ECLI:NL:RBNHO:2024:12464

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 september 2024
Publicatiedatum
3 december 2024
Zaaknummer
10990863 \ CV EXPL 24-741
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van meerwerk en terugbetaling van onterecht betaalde bedragen in een aannemingsovereenkomst

In deze zaak vordert een aannemer betaling voor meerwerk dat hij heeft uitgevoerd. De kantonrechter wijst de vordering af omdat de aannemer niet kan specificeren wat het meerwerk inhield en waarom er meer betaald moest worden dan het bedrag dat de opdrachtgever al had voldaan. De opdrachtgever vordert op zijn beurt terugbetaling van een bedrag van € 2.582,84, dat hij onterecht aan de aannemer heeft betaald, en daarnaast een vervangende schadevergoeding van € 2.174,46 voor herstelwerkzaamheden die door een derde zijn uitgevoerd. De kantonrechter wijst ook deze vorderingen af, omdat de opdrachtgever niet voldoende heeft aangetoond dat er sprake was van oneerlijke handelspraktijken of schending van de precontractuele informatieplicht. De rechter concludeert dat de aannemer niet in verzuim is en dat de opdrachtgever niet gerechtigd was om zijn vordering tot nakoming om te zetten in een vordering tot vervangende schadevergoeding. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-HOLLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer: 10990863 \ CV EXPL 24-741 TB
Vonnis van 11 september 2024
in de zaak van
[eiser] , H.O.D.N. [naam 1],
te [plaats 1] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: [naam 2] ,
tegen
[gedaagde],
te [plaats 2] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. A.S. Baranov.
De zaak in het kort
Een aannemer vordert betaling van het meerwerk. De kantonrechter wijst de vordering af omdat de aannemer niet kan aangeven wat het meerwerk inhield en waarom er meer aan meerwerk betaald moest worden dan de € 2.582,84 die de opdrachtgever al heeft betaald bovenop de offerteprijs. De opdrachtgever vordert onder meer terugbetaling van € 2.582,84. Hij vindt dat hij dit onterecht aan de aannemer heeft betaald omdat de aannemer oneerlijk heeft gehandeld. Ook vordert hij vervangende schadevergoeding van € 2.174,46 voor het herstel door een derde van het werk dat nog niet af was. De kantonrechter wijst de vorderingen van de opdrachtgever ook af.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 21 februari 2024
- de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie
- het tussenvonnis van 29 mei 2024
- de akte vermeerdering van eis van [gedaagde] van 19 juli 2024 met productie
- de mondelinge behandeling van 24 juli 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Tussen partijen is op basis van een door [eiser] gemaakte offerte van 6 april 2023 een overeenkomst tot stand gekomen met betrekking tot het vernieuwen van alle leidingen in de woning van [gedaagde] voor € 6.013,40.
2.2.
[gedaagde] heeft op 25 april 2023 € 2.000,00 aan [eiser] betaald met omschrijving ‘Of 2023-0019 [adres] ’.
2.3.
Op 19 mei 2023 heeft [eiser] aan [gedaagde] een factuur met referentie OF2023-0019 gestuurd voor € 6.013,40 (inclusief btw).
2.4.
Op 7 juni 2023 heeft [eiser] een herinnering aan [gedaagde] gestuurd voor het betalen van de factuur van 19 mei 2023.
2.5.
Op 15 juni 2023 heeft [eiser] aan [gedaagde] een betaalverzoek gestuurd van € 582,84 voor materiaal. [gedaagde] heeft het bedrag aan [eiser] betaald.
2.6.
[gedaagde] heeft op 15 juni 2023 € 4.000,00 aan [eiser] betaald met omschrijving ‘OF2023-0019’.
2.7.
[gedaagde] heeft op 18 juni 2023 € 2.013,40 aan [eiser] betaald met omschrijving ‘Factuur [adres] .’.
2.8.
