ECLI:NL:RBNHO:2024:12976

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 december 2024
Publicatiedatum
13 december 2024
Zaaknummer
15-219980-24 en 09-109636-23 (vord tul)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot deels voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden voor diefstal met geweld

Op 13 december 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 1 juli 2024 in Alkmaar een winkeloverval heeft gepleegd. De verdachte heeft een geldbedrag van ongeveer 665,75 euro weggenomen uit de winkel, waarbij hij de eigenaar met een mes heeft bedreigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. Tijdens de zitting op 29 november 2024 heeft de verdachte een bekennende verklaring afgelegd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht en ambulante behandeling. De rechtbank heeft ook een taakstraf van 120 uren opgelegd en het in beslag genomen mes onttrokken aan het verkeer. De benadeelde partij heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend, die door de rechtbank is toegewezen tot een bedrag van 825 euro, vermeerderd met wettelijke rente. Tevens is de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke taakstraf toegewezen, omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15-219980-24 en 09-109636-23 (vord tul) (P)
Uitspraakdatum: 13 december 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 29 november 2024 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
thans gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. C. van Venrooij en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. M.B. Brouwer, advocaat te `s-Gravenhage, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 1 juli 2024 te Alkmaar een geldbedrag (van (ongeveer) 665,75 euro), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde 1], in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [benadeelde 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door tegen die [benadeelde 2] te roepen "Ik wil geld, ik wil geld" terwijl hij aan die [benadeelde 2] een mes toonde.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt op grond van de feiten en omstandigheden, die zijn vervat in de hierna te noemen bewijsmiddelen, tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
De rechtbank heeft vastgesteld dat ten aanzien van het onder 3.4 bewezenverklaarde feit sprake is van een bekennende verdachte en dat door of namens hem geen vrijspraak is bepleit. Gelet op artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering zal daarom worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen, te weten:
  • de bekennende verklaring van de verdachte afgelegd op de zitting van 29 november 2024; en
  • het proces-verbaal van aangifte door [benadeelde 2] (pagina’s 42-44 van het dossier).
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 1 juli 2024 te Alkmaar een geldbedrag van 665,75 euro dat aan [benadeelde 1] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen [benadeelde 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, door tegen die [benadeelde 2] te roepen "Ik wil geld, ik wil geld" terwijl hij aan die [benadeelde 2] een mes toonde.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
Diefstal voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen een persoon, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is daarom strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is daarom strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met daaraan gekoppeld de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft onder verwijzing naar het reclasseringsrapport aangevoerd dat de verdachte een belast verleden heeft en dat hij ten tijde van het feit door een moeilijke periode ging. De raadsman heeft verzocht aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen voor de duur die hij tot op heden in voorarrest heeft gezeten, zodat de verdachte in de gelegenheid is als vrij man de ondertoezichtstellingszitting met betrekking tot zijn minderjarige dochter op 10 december 2024 in Almelo te bezoeken. Daarbij heeft de raadsman verzocht om vóór 10 december 2024 uitspraak te doen. Daarnaast heeft de raadsman verzocht een langer voorwaardelijk strafdeel op te leggen met daaraan verbonden de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden, in combinatie met een taakstraf.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een winkeloverval waarbij hij de winkelier onder bedreiging met een mes heeft gedwongen de kassalade te openen en hem geld te geven. De verdachte heeft onder dreiging van een (groot) mes een geldbedrag van ongeveer € 665,- meegenomen. De verdachte heeft het slachtoffer veel angst ingeboezemd door hem tijdens zijn werk gewapend te overvallen. Dit moet voor het slachtoffer een bijzonder traumatische ervaring zijn geweest. Uit de toelichting op zijn vordering blijkt dat het voorval een behoorlijke impact op het slachtoffer heeft gehad. De verdachte was enkel uit op geldelijk gewin en heeft door zo te handelen op geen enkele manier rekening gehouden met de gevoelens van het slachtoffer. Naast de gevolgen voor het slachtoffer nemen door dit soort feiten de gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving toe.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gekeken naar het strafblad van de verdachte van 21 oktober 2024. Daaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor een (gewapende) winkeloverval is veroordeeld. Wel is hij in 2023 veroordeeld vanwege een winkeldiefstal.
Verder heeft de rechtbank gelet op het reclasseringsadvies van 15 november 2024. Daaruit blijkt het volgende. De verdachte heeft een belast verleden; op jonge leeftijd is hij uit huis geplaatst, gevolgd door ondertoezichtstellingen en plaatsingen in diverse (gesloten) instellingen. Het lijkt erop dat sprake is van (onverwerkt) jeugdtrauma, hetgeen van invloed is op de keuzes die de verdachte maakt. De verdachte is eerder aangemeld voor een psychologische (trauma)behandeling maar die behandeling is vooralsnog (mede door lange wachtlijsten) niet van de grond gekomen. De verdachte heeft schulden en geen vast inkomen. Hij heeft ter zitting gezegd dat hij vooral daarom heeft besloten om te stelen. De verdachte was verslaafd aan cannabis, maar hij heeft zich tijdens zijn detentie bekeerd tot de Islam en wenst een middelenvrij bestaan op te bouwen. De verdachte heeft de wens om naar het oosten van Nederland te verhuizen om mede zorg te kunnen dragen voor zijn kind. De Jeugdbescherming Overijssel is in beeld bij het gezin en op dit moment worden de mogelijkheden voor begeleid wonen onderzocht.
De reclassering meent dat interventies binnen een voorwaardelijk strafkader kunnen bijdragen aan recidivevermindering en gedragsverandering bij de verdachte. De reclassering acht het positief dat de verdachte zich meewerkend opstelt en dat hij afspraken met de reclassering nakomt. De reclassering adviseert om de volgende bijzondere voorwaarden aan een voorwaardelijk strafdeel te verbinden: meldplicht, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, een locatieverbod, dagbesteding en financiën.
Strafoplegging
De oriëntatiepunten van het LOVS vermelden voor het onderhavige feit een strafmaat van twee jaar onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank ziet aanleiding om daarvan af te wijken. De rechtbank houdt rekening met de jonge leeftijd van de verdachte, zijn belaste verleden en met het feit dat de verdachte uiteindelijk een bekennende verklaring heeft afgelegd. Hij heeft op de zitting gezegd dat het hem spijt en dat hij open staat voor hulpverlening. Verder blijkt uit het reclasseringsadvies dat de verdachte een psychologische behandeling nodig heeft en dat dit het herhalingsgevaar kan inperken.
Alles afwegende zal de rechtbank een gevangenisstraf van 20 maanden opleggen, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren, opdat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van de proeftijd opnieuw schuldig te maken aan een strafbaar feit. Aan het voorwaardelijk strafdeel zal de rechtbank de hiervoor genoemde bijzondere voorwaarden (zoals geadviseerd door de reclassering) verbinden, met uitzondering van het locatieverbod. Hiervoor ziet de rechtbank geen grond.
Gelet op de ernst van het feit acht de rechtbank daarnaast een taakstraf voor de duur van 120 uren passend en geboden.

