ECLI:NL:RBNHO:2024:12920

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 november 2024
Publicatiedatum
12 december 2024
Zaaknummer
15/130054-22 (P); 15/098416-20 (gev. ttz)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling poging tot afpersing en diefstal in vereniging met partiële vrijspraak en veroordelingen voor bezit van vuurwapen, hennep en cocaïne

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 26 november 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot afpersing en diefstal in vereniging, evenals van het bezit van een vuurwapen, hennep en cocaïne. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 24 mei 2022 in IJmuiden samen met medeverdachten heeft geprobeerd om van het slachtoffer, een eigenaar van een garagebedrijf, een geldbedrag van €24.000 af te persen. Dit gebeurde door middel van geweld en bedreiging. De verdachte en zijn medeverdachten hebben het slachtoffer geslagen en onder druk gezet om zijn bezittingen, waaronder een horloge en een ketting, af te geven. De rechtbank heeft de verdachte gedeeltelijk vrijgesproken van de tenlasteleggingen met betrekking tot het gebruik van een vuurwapen, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij deze handelingen had verricht. Echter, de rechtbank heeft de verdachte wel schuldig bevonden aan de poging tot afpersing en diefstal met geweld, evenals aan het bezit van een omgebouwd gaspistool en drugs. De rechtbank heeft de redelijke termijn overschreden in de behandeling van de zaak, wat heeft geleid tot een lagere strafmaat. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 900 dagen, waarvan 728 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uur. Daarnaast is er een schadevergoeding toegewezen aan het slachtoffer van €7.970,52, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 15/130054-22 (P); 15/098416-20 (gev. ttz)
Uitspraakdatum: 26 november 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 12 november 2024 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1984 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres]
.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. De zaak met parketnummer 15/130054-22 wordt hierna zaak A genoemd. De zaak met parketnummer 15/098416-20 wordt hierna zaak B genoemd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. H.W. van der Ploeg en van wat de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. J.T. Brassé, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlasteleggingen

Zaak A
Aan de verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (Sv), ten laste gelegd dat:
Feit 1
hij op of omstreeks 24 mei 2022 te IJmuiden, gemeente Velsen, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of anderen wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot afgifte van een geldbedrag (twv €24.000), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorend aan [slachtoffer] , in elk geval een een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)
- naar het bedrijf van voornoemde [slachtoffer] , gelegen aan de [adres] is/zijn gegaan en/of
- voornoemde [slachtoffer] meermalen (met kracht) in het gezicht heeft/hebben geslagen en/of
- voornoemde [slachtoffer] een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft/hebben getoond en/of het wapen heeft/hebben gespannen en/of
- ( vervolgens) het (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft/hebben gehouden en/of
- die [slachtoffer] dreigend de woorden heeft/hebben toegevoegd dat hij moest betalen en/of als hij, verdachte vast kwam te zitten hij vijfduizend euro zou betalen om andere mensen op hem, [slachtoffer] af te sturen om hem koud te laten maken en/of dat ze hem, [slachtoffer] altijd zouden weten te vinden en/of dat ze, verdachten, wisten waar hij woont en dat ze ook wisten waar zijn ouders wonen en/of dat ze zijn gezin en zijn ouders om zouden brengen als hij niet zou betalen, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2
hij op of omstreeks 24 mei 2022 te IJmuiden, gemeente Velsen, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een horloge en/of een ketting en/of autosleutels, in elk geval enig(e) goed(eren), dat/die geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer] , heeft weggenomen met het oogmerk het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer] , met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of
om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
door
- naar het bedrijf van voornoemde [slachtoffer] , gelegen aan de [adres] toe te gaan en/of
- voornoemde [slachtoffer] meermalen (met kracht) in het gezicht te slaan en/of
- voornoemde [slachtoffer] een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp te tonen en/of het wapen te spannen en/of
- ( vervolgens) het (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) tegen het hoofd van die [slachtoffer] te houden en/of
- van die [slachtoffer] een horloge af te pakken en/of
- een ketting van de nek van die [slachtoffer] af te trekken en/of
- autosleutels te pakken;
Feit 3
hij op 24 mei 2022 te IJmuiden, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging, althans alleen een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een omgebouwd gaspistool (merk Ekol, model lady), kaliber 9 knal en/of (bijbehorende) munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie te weten vier kogelpatronen van het merk Companhia Brasileira de Cartuchos, kaliber .32 auto/7,65 mm voorhanden heeft gehad.
Zaak B
In zaak B is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
Feit 1:
hij, op of omstreeks 28 januari 2020 te Heerhugowaard, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 80 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Feit 2
hij, op of omstreeks 28 januari 2020 te Heerhugowaard opzettelijk heeft vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 99 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