Op 18 juni 2023 heeft [gedaagde] via Whatsapp het volgende bericht gestuurd aan [eiser] :
“Alleen heb ik nu wel alles betaald maar het werk is niet klaar kom er net achter dat afvoer keuken niet is gemonteerd en nog wat dingen. Ik hoop dat je het gewoon afmaakt.”. [eiser] reageert daarop met:
“De afvoer van de keuken moet nog worden gedaan. En de douch, en afvoer drains etc..! Er moet nog een hoop worden gedaan. Maar ik ben een persoon van mijn woord. Ik maak netjes me werk af. Zoals jij mij nu ook netjes betaald. Ik ben er in de week van 10 juli weer.”
2.9.
Op 13 september 2023 heeft [eiser] [gedaagde] via een Whatsapp bericht gewezen op een openstaande factuur van 9 augustus 2023. [gedaagde] reageert hierop dat hij niet weet over welke factuur het gaat. [eiser] stuurt vervolgens de factuur van 9 augustus 2023 via Whatsapp aan [gedaagde] . De factuur ziet op materiaal, gereden kilometers en gewerkte uren van [eiser] en bedraagt € 4.332,56.
2.10.
Op 27 september 2023 heeft [gedaagde] een e-mail gestuurd aan [eiser] waarin hij – voor zover van belang – het volgende schrijft:
“Sinds jou vakantie zijn alle facturen betaald inclusief extra werk. Na jou vakantie en je 5 keer bij ons geweest om het werk af te maken. (…) Kijk je eerste offerte na met wat je zou doen. Ik vind het rond uit raar dat ik je betaal voor werk wat in eerste instantie al goed had moeten zijn (…) Dit omdat het werk was wat in de eerste offerte al besproken was.”.
2.11.
[eiser] heeft in reactie op de e-mail van 27 september 2023 dezelfde dag nog gereageerd. In die e-mail schrijft [eiser] – voor zover van belang – het volgende: “
De eerste offerte die ik naar jouw heb uitgebracht is volledig uitgevoerd. Daar staat ook een factuur tegenover. Daar kwam al meerwerk bij. (…) Ik heb voor mijn vakantie meerdere malen tegen jouw gezegd dat de muur open moest blijven ivm het testen van de installatie. Maar gezien het feit dat jij niet kan luisteren heb je alles dicht laten stucen. Net als alle leidingen van de radiatoren. Ik heb daar ook op gewezen dat het mot open blijven ivm het aansluiten.”.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eiser] vordert - samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 4.332,56, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat hij voor [gedaagde] installatiewerkzaamheden heeft verricht. Daarvoor heeft hij verschillende facturen aan [gedaagde] gestuurd waaronder een factuur voor € 4.332,56 aan verricht meerwerk. Deze factuur is niet binnen de betalingstermijn betaald. Ook na meerdere malen door [eiser] te zijn verzocht om tot betaling over te gaan is hij niet tot betaling overgegaan.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. Hij voert aan – samengevat – dat het door [eiser] verrichte werk geen meerwerk betreft maar werk is dat onder de offerte valt. Daarnaast voert [gedaagde] aan dat het werk nog niet is opgeleverd en dat het werk niet goed is uitgevoerd.
in reconventie
3.4.
[gedaagde] vordert – na vermeerdering van eis en samengevat - veroordeling van [eiser] tot betaling van € 6.260,65, vermeerderd met rente en kosten.
3.5.
Hij legt aan de tegenvordering ten grondslag – kort weergegeven – dat hij € 2.582,84 heeft betaald bovenop de offerteprijs. Dat bedrag moet [eiser] terugbetalen aan [gedaagde] omdat sprake is van oneerlijke handelspraktijken. Daarnaast stelt [gedaagde] dat sprake is van schending van de precontractuele informatieplicht, zodat een korting van 25% op de hoofdsom geldt (€ 1.503,35). Verder stelt [gedaagde] dat het werk nog niet af is en dat het werk door een derde moet worden afgemaakt. Gelet op de houding van [eiser] kan niet meer aangenomen worden dat hij het werk nog zal afmaken. [gedaagde] maakt niet langer aanspraak op nakoming van de verplichtingen uit de overeenkomst, maar op vervangende schadevergoeding. De kosten voor het inschakelen van een derde voor de herstelwerkzaamheden zijn € 2.174,46.