7.Onttrekking aan het verkeer

De rechtbank is van oordeel dat het onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven mes dient te worden onttrokken aan het verkeer. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het bewezen verklaarde feit met behulp van dit voorwerp is begaan en het ongecontroleerde bezit van dat voorwerp in strijd is met de wet of het algemeen belang.

8.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van (in totaal)
€ 825,- ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft zich ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. Het gevorderde (en niet betwiste) bedrag van € 75,- zal daarom worden toegewezen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voorts voldoende aannemelijk geworden dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Daarbij weegt mee dat hij in zijn eigen winkel onder bedreiging van een groot mes is beroofd. Op grond van artikel 6:106 BW heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade. De hoogte van de vordering is ter zitting niet weersproken. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met vergoedingen die in vergelijkbare zaken worden toegekend, komt de rechtbank het gevorderde bedrag van € 750,- billijk voor.
De vordering ter hoogte van in totaal € 825,- zal dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 juli 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet aanleiding om in het belang van [benadeelde 2], als extra waarborg voor betaling aan hem, de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan de verdachte op te leggen.

9.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 25 augustus 2023 in de zaak met parketnummer 09-109636-23 heeft de politierechter te ’s Gravenhage de verdachte ter zake van diefstal veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke taakstraf van 28 uur, subsidiair 14 dagen hechtenis. Ten aanzien van deze voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. Deze proeftijd is ingegaan op 8 september 2023 en loopt tot 6 september 2025.
De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 8 september 2023 aan de verdachte