De dagvaardingen zijn geldig, de rechtbank is bevoegd van de zaken kennis te nemen, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten, met dien verstande dat de officier van justitie ten aanzien van feit 2 in zaak B heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het impliciet subsidiair ten laste gelegde opzettelijk aanwezig hebben.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte bij gebrek aan wettig en overtuigend bewijs moet worden vrijgesproken van de feiten 1 en 2 in zaak A. De verdachte is met medeverdachte [medeverdachte 1] weliswaar naar het garagebedrijf toe gegaan om te praten, maar niet om de aangever af te persen of te beroven. De verklaring van de aangever is niet betrouwbaar. Er is niet voldoende bewijs dat de verdachte geweld heeft gebruikt dan wel dat hij daarmee heeft gedreigd. Er is geen sprake van medeplegen van geweld. De verdachte heeft de autosleutels en de ketting enkel meegenomen als onderpand, niet met de opzet om zich die wederrechtelijk toe te eigenen. Ten aanzien van feit 3 in zaak A en feit 1 in zaak B heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van feit 2 in zaak B heeft zij aangevoerd dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het impliciet primair ten laste gelegde vervoeren van de cocaïne.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Partiële vrijspraak
Zaak A feiten 1 en 2De aangever heeft verklaard dat de verdachte een vuurwapen aan hem heeft getoond, dat wapen heeft gespannen en tegen zijn hoofd heeft gehouden.
De verdachte heeft erkend dat hij op enig moment op 24 mei 2022 in IJmuiden een vuurwapen voorhanden heeft gehad, maar heeft ontkend voornoemde handelingen daarmee te hebben verricht. De getuige [getuige 1] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij zag dat de jongen met het lange haar een vuurwapen had, terwijl hij dat in zijn eerdere verklaring bij de politie niet met zekerheid durfde te zeggen. Wat daarvan zij, [getuige 1] heeft niet verklaard dat de verdachte voornoemde handelingen met dat wapen heeft verricht. Nu de overige bewijsmiddelen in het dossier evenmin steun bieden voor genoemde verklaring van de aangever, zal de rechtbank de verdachte vrijspreken van de in de tenlastelegging in zaak A onder feiten 1 en 2 opgenomen gedachtestreepjes met betrekking tot het vuurwapen.
Zaak B feit 2
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne opzettelijk heeft
vervoerd, zodat de rechtbank de verdachte partieel zal vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
3.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt, behoudens de partiële vrijspraken, tot bewezenverklaring van de in zaak A onder 1, 2 en 3 en de in zaak B onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen.
De verweren die de raadsvrouw van de verdachte heeft gevoerd ten aanzien van de bewezenverklaarde handelingen worden weerlegd door de inhoud van de bewijsmiddelen. De rechtbank acht ook het in de feiten 1 en 2 in zaak A tenlastegelegde medeplegen door de verdachte bewezen en zal in het hiernavolgende uitleggen waarom daarvan naar het oordeel van de rechtbank sprake is.
3.3.3
Bewijsoverwegingen ten aanzien van zaak A feiten 1 en 2
Betrouwbaarheid aangever
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de aangever niet betrouwbaar moet worden geacht, omdat de getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij door de aangever is opgelicht en de getuigen [getuige 2] en [getuige 3] hebben verklaard dat zij via social media weten dat de aangever diverse mensen heeft opgelicht. De rechtbank overweegt hiertoe dat als een getuige zegt dat een aangever in het zakelijke leven hem of haar heeft opgelicht, dat nog niet maakt dat de verklaring van de aangever bij de politie onbetrouwbaar moet worden geacht. Daar komt bij dat de rechtbank in dit geval niet kan toetsen of de beschuldiging van oplichting op waarheid berust, zodat de beschuldiging ook reeds daarom niet kan afdoen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van de aangever. Het laatste geldt nog sterker voor geruchten op social media dat de aangever mensen zou hebben opgelicht. De rechtbank verwerpt het verweer.
Medeplegen
Juridisch kader
De verdachte wordt – kort gezegd – verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging afpersing en een diefstal met geweld. De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard wanneer is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en (een) ander(en).
Feiten en omstandigheden
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van de verdachte bij de tenlastegelegde feiten het volgende af.
De aangever is de eigenaar van een garagebedrijf en heeft de auto van de verdachte in reparatie gehad, waarbij de verdachte vooraf een bedrag aan de aangever heeft betaald. Hierover is onenigheid ontstaan tussen de aangever en de verdachte. De verdachte was van mening dat hij nog een geldbedrag van de aangever moest terugkrijgen.
