpt geen ander licht op de zaak. Het ging in die uitspraak om zeer bijzondere omstandigheden, waarin een eenmanszaak (winkel) vanwege slechte financiële omstandigheden moest sluiten, de eenmanszaak niet kon worden opgeheven omdat dit tot faillissement zou leiden, de eigenaar (ZZP-er) zich had ingespannen om een andere werkgever te vinden waar de werknemer zou kunnen re-integreren, de eigenaar grote moeite had het hoofd financieel boven water te houden en de werknemer te kennen had gegeven dat het voortduren van de arbeidsovereenkomst in de weg stond aan zijn herstel. Dergelijke uitzonderlijke omstandigheden zijn hier niet aan de orde.
4.16.
De conclusie is dat de kantonrechter het verzoek van Excen zal afwijzen en dat de arbeidsovereenkomst dus niet zal worden ontbonden.
Proceskosten
4.17.
De proceskosten komen voor rekening van Excen, omdat zij ongelijk krijgt. Omdat [verweerder] in persoon (zonder professioneel gemachtigde) procedeert, worden de proceskosten begroot op € 50,- aan reis- en verletkosten. [9]

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst het verzoek om ontbinding van de arbeidsovereenkomst af;
5.2.
veroordeelt Excen tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [verweerder] vaststelt op € 50,-;
5.3.
verklaart de beschikking voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.I.V. Scherpenhuijsenromen op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Artikel 7:670 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
2.Artikel 7:670a lid 2 sub d BW.
3.Met uitzondering van een enkele klant, die ervoor heeft gekozen niet mee over te gaan naar [bedrijf], aldus [betrokkene] namens Excen.
4.Kamerstukken I 2013/2014, 33818, C, p 50.
5.Zie randnummer 23 van het verzoekschrift.
6.Artikel 7:670 lid 1 BW.
7.Atikel 7:658a lid 1 BW.
8.Rechtbank Gelderland 28 februari 2017, ECLI:NL:RBGEL:2017:1076.
9.Artikel 238 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).