Overwegingen
1. Eiser is vanaf 28 maart 2016 tot heden houder van het motorrijtuig van het merk en type Citroen Xsara Picasso met kenteken [kenteken] (hierna: de auto). De datum van het kentekenbewijs deel 1A en de datum eerste toelating is 27 februari 2004. Volgens het kentekenregister van de RDW heeft de auto een ledig gewicht van 1343 kg en als brandstof S-Gas.
2. Aan eiser is op 28 februari 2022 een rekening toegezonden om de verschuldigde Mrb over de periode 27 februari 2022 tot en met 26 mei 2022 te voldoen. De belasting had uiterlijk op 31 maart 2022 moeten zijn voldaan. Eiser heeft dit niet gedaan, waarna op
16 mei 2022 de naheffingsaanslag Mrb en de boetebeschikking zijn opgelegd.
3. Met dagtekening 14 juni 2022 is aan eiser de onderhavige rekening uitgereikt. De rekening vermeldt een te betalen bedrag van € 242. Eiser heeft dit niet voldaan, waarna, op 12 augustus 2022 voor het tijdvak 27 mei 2022 tot en met 26 augustus 2022 de naheffingsaanslag Mrb en de boete zijn opgelegd.
4. In geschil is of de naheffingsaanslagen en de boetebeschikkingen terecht en tot een juist bedrag zijn opgelegd. Daarnaast is in geschil of het bezwaar tegen de rekening terecht kennelijk niet-ontvankelijk is verklaard.
5. Eiser stelt dat hij recht heeft op een vrijstelling van de Mrb wegens zijn invaliditeit. Daarnaast stelt eiser dat de hoorplicht is geschonden nu hij in de bezwaarfase niet is gehoord. Verder stelt eiser dat de doorzendplicht is geschonden. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, tot het vernietigen van de uitspraak op bezwaar, tot het op nihil stellen van zowel de naheffingsaanslag als de boetebeschikking en de rekening en tot het veroordelen van verweerder in de gemaakte proceskosten. Eiser stelt voorts dat hij recht heeft op een dwangsom.
6. Verweerder stelt zich op het standpunt dat zowel de naheffingsaanslag als de boete terecht zijn opgelegd. De Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: de Wet Mrb), voorziet niet meer in de vrijstelling waar eiser zich op beroept. Daarnaast is in het bezwaarschrift noch in de uitspraak op het bezwaarschrift, voor zover het de motorrijtuigenbelasting betreft, gesproken over de Wajong en WMO. Om deze reden is geen sprake van een schending van de doorzendplicht. Verder stelt verweerder dat ook geen sprake is van een schending van de hoorplicht. Ook is verweerder van mening dat het bezwaar tegen de rekening terecht kennelijk niet-ontvankelijk is verklaard. Niet betaalde rekeningen zijn namelijk geen voor bezwaar vatbare besluiten. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep dat is gericht tegen de naheffingsaanslag en de boete en tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep dat is gericht tegen de rekening.
7. Ter zitting is in overleg met partijen besloten dat de bij het aanvullende beroepschrift gevoegde bezwaren inzake de zorg- en huurtoeslagen op de voet van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht door de rechtbank zullen worden doorgezonden naar het bevoegde bestuursorgaan. In beroep hoeft hierop verder niet te worden ingegaan.
8. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
9. Met toestemming van partijen zal op de voet van artikel 7:1A van Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in beroep ook de naheffingsaanslag over het tijdvak
27 mei 2022 tot en met 26 augustus 2022 behandeld worden. Dit betekent dat de bezwaarfase inzake deze naheffingsaanslag kan worden overgeslagen. Verweerder hoeft het bezwaar hiertegen dus niet verder in behandeling te nemen.
10. Eiser stelt dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden.
11. In artikel 7:2, eerste lid, van de Awb is opgenomen dat voordat een bestuursorgaan beslist op het bezwaar, eiser in de gelegenheid gesteld moet worden om gehoord te worden.
12. In artikel 7:3, onder a, van de Awb kan van horen worden afgezien wanneer het bezwaar van eiser kennelijk niet-ontvankelijk is verklaard.
13. Vaststaat dat eiser in geen van de voorliggende zaken in de bezwaarfase is gehoord door verweerder. Dat is ten onrechte niet gebeurd voor zover het gaat over de naheffingsaanslag Mrb over het tijdvak 27 februari 2022 tot en met 26 mei 2022 en de daarbij opgelegde boete. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 18 april 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7495, r.o. 3.5.3 bepaald dat aan dit gebrek voorbij kan worden gegaan wanneer eiser niet is benadeeld. Inzake de boete zijn geen afzonderlijke bezwaar- en beroepsgronden ingediend. In bewaar en beroep gaat het uitsluitend over rechtsvragen inzake de naheffingsaanslag, namelijk over de vraag of eiser recht heeft op een vrijstelling van de Mrb wegens zijn invaliditeit en - naar de rechtbank begrijpt uit hetgeen eiser ter zitting naar voren heeft gebracht - de vraag of voor zijn type auto (‘LPG auto met een G3 installatie’) voor de Mrb een ander tarief heeft te gelden. Nu eiser hierover al vaker tevergeefs heeft geprocedeerd (zie HAA 21/3996) en er geen verschil van mening bestaat omtrent de feiten en de waardering daarvan, acht de rechtbank aannemelijk dat eiser niet is benadeeld door het achterwege laten van een hoorgesprek. De rechtbank zal met toepassing van artikel 6:22 van de Awb aan de genoemde schending voorbijgaan. Tot dusverre is het beroep ongegrond. 14. Op grond van artikel 26 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kan tegen een op grond van de belastingwet genomen besluit slechts beroep bij de bestuursrechter worden ingesteld als het gaat om (1) een belastingaanslag, (2) een voor bezwaar vatbare beschikking of (3) de betaling (voldoening of afdracht) van belasting op aangifte. De rekening Mrb is een betalingsherinnering voor de Mrb die door eiser betaald moet worden. Het is dus geen belastingaanslag. Er is ook geen wettelijke bepaling die de rekening aanmerkt als voor bezwaar vatbare beschikking. Omdat eiser de rekening Mrb niet betaald heeft, is er ook geen sprake van een voldoening of afdracht op aangifte waartegen eiser bezwaar had kunnen maken.