Op 24 mei 2022 hebben de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] contact gehad en afgesproken om naar de garage van de aangever toe te gaan om hem onder druk te zetten, zodat hij het geld aan de verdachte zou terugbetalen. Zij zijn diezelfde middag in twee auto’s naar het garagebedrijf van de aangever in IJmuiden gegaan. De verdachte werd vergezeld door medeverdachte [medeverdachte 2] , als bijrijder. Aangekomen bij de garage bleek de roldeur dicht. De verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] vertrokken weer. Medeverdachte [medeverdachte 1] bleef in de buurt en zag op enig moment een auto de garage uit rijden. De medeverdachte [medeverdachte 1] nam contact op met de verdachte en die reed samen met medeverdachte [medeverdachte 2] terug in de richting van de garage.
De verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] hielden de bestuurder van de auto staande. Dit betrof de getuige [getuige 1] (hierna: [getuige 1] ). De verdachte, medeverdachte [medeverdachte 1] en medeverdachte [medeverdachte 2] hebben de getuige [getuige 1] vervolgens bewogen om met hen terug te rijden naar de garage van de aangever en daar aan te kloppen, zodat de aangever zou open doen.
Toen de aangever de deur open deed, zijn in ieder geval medeverdachte [medeverdachte 1] en de verdachte de garage binnengegaan. De verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] hebben de aangever geslagen. Zij hebben tegen de aangever gezegd dat hij moest betalen en dat hij zijn ketting en horloge moest geven. Vervolgens heeft één van hen de ketting van de nek van de aangever getrokken. De verdachte heeft de ketting en de autosleutels van de klanten van de aangever meegenomen als onderpand. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft het horloge van de aangever afgepakt en meegenomen als onderpand.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt op grond van het voorgaande dat de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] gezamenlijk uitvoering hebben gegeven aan hun gezamenlijke plan om de aangever onder druk te zetten om het geldbedrag, waarvan de verdachte vond dat het hem toekwam, terug te betalen. Immers, zij zijn vergezeld door medeverdachte [medeverdachte 2] , naar de garage van de aangever gereden, hebben gezamenlijk de getuige [getuige 1] bewogen om terug te rijden naar de garage om aan te kloppen en zijn gezamenlijk de garage binnen gegaan, waar zij gezamenlijk de aangever hebben geslagen. Voorts hebben zij allebei voorwerpen die aan de aangever toebehoorden als onderpand afgepakt en meegenomen. De rechtbank is van oordeel dat daarmee minst genomen de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 1] voldoende nauw en bewust hebben samengewerkt om te oordelen dat sprake is van medeplegen van de tenlastegelegde poging tot afpersing en diefstal.
In tegenstelling tot wat de raadsvrouw heeft betoogd hebben de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 1] zich het horloge, de ketting en de autosleutels wederrechtelijk toegeëigend. Zij hebben immers als heer en meester over deze voorwerpen beschikt door deze af te pakken, mee te nemen en deze pas aan de aangever te willen teruggeven als hij zou betalen.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, in die zin dat
Zaak A
Feit 1
hij op 24 mei 2022 te IJmuiden, gemeente Velsen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld [slachtoffer] te dwingen tot afgifte van een geldbedrag, geheel of ten dele toebehorend aan [slachtoffer] ,
- naar het bedrijf van voornoemde [slachtoffer] , gelegen aan de [adres] is gegaan en
- voornoemde [slachtoffer] meermalen met kracht in het gezicht heeft geslagen en
- die [slachtoffer] de woorden heeft toegevoegd dat hij moest betalen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Feit 2
hij op 24 mei 2022 te IJmuiden, gemeente Velsen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, een horloge, een ketting en autosleutels, die geheel of ten dele aan anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorden, te weten aan [slachtoffer] , heeft weggenomen met het oogmerk het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen [slachtoffer] , met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken,
door
- naar het bedrijf van voornoemde [slachtoffer] , gelegen aan de [adres] toe te gaan en
- voornoemde [slachtoffer] meermalen met kracht in het gezicht te slaan en
- van die [slachtoffer] een horloge af te pakken en
- een ketting van de nek van die [slachtoffer] af te trekken en
- autosleutels te pakken.
Feit 3
hij op 24 mei 2022 te IJmuiden, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een omgebouwd gaspistool (merk Ekol, model lady), kaliber 9 knal en munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten kogelpatronen van het merk Companhia Brasileira de Cartuchos, kaliber .32 auto/7,65 mm voorhanden heeft gehad.
Zaak B
Feit 1:
hij op 28 januari 2020 te Heerhugowaard opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep.
Feit 2
hij op 28 januari 2020 te Heerhugowaard opzettelijk aanwezig heeft gehad 99 gram van een materiaal bevattende cocaïne.
De in de tenlasteleggingen voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Zaak A
1.

poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen

2.

diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen

3.

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III

en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
Zaak B
1.

opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod

2.

opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is daarom strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is daarom strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, na vaststelling dat de redelijke termijn is geschonden, gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 24 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast heeft zij gevorderd dat aan de verdachte een taakstraf van 180 uur wordt opgelegd, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 90 dagen hechtenis. Ook heeft de officier van justitie gevorderd dat aan de verdachte wordt opgelegd een geldboete van € 1.800,00. Tot slot heeft zij gevorderd dat aan de verdachte voor de duur van 2 jaren de maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (Sr) wordt opgelegd, inhoudende dat de verdachte geen contact mag hebben met [slachtoffer] , waarbij iedere overtreding wordt bestraft met hechtenis voor de duur van 2 weken, met een maximale duur van 6 maanden hechtenis.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de strafmaat verzocht rekening te houden met de positieve ontwikkeling die de verdachte sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis heeft doorgemaakt en het feit dat de verdachte zorgt draagt voor zijn kinderen als hun moeders werken tijdens avond- en/of nachtdiensten. Ook is in beide zaken sprake van een overschrijding van de redelijke termijn. De raadsvrouw heeft verzocht de verdachte geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan de tijd die hij reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, eventueel aangevuld met een taakstraf. Ten aanzien van feit 3 in zaak A heeft de raadsvrouw verzocht rekening te houden met de (door hem geschetste) omstandigheden waaronder de verdachte het wapen voorhanden heeft gekregen.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten, en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Op 24 mei 2022 heeft de verdachte samen met in ieder geval één medeverdachte geprobeerd om van het slachtoffer een geldbedrag af te persen, en hebben zij onder meer een ketting en een horloge van het slachtoffer gestolen. Dit, naar eigen zeggen, als onderpand voor het geld waarop de verdachte meende recht te hebben. Het slachtoffer was op dat moment aan het werk in zijn eigen autobedrijf, een plek waar hij zich veilig zou moeten voelen. Hij is daar letterlijk en figuurlijk overvallen door de plotselinge geweldsexplosie. Hij is op brute wijze meermalen met kracht in zijn gezicht geslagen. Het letsel bestond onder meer uit een gebroken oogkas. Ook is gebleken dat het slachtoffer als gevolg van het bewezenverklaarde psychisch nadelige gevolgen heeft ervaren en nog steeds ervaart. Het handelen van de verdachten kan niet anders worden gezien dan als een zorgwekkende vorm van eigenrichting, in dit geval enkel en alleen ingegeven door een zakelijk conflict over een autoreparatie. Ter zitting heeft de verdachte verantwoordelijkheid genomen voor wat is voorgevallen op 24 mei 2022, maar de rechtbank kreeg ook de indruk dat hij nog steeds vindt dat dit de enige manier was om het conflict op te lossen.
Nadat de politie ter plaatse was gekomen, is bovendien in de auto van de verdachte een vuurwapen aangetroffen en de verdachte heeft ook erkend dit vuurwapen voorhanden te hebben gehad.
Verder heeft de verdachte zich in 2020 schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep en 99 gram cocaïne. Het is algemeen bekend dat het gebruik van (hard-)drugs een ernstige bedreiging voor de volksgezondheid vormt en in veel gevallen tot verslaving aan het gebruik daarvan leidt. Daarnaast gaat de verspreiding van en handel in drugs gepaard met vele andere vormen van ondermijnende criminaliteit.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op zijn strafblad (Uittreksel Justitiële Documentatie), van 4 oktober 2024. Hieruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld, maar dat dat geruime tijd geleden is. De rechtbank weegt deze omstandigheid daarom niet ten nadele van de verdachte mee bij de straftoemeting.