3.6.
[eiser] voert verweer.
3.7.
Op de stellingen van partijen in conventie en in reconventie wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
4. De beoordeling
in conventie en in reconventie
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat zij met elkaar een overeenkomst hebben gesloten en [eiser] op grond van deze overeenkomst werkzaamheden heeft uitgevoerd in de woning van [gedaagde] . Tussen partijen is in geschil of [eiser] aanspraak kan maken op volledige betaling van zijn meerwerkfactuur van € 4.332,56 en of [gedaagde] aanspraak kan maken op terugbetaling van € 2.582,84, het bedrag dat hij meer heeft betaald dan de offerteprijs, terugbetaling van € 1.503,35 vanwege schending van de precontractuele informatieverplichtingen en betaling van vervangende schadevergoeding van € 2.174,46. De kantonrechter wijst zowel de vordering in conventie als de vordering in reconventie af. Dat wordt als volgt toegelicht.
4.2.
Tussen partijen is allereerst in geschil of sprake is van een overeenkomst van opdracht of dat sprake is van een overeenkomst van aanneming van werk. De kantonrechter is van oordeel dat de overeenkomst zoals die tussen partijen tot stand is gekomen juridisch te kwalificeren is als een overeenkomst van aanneming waarop het regime van de artikelen 7:750 e.v. van het Burgerlijk Wetboek (BW) van toepassing is. Aanneming van werk is het verrichten van werk van stoffelijke aard tegen een door de opdrachtgever te bepalen prijs in geld.
In conventie
[gedaagde] hoeft de factuur van het meerwerk niet te betalen
4.3.
[eiser] stelt dat hij meerwerk heeft verricht van in totaal € 4.332,56. De factuur ziet op materiaal, gereden kilometers en gewerkte uren van [eiser] . Volgens [eiser] heeft hij meer werkzaamheden moeten uitvoeren omdat [gedaagde] zelf werkzaamheden aan zijn woning heeft uitgevoerd, waardoor [eiser] zijn eigen werkzaamheden niet goed meer heeft kunnen uitvoeren. [gedaagde] betwist dat er meerwerk is verricht en hij voert aan dat de werkzaamheden betrekking hebben op de reeds overeengekomen werkzaamheden uit de offerte van 6 april 2023. [eiser] heeft [gedaagde] ook niet tijdig gewaarschuwd. De meerwerkfactuur is niet van tevoren besproken met [gedaagde] of anderszins bekend gemaakt.
4.4.
De kantonrechter overweegt als volgt. [eiser] kan aanspraak maken op betaling van het meerwerk wanneer [eiser] van [gedaagde] opdracht tot het meerwerk heeft gekregen en [eiser] [gedaagde] tijdig heeft gewezen op de noodzaak van een daaruit voortvloeiende prijsverhoging [1] . Op [eiser] rust hiervan de stelplicht en zo nodig de bewijslast, nu hij betaling van het meerwerk vordert.
4.5.
