ECLI:NL:RBNHO:2024:12421

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 oktober 2024
Publicatiedatum
3 december 2024
Zaaknummer
HAA 24/186
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
  • mr. drs. J. de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding na ongeldigverklaring rijbewijs

Op 18 oktober 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker schadevergoeding heeft verzocht na de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs. Verzoeker had eerder, op 18 oktober 2023, verweerster, de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verzocht om schadevergoeding voor kosten die hij had gemaakt in verband met een geschiktheidsonderzoek. Dit verzoek werd door verweerster afgewezen op 13 november 2023, waarna verzoeker de rechtbank inschakelde op 11 januari 2024.

Tijdens de zitting op 18 oktober 2024 heeft de rechtbank het verzoek beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van schade als gevolg van een onrechtmatig besluit, zoals bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verzoeker stelde dat het besluit van 15 november 2018, waarbij zijn rijbewijs ongeldig was verklaard, onrechtmatig was. De rechtbank concludeerde echter dat de kosten waarvoor verzoeker schadevergoeding vroeg, voortvloeiden uit een eerder besluit van 7 mei 2018, dat rechtmatig was en waartegen geen bezwaar was gemaakt.

De rechtbank verwierp ook het argument van verzoeker dat de kosten voortvloeiden uit een onrechtmatige voorbereidingshandeling. Het besluit van 15 november 2018 was eerder door de rechtbank rechtmatig geacht en was in rechte vast komen te staan. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor schadevergoeding, omdat er geen schade was als gevolg van een onrechtmatig besluit of een onrechtmatige voorbereidingshandeling. De rechtbank wees het verzoek om schadevergoeding af en stelde dat verweerster geen schadevergoeding of vergoeding van proceskosten aan verzoeker hoefde te betalen. Partijen werden gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze mondelinge uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 24/186
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 oktober 2024 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: H.A.J. van der Lee),
en

de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerster

(gemachtigde: drs. I. Metaal).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het verzoek van verzoeker om een schadevergoeding als bedoeld in artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Op 18 oktober 2023 heeft verzoeker verweerster verzocht om door hem geleden schade te vergoeden.
Bij besluit van 13 november 2023 heeft verweerster dit verzoek afgewezen.
Verzoeker heeft de rechtbank op 11 januari 2024 verzocht verweerster te veroordelen tot vergoeding van de door hem geleden schade. Verweerster heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het verzoek op 18 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van verweerster.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Gronden van de beslissing

1. De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van schade als gevolg van een onrechtmatig besluit, als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb. Verzoeker betoogt dat het besluit van 15 november 2018, waarbij verweerster zijn rijbewijs ongeldig heeft verklaard, onrechtmatig is. De rechtbank stelt echter vast dat de kosten waarvoor verzoeker een schadevergoeding verzoekt, kosten betreffen in verband met een geschiktheidsonderzoek dat voorafgaand aan dat besluit heeft plaatsgevonden. Die kosten zijn dus geen gevolg van het besluit van 15 november 2018, maar van het besluit van verweerster van 7 mei 2018 tot oplegging van een onderzoek naar zijn rijgeschiktheid. Tegen het besluit van 7 mei 2018 is geen bezwaar gemaakt en ter zitting heeft verzoeker erkend dat de oplegging van het onderzoek rechtmatig is.
2. Voor zover verzoeker zich op het standpunt stelt dat de kosten voortvloeien uit een handeling ter voorbereiding op het besluit van 15 november 2018 en dus uit een onrechtmatige voorbereidingshandeling, zoals bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb, volgt de rechtbank dat standpunt ook niet. Het besluit van 15 november 2018 is door de rechtbank bij uitspraak van 3 april 2019 rechtmatig geacht en is door het niet instellen van hoger beroep in rechte komen vast te staan. Dat nog daargelaten, is de rechtbank van oordeel dat, indien het onderzoek naar de rijgeschiktheid al als voorbereidingshandeling kan worden aangemerkt, dit geen onrechtmatige voorbereidingshandeling is. Het onderzoek vloeide namelijk voort uit het rechtmatige opleggingsbesluit van 7 mei 2018. Dat het rijbewijs van verzoeker op 20 juli 2018 van rechtswege ongeldig was geworden door het onherroepelijk worden van zijn veroordeling door de politierechter, maakt het daarna uitvoeren van het geschiktheidsonderzoek niet toch onrechtmatig. Ondanks de ongeldigheidsverklaring van rechtswege, bestond er nog steeds belang bij dat onderzoek, vanwege de verkeersveiligheid. Er bestond immers een vermoeden van rijongeschiktheid. Met het oog op een nieuwe aanvraag van een rijbewijs was het van belang om door middel van onderzoek daarover uitsluitsel te krijgen. Een voor de betrokkene negatieve onderzoeksuitslag wordt in het rijbewijzenregister verwerkt, zodat wordt voorkomen dat hij bij een nieuwe aanvraag zonder meer rijgeschikt wordt geacht. Daar komt bij dat met het onderzoek inzicht kan worden verkregen in het begin van de recidiefvrije periode die, zoals bij verzoeker, bij alcoholmisbruik moet zijn verstreken om weer rijgeschikt geacht te kunnen worden.
3. Nu er geen schade als gevolg van een onrechtmatig besluit of een onrechtmatige voorbereidingshandeling is, ziet de rechtbank geen aanleiding voor een schadevergoeding.

Slotopmerkingen

4. Omdat de rechtbank het verzoek heeft afgewezen, hoeft verweerster aan verzoeker geen schadevergoeding of vergoeding van het griffierecht of van proceskosten te betalen.
5. Partijen zijn bij de mondelinge uitspraak gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 oktober 2024 door mr. drs. J. de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. I.E. Molin, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.