15. Het vorenstaande heeft tot gevolg dat tegen de rekening mrb geen bezwaar kon worden gemaakt. Daarom heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de niet betaalde rekening Mrb terecht kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Ook in zoverre faalt het beroep.
Naheffingsaanslagen en boetes
16. Op grond van artikel 1, eerste lid, van de Wet Mrb, wordt ter zake van het houden van een personenauto motorrijtuigenbelasting geheven. Op grond van artikel 7 van de Wet Mrb, wordt een motorrijtuig gehouden door degene op wiens naam het voor het motorrijtuig opgegeven kenteken is gesteld in het kentekenregister van de Rijksdienst voor het
17. Uit het kentekenregister blijkt dat eiser houder is van de auto. Om deze reden mag motorrijtuigenbelasting worden geheven. Vanwege het niet voldoen van de belasting op aangifte zijn door verweerder naheffingsaanslagen en boetes opgelegd.
18. Eiser stelt dat hij wegens zijn invaliditeit is vrijgesteld van het betalen van motorrijtuigenbelasting. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling. De Wet Mrb voorziet niet in de mogelijkheid tot een vrijstelling wegens invaliditeit. Hierdoor is eiser verplicht motorrijtuigenbelasting te betalen. Om deze reden is naar oordeel van de rechtbank de naheffingsaanslag terecht opgelegd. Voor zover eiser meent dat ten onrechte Mrb is geheven of het verkeerde tarief is gehanteerd voor zijn auto kan de rechtbank hem evenmin volgen. Volgens het kentekenregister heeft de auto een ledig gewicht van 1343 kg en brandstof S-Gas. De juistheid van deze gegevens is niet in geschil. Op basis hiervan is de aanslag berekend op een bedrag van (naar beneden afgerond) € 242, bestaande uit een basisbedrag van € 109,60, een brandstoftoeslag (Toeslag LPG(3)/aard-/schoongas) van € 78,25 en Provinciale opcenten ten bedrage van € 54,90. Op grond van artikel 23 Wet Mrb is - zo is ook niet weersproken - het juiste tarief en is de juiste toeslag gehanteerd. De van iedere onderbouwing ontblote stelling van eiser dat ten onrechte of tot het verkeerde bedrag Mrb is geheven, kan niet leiden tot een gegrondverklaring.
19. Op grond van paragraaf 33 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst bedraagt de boete voor het niet betalen van motorrijtuigenbelasting 1% van het wettelijk maximum genoemd in artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. De boete wordt opgelegd als sprake is van een tweede of volgend verzuim. Aan eiser werden volgens de gegevens van verweerder reeds eerder naheffingsaanslagen (en boetes) opgelegd, zodat sprake is van een tweede of volgende verzuim. Eiser heeft dit niet weersproken. Nu eiser wederom in verzuim is geweest om tijdig de verschuldigde Mrb te betalen, is de boete van
€ 55 terecht opgelegd. Eiser heeft onvoldoende gesteld om aan te nemen dat op basis van zijn financiële omstandigheden de boete moet worden gematigd. Ter zitting heeft eiser desgevraagd ook niet aangegeven dat hij matiging van de boete voorstaat. De rechtbank ziet hiervoor in het dossier ook geen aanleiding. De rechtbank acht de boete van € 55 passend en geboden.
20. Eiser voert aan dat verweerder de doorzendplicht heeft genegeerd. Er had toetsing dienen plaats te vinden naar de Wajong en WMO. De rechtbank kan eiser hierin niet volgen en vermag niet in te zien wat de relevantie hiervan is in het kader van de voorliggende Mrb. Ten overvloede overweegt de rechtbank dienaangaande als volgt.
21. In artikel 6:15 van de Awb staat vermeld dat indien een bezwaar- of beroepschrift wordt ingediend bij een onbevoegd bestuursorgaan of bij een onbevoegde bestuursrechter, het bezwaar- of beroepschrift onder vermelding van de datum van ontvangst, zo spoedig mogelijk wordt doorgezonden aan het bevoegde orgaan, onder gelijktijdige mededeling hiervan aan de afzender.
22. Eiser is bij verweerder in bezwaar gegaan tegen de naheffingsaanslagen Mrb, de boetes en de rekening Mrb. Verweerder is bevoegd hierover te oordelen. In het bezwaar stond niet vermeld dat er een toets diende plaats te vinden aan de Wajong en WMO. Er is geen sprake van een bezwaarschrift inzake de Wajong of WMO zodat geen doorzendplicht in de zin van artikel 6:15 Awb op verweerder rustte. De rechtbank ziet overigens (afgezien van bovenstaande, zie onderdeel 8) evenmin aanleiding om stukken op de voet van genoemd artikel door te sturen.
23. Gelet op het vorenoverwogene dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard. Voor het toekennen van een dwangsom bestaat geen aanleiding.
24. Nu de beroepen ongegrond zijn, ziet de rechtbank geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. In de omstandigheid dat sprake is van schending van de hoorplicht ziet de rechtbank gelet op het voorgaande geen aanleiding voor een ander oordeel.