Daarnaast heeft de rechtbank gelet op het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport van Reclassering Nederland van 29 augustus 2024, geschreven door [reclasseringswerker] en zoals ter zitting toegelicht door de [getuige 4] van Reclassering Nederland. Volgens de reclassering zet de verdachte zich in voor een stabiel en delictvrij leven. Zijn minderjarige kinderen zijn daarbij ook een belangrijke drijfveer. De reclassering adviseert een straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden, omdat reclasseringsbemoeienis geen meerwaarde meer heeft.
Uitgangspunt voor de op te leggen straf
Gelet op de ernst van de bewezen verklaarde feiten, is de rechtbank van oordeel dat in beginsel niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank ziet echter aanleiding om rekening te houden met het tijdsverloop en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals die die zich sindsdien hebben ontwikkeld. De verdachte heeft een positieve ontwikkeling doorgemaakt en lijkt zijn leven inmiddels goed op orde te hebben. De rechtbank heeft er ook oog voor dat de verdachte deels de zorg voor zijn kinderen draagt.
Overschrijding van de redelijke termijn
De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de Mens en de fundamentele vrijheden in deze zaak is overschreden. In deze bepaling is het recht van iedere verdachte gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt hierbij geldt dat de behandeling van een zaak ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden.
De rechtbank stelt vast dat de te beoordelen termijn in zaak A is aangevangen op 24 mei 2022, de datum waarop de verdachte voor de ten laste gelegde feiten in verzekering is gesteld. Nu het eindvonnis op 26 november 2024 wordt gewezen en de lange duur van de procedure niet aan de verdachte valt toe te rekenen of anderszins is gebleken van bijzondere omstandigheden, is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn met zes maanden. De rechtbank stelt daarnaast vast dat deze termijn in zaak B is aangevangen met de inverzekeringstelling van de verdachte op 29 januari 2020. Ook in zaak B is deze lange duur van de procedure niet aan de verdachte toe te rekenen, noch is anderszins gebleken van bijzondere omstandigheden. Daarom is in zaak B sprake van een overschrijding van de redelijke termijn met twee jaar en tien maanden.
Blijkens haar requisitoir heeft de officier van justitie bij het bepalen van haar eis rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn. Dat geldt voor de duur van de gevorderde vrijheidsstraf en ook voor de gekozen strafmodaliteit. Ten gevolge daarvan heeft zij bedoeld een eis te formuleren waarbij, onder meer, de hoogte van de gevangenisstraf de reeds doorgebrachte tijd in voorlopige hechtenis niet overstijgt. De rechtbank vindt de eis van de officier van justitie, gelet op het voorgaande, een redelijk en billijk uitgangspunt. De rechtbank komt bij berekening van het voorarrest evenwel op een totaal aantal dagen van 172, wat minder is dan het onvoorwaardelijke deel van de geëiste gevangenisstraf (zijnde 180 dagen). De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn dan ook aanleiding om een gevangenisstraf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijk deel de inmiddels ondergane voorlopige hechtenis niet overschrijdt en zal in plaats van een hogere onvoorwaardelijke gevangenisstraf een taakstraf opleggen.
Op te leggen straf
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 900 dagen moet worden opgelegd, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank zal daarbij bepalen dat een gedeelte daarvan, te weten 728 dagen, vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van 2 jaren, zodat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Daarnaast acht de rechtbank, mede gelet op de bewezenverklaring van het vuurwapenbezit en de Opiumwetfeiten, de maximaal op te leggen taakstraf van 240 uur passend en geboden, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 120 dagen hechtenis. Vanwege de hoogte van de taakstraf ziet de rechtbank geen aanleiding om ook de geëiste geldboete op te leggen.