Omdat [gedaagde] heeft betwist dat hij aan [eiser] de opdracht voor het meerwerk heeft gegeven, had het op de weg van [eiser] gelegen om zijn standpunt nader te onderbouwen. Dat heeft [eiser] niet gedaan. Ook op de zitting is niet duidelijk geworden wat het meerwerk waar [eiser] een factuur voor heeft gestuurd inhoudt, welke werkzaamheden het betreft en waarom het niet in de oorspronkelijke opdracht zou vallen. [eiser] heeft ook geen feiten aangedragen waaruit blijkt dat [gedaagde] opdracht voor het meerwerk aan [eiser] heeft gegeven. Hoewel [eiser] niet concreet heeft kunnen maken welke werkzaamheden onder de meerwerkfactuur van € 4.332,56 vallen, blijkt uit de stukken en hetgeen is besproken op de zitting wel dat partijen het erover eens zijn dat door [eiser] meerwerk is verricht en dat [gedaagde] dit – zonder protest – heeft betaald. [gedaagde] heeft ter zitting erkend dat hij de douche heeft laten betegelen terwijl [eiser] nog werkzaamheden moest verrichten. Dit heeft extra werk veroorzaakt voor [eiser] . Ook zegt [gedaagde] in een Whatsapp bericht van 18 juni 2023 “ook je extra werk is betaald”. Waarom er door [gedaagde] dan nog extra aan meerwerk moet worden betaald dan het bedrag van € 2.582,84 dat al meer is betaald door [gedaagde] , is niet duidelijk geworden. [eiser] heeft zijn vordering onvoldoende onderbouwd, zodat de vordering tot betaling van de meerwerkfactuur zal worden afgewezen.
De nevenvorderingen worden afgewezen
4.6.
Omdat de hoofdsom in het geheel wordt afgewezen, treffen de nevenvorderingen van [eiser] tot vergoeding van de wettelijke (handels)rente en de buitengerechtelijke incassokosten hetzelfde lot.
in reconventie
4.7.
[gedaagde] stelt zich in de eerste plaats op het standpunt dat hij eerdergenoemd bedrag van € 2.582,84 onterecht aan [eiser] heeft betaald omdat er sprake is van oneerlijke handelspraktijken. In de tweede plaats stelt [gedaagde] dat er sprake is van schending van de precontractuele informatieverplichtingen en in de derde plaats stelt [gedaagde] dat het werk nog niet af was en hij daarom aanspraak maakt op vervangende schadevergoeding. De kantonrechter wijst de vorderingen van [gedaagde] af. Dat wordt als volgt toegelicht.
Geen sprake van oneerlijke handelspraktijken
4.8.
In reconventie legt [gedaagde] aan zijn vordering tot terugbetaling van € 2.582,84 ten grondslag dat sprake is van oneerlijke handelspraktijken omdat [eiser] heeft nagelaten hem vooraf te informeren over de prijs en de wijze waarop deze wordt berekend. De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] zijn beroep op een oneerlijke handelspraktijk niet (voldoende) heeft geconcretiseerd zodat niet kan worden vastgesteld of [eiser] tegenover [gedaagde] oneerlijk heeft gehandeld. Hiervoor heeft de kantonrechter al overwogen dat [eiser] meerwerk heeft verricht en dat [gedaagde] daarvoor zonder protest totaal € 2.582,84 heeft betaald. Pas na dagvaarding in deze procedure heeft [gedaagde] voor het eerst het standpunt ingenomen dat sprake is van een oneerlijke handelspraktijk. Van een beroep op vernietiging van de overeenkomst op grond van het leerstuk van de oneerlijke handelspraktijk is verder ook niet gebleken. Overigens moet er dan ook een oorzakelijk verband bestaan tussen de oneerlijke handelspraktijk en het sluiten van de overeenkomst. Daaromtrent is evenmin iets gesteld of gebleken. De vordering tot terugbetaling van € 2.582,84 zal daarom worden afgewezen.
Geen sprake van schending van de precontractuele informatieplicht
4.9.
