Op 25 november 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 5 september 2024 te Schiphol opzettelijk een hoeveelheid cocaïne binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht. De rechtbank heeft kennisgenomen van de standpunten van de officier van justitie, mr. C.J. Booij, en de verdediging, vertegenwoordigd door mr. F.T. Sakrak. De tenlastelegging betrof de invoer van cocaïne, een middel als bedoeld in de Opiumwet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. De officier van justitie heeft gevorderd tot bewezenverklaring van het feit, terwijl de verdediging zich gerefereerd heeft aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het bewezen is dat de verdachte opzettelijk cocaïne heeft ingevoerd. De rechtbank heeft de ernst van het feit in overweging genomen, waarbij de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de invoer van 1227,65 kilogram cocaïne, wat duidt op een aanzienlijke hoeveelheid bestemd voor verdere verspreiding. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn slechte financiële situatie en het feit dat hij niet eerder voor een strafbaar feit was veroordeeld.
Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank heeft de beslissing gemotiveerd door te verwijzen naar de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) en heeft geconcludeerd dat de opgelegde straf passend is, gezien de aard en ernst van het bewezen verklaarde feit.