7.Vrijheidsbeperkende maatregel

De rechtbank zal aan de verdachte gedurende twee jaren een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid ex artikel 38v Sr opleggen, ter voorkoming van strafbare feiten en ter beveiliging van de maatschappij. Oplegging van deze maatregel is naar het oordeel van de rechtbank passend en geboden.
Deze maatregel behelst
- een contactverbod, inhoudende dat de verdachte op geen enkele wijze – direct of indirect – contact mag opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , geboren [geboortedatum] ;
- een locatieverbod, inhoudende dat de verdachte zich niet begeeft in de [adres] .
Voor iedere keer dat de verdachte dit verbod overtreedt, zal vervangende hechtenis van drie dagen worden opgelegd, tot een maximum van zes maanden.

8.Beslag (zaak B)

Onder de verdachte zijn een geldbedrag van € 2.801,51 en een personenauto inbeslaggenomen en niet teruggegeven. De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat zowel het geldbedrag als de personenauto aan de verdachte moeten worden teruggegeven.

9.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel (zaak A)

Namens de benadeelde partij [slachtoffer] is door mr. D. Fontein een vordering tot schadevergoeding van € 23.114,87 ingediend tegen de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] wegens materiële en immateriële schade (smartengeld) die [slachtoffer] als gevolg van de in zaak A onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde materiële schade bestaat uit kosten voor reparatie van een ketting (€ 205,00), huishoudelijke hulp (€ 1.332,50), ziekenhuisdaggeldvergoeding (€ 35,00) en reiskosten (€ 42,37). De smartengeldvordering bedraagt totaal € 21.500,00. Dit bedrag is nader gespecificeerd naar de aard van de normschending (€ 5.000,00) en het letsel (€ 1.500,00 in verband met een gebroken oogkas en € 15.000,00 in verband met blijvende zicht-/oogproblemen). De benadeelde partij heeft de rechtbank verzocht om te bepalen dat de verdachte en de medeverdachte hoofdelijk aansprakelijk zijn.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen, behoudens het smartengeldbedrag van € 15.000,00 wegens blijvend oogletsel. Ten aanzien van deze post dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard nu niet duidelijk is wat precies het letsel is. De toe te wijzen posten moeten worden vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, waarbij de verdachte en de medeverdachte hoofdelijk aansprakelijk zijn.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gelet op de bepleite vrijspraak voor de feiten 1 en 2 in zaak A, primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering te verklaren. Subsidiair heeft zij de gevorderde materiële schadeposten voor de ketting en huishoudelijke hulp betwist en bepleit dat de vordering (deels) niet-ontvankelijk is, dan wel dat de vordering op die punten moet worden afgewezen. Ten aanzien van de gestelde immateriële schade heeft de raadsvrouw verzocht het bedrag te matigen, nu onvoldoende is onderbouwd in welke mate sprake is van zichtverlies en hoe dit rechtstreeks verband houdt met deze feiten nu de benadeelde partij volgens de medische informatie al eerder oogproblemen heeft gehad.
Oordeel van de rechtbank
Materiële schade toewijsbaar tot € 1.470,52
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit de in zaak A onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten.
De raadsvrouw heeft de schade ten aanzien van de huishoudelijke hulp betwist, omdat niet is gebleken dat er hier sprake is geweest van werkzaamheden die normaliter door professionals
worden uitgevoerd. De rechtbank overweegt dat het in beginsel niet onredelijk is dat een gezinslid van een benadeelde een niet voor vergoeding in aanmerking komend aandeel in de huishouding neemt. Dit is echter niet onbegrensd, en gelet op het feit dat dit uitgangspunt is verdisconteerd in de Letselschade Richtlijn Huishoudelijke Hulp, opgesteld door De Letselschade Raad, zal de rechtbank van deze richtlijn uitgaan. De rechtbank zal aansluiting zoeken bij de richtlijn zoals deze gold in 2022, het moment waarop de schade is ontstaan. De rechtbank heeft het aandeel van de benadeelde partij in het huishouden op grond van de informatie in de vordering, vastgesteld op 50 procent voor 13 weken, uitgaande van een normbedrag van € 184,00 per week. Nu [slachtoffer] zelf niet meer in staat werd geacht als gevolg van het opgelopen letsel de werkzaamheden in het huishouden te verrichten, die hij zonder dat letsel wel zou hebben verricht, acht de rechtbank een bedrag van € 1.196,00 toewijsbaar.
Ook voor de ziekenhuisopname en reiskosten geldt dat deze schade is ontstaan in 2022. De rechtbank zal daarom aansluiting zoeken bij respectievelijk de Letselschade Richtlijn Ziekenhuis- en Revalidatiedaggeldvergoeding 2022 (1 dag à € 31,00 per dag) en de Letselschade Richtlijn Kilometervergoeding 2022 (128,4 kilometer à € 0,30 per kilometer). Op grond daarvan acht de rechtbank bedragen van € 31,00 en € 38,52 toewijsbaar.
De gevorderde schadevergoeding voor de reparatie aan de ketting à € 205,00 zal de rechtbank toewijzen.
Immateriële schade toewijsbaar tot € 6.500,00
Gelet op artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek ontstaat het recht op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen, onder meer in geval van aantasting in de persoon door het oplopen van lichamelijk letsel, door schade in de eer of goede naam of op andere wijze. Van dit laatste geval is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen.
De rechtbank komt een vergoeding van het gevorderde smartengeld van € 1.500,00 wegens een gebroken oogkas billijk voor, gelet op de onderbouwing van de vordering en de aard en ernst van de feiten. Ook is de rechtbank van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat [slachtoffer] nadelige geestelijke gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte. [slachtoffer] is overvallen en ernstig mishandeld in zijn eigen garagebedrijf. Uit de overgelegde stukken blijkt ook dat [slachtoffer] psychisch letsel aan het incident heeft overgehouden. Daarom acht de rechtbank het daarvoor gevorderde smartengeldbedrag van € 5.000,00 eveneens billijk.
Ten aanzien van de het gevorderde smartengeldbedrag wegens blijvende oog- en zichtproblemen overweegt de rechtbank dat, mede in het licht van de gemotiveerde betwisting door de verdediging, de beoordeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces zou opleveren. Uit het dossier blijkt van een medische voorgeschiedenis met oogproblemen en gelet daarop is onvoldoende onderbouwd dat de gestelde schade (geheel of gedeeltelijk) in rechtstreeks verband staat met de bewezenverklaarde feiten. Ook is niet voldoende duidelijk geworden in hoeverre er nu sprake is van (bijna) blindheid aan één oog. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard ten aanzien van dit onderdeel van de smartengeldvordering. De benadeelde partij kan dit onderdeel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Totaal
De vordering van [slachtoffer] zal worden toegewezen tot een bedrag van € 7.970,52, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 mei 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een medeverdachte het door de verdachte te betalen schadevergoedingsbedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre van zijn betalingsverplichting zal zijn bevrijd.
Daarnaast moet de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. Deze kosten worden tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: poging afpersing met geweld in vereniging en diefstal met geweld in vereniging] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 38v, 38w, 45, 57, 312, 317 Sr,
26, 55 van de Wet Wapens en Munitie,
2, 3, 10, 11 van de Opiumwet.