[gedaagde] stelt verder dat sprake is van schending van de precontractuele informatieplicht en dat daarvoor een sanctie geldt van 25% op de hoofdsom. Volgens [gedaagde] heeft [eiser] nagelaten essentiële informatie te verschaffen. De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] onvoldoende heeft toegelicht en onderbouwd waarom niet is voldaan aan de precontractuele informatieplichten van artikel 6:230m BW. Gelet op wat op de zitting is besproken zijn partijen met elkaar in contact gekomen via de website Werkspot.nl en is [eiser] vervolgens bij [gedaagde] thuis geweest om met elkaar de opdracht te bespreken. Op basis daarvan heeft [eiser] een eerste offerte gemaakt welke – door [eiser] onbetwist gesteld – volgens [gedaagde] te duur was en vervolgens heeft [gedaagde] akkoord gegeven op onderhavige offerte. Partijen hebben dus meerdere malen onderhandeld over de uit te voeren werkzaamheden en tegen welke prijs, zodat onduidelijk blijft in welk opzicht dat [eiser] heeft nagelaten essentiële informatie te verschaffen. [gedaagde] stelt verder nog dat [eiser] aan [gedaagde] geen algemene voorwaarden ter hand heeft gesteld, maar niet is gebleken dat er algemene voorwaarden van toepassing zijn op de tussen partijen gesloten overeenkomst van aanneming van werk of dat er überhaupt algemene voorwaarden zijn. Ook deze vordering zal daarom worden afgewezen.
Geen recht op vergoeding van herstelwerkzaamheden
4.10.
[gedaagde] vordert verder nog een bedrag van € 2.174,46 aan vervangende schadevergoeding voor het inschakelen van een derde voor de herstelwerkzaamheden in de woning. [gedaagde] heeft zijn vordering tot nakoming van de verplichtingen uit de overeenkomst bij dagvaarding omgezet in een vordering tot vervangende schadevergoeding. [gedaagde] heeft daartoe aangevoerd dat de werkzaamheden nog niet af zijn en dat uit de houding van [eiser] kan worden opgemaakt dat hij zijn verplichtingen niet meer zal nakomen.
4.11.
De wet bepaalt dat voor zover nakoming niet reeds blijvend onmogelijk is, de verbintenis wordt omgezet in een tot vervangende schadevergoeding, wanneer de schuldenaar in verzuim is en de schuldeiser hem schriftelijk mededeelt dat hij schadevergoeding in plaats van nakoming vordert [2] .
4.12.
De vraag die moet worden beantwoord is of [eiser] in verzuim is komen te verkeren. De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] niet in verzuim is komen te verkeren. De hoofdregel is dat verzuim pas intreedt wanneer de schuldenaar schriftelijk in gebreke wordt gesteld waarbij een redelijke termijn tot nakoming wordt gegeven en nakoming binnen die termijn uitblijft. Niet gesteld of gebleken is dat [gedaagde] aan [eiser] een dergelijke ingebrekestelling heeft verstuurd. Verzuim kan ook zonder ingebrekestelling intreden. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer de schuldeiser uit de houding van de schuldenaar kan afleiden dat deze in de nakoming van de verbintenis zal tekortschieten [3] . Die situatie doet zich in dit geval niet voor. [gedaagde] heeft niet onderbouwd dat en waarom hij uit de houding van [eiser] kon afleiden dat hij niet meer zou nakomen. Dit betekent dat er geen sprake is van een situatie zoals bedoeld in artikel 6:82 lid 2 BW. [eiser] is daardoor niet in verzuim komen te verkeren en [gedaagde] was daardoor niet gerechtigd om zijn vordering tot nakoming om te zetten in een vordering tot vervangende schadevergoeding. De kantonrechter wijst de vordering af.
4.13.
Omdat de vordering in reconventie wordt afgewezen, wordt aan de nevenvordering niet toegekomen.
In conventie en in reconventie
4.14.
Dan resteert tot slot nog de beslissing over de proceskosten. De vorderingen in conventie en reconventie hebben een dusdanige samenhang dat - gelet op het gegeven dat partijen over en weer in het (on)gelijk zijn gesteld - de kantonrechter aanleiding ziet de proceskosten te compenseren.

5.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt,
in reconventie
5.3.
wijst de vorderingen van [gedaagde] af,
5.4.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.E. Merkus en in het openbaar uitgesproken op 11 september 2024.

Voetnoten

1.Artikel 7:755 BW.
2.Artikel 6:87 BW.
3.Artikel 6:82 lid 2 BW.