ECLI:NL:RBNHO:2024:12380

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 november 2024
Publicatiedatum
2 december 2024
Zaaknummer
15/284916-24
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke invoer van cocaïne en de strafmaat

Op 25 november 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 5 september 2024 te Schiphol opzettelijk een hoeveelheid cocaïne binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht. De rechtbank heeft kennisgenomen van de standpunten van de officier van justitie, mr. C.J. Booij, en de verdediging, vertegenwoordigd door mr. F.T. Sakrak. De tenlastelegging betrof de invoer van cocaïne, een middel als bedoeld in de Opiumwet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. De officier van justitie heeft gevorderd tot bewezenverklaring van het feit, terwijl de verdediging zich gerefereerd heeft aan het oordeel van de rechtbank.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het bewezen is dat de verdachte opzettelijk cocaïne heeft ingevoerd. De rechtbank heeft de ernst van het feit in overweging genomen, waarbij de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de invoer van 1227,65 kilogram cocaïne, wat duidt op een aanzienlijke hoeveelheid bestemd voor verdere verspreiding. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn slechte financiële situatie en het feit dat hij niet eerder voor een strafbaar feit was veroordeeld.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank heeft de beslissing gemotiveerd door te verwijzen naar de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) en heeft geconcludeerd dat de opgelegde straf passend is, gezien de aard en ernst van het bewezen verklaarde feit.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/284916-24
Uitspraakdatum: 25 november 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 11 november 2024 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum en -plaats],
thans gedetineerd in Justitieel Complex Schiphol.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het standpunt van de officier van justitie, mr. C.J. Booij en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman, mr. F.T. Sakrak, advocaat te Zaandam, naar voren is gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 5 september 2024 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Standpunten van partijen

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot de bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

4.Het oordeel van de rechtbank

4.1
Het bewijs
De rechtbank grondt de beslissing dat de verdachte het bewezen verklaarde feit heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn opgenomen. De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten aanvulling worden opgenomen.
4.2
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 5 september 2024 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.

5.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is daarom strafbaar.

6.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is daarom strafbaar.

7.Motivering van de sanctie

7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte al in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair voorgesteld aan de verdachte een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van acht maanden (met aftrek), waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De raadsman vindt dit passend, gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en zijn wens om zich in Nederland te vestigen. Subsidiair vindt de raadsman een gevangenisstraf van 8 maanden (met aftrek) passend.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van 1227,65 kilogram cocaïne. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. Harddrugs, waaronder cocaïne, bevatten voor de gezondheid van gebruikers zeer schadelijke stoffen. De verspreiding van en handel in harddrugs gaan daarnaast gepaard met vele andere vormen van (zware) criminaliteit. Het handelen van de verdachte draagt bij aan de instandhouding van de (georganiseerde) criminaliteit rondom verdovende middelen en de gebruikerscriminaliteit die daaruit voortvloeit. De rechtbank rekent dit de verdachte aan.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank onder meer gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 7 oktober 2024, waaruit blijkt dat de verdachte in Nederland niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld. De rechtbank zal de documentatie van de verdachte dan ook niet in zijn nadeel meewegen. Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn slechte financiële positie, zoals uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Conclusie van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de aard en ernst van het bewezen verklaarde feit een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enige duur rechtvaardigt. De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de straf gekeken naar de oriëntatiepunten zoals deze zijn vastgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Volgens deze oriëntatiepunten is het uitgangspunt bij de invoer van een hoeveelheid harddrugs met een gewicht van tussen de één en twee kilogram, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van acht tot twaalf maanden. De rechtbank houdt verder rekening met de meewerkende proceshouding van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden. Alles afwegende acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van negen maanden, met aftrek van de in voorarrest doorgebracht tijd, passend en geboden.
De tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
2 en 10 van de Opiumwet.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.2 is weergegeven.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
9 (negen) maanden.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.H.E. Boomgaart, voorzitter,
mr. A.K. Korteweg en mr. H. Bakker, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. M. van Splunter,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 25 november 2024.