11.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
900 (negenhonderd) dagen, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot
728 (zevenhonderdachtentwintig) dagen,
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
240 (tweehonderdveertig) urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagenhechtenis.
Maatregel gebieds- en contactverbod
Legt op de maatregel dat de veroordeelde voor de duur van twee jaren zich niet zal ophouden in het navolgende gebied:
- de [adres] .
Legt op de maatregel dat de veroordeelde voor de duur van twee jaren op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] .
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan één van bovengenoemde maatregelen wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt drie dagen voor iedere keer dat niet aan (één van) de maatregelen wordt voldaan tot een maximum van ten hoogste zes maanden.
Benadeelde partij
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer]geleden schade tot een bedrag van
€ 7.970,52 (zevenduizend negenhonderdzeventig euro en tweeënvijftig eurocent), als vergoeding voor materiële en immateriële schade en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 mei 2022 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een medeverdachte is betaald, de verdachte in zoverre van zijn betalingsverplichting zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering ten aanzien van de overige immateriële schade.
Wijst de vordering tot vergoeding van materiële schade voor het overige af.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 7.970,52 (zevenduizend negenhonderdzeventig euro en tweeënvijftig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 74 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 mei 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Beslag
Gelast de teruggave aan de verdachte van:
1. 2801,51 EUR
2. 1 STK Personenauto [kenteken] .
Voorlopige hechtenis
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. B.V.A. Corstens, voorzitter,
mr. J.J. Roos en mr. S.J. Riem, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. Bleijendaal,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 26 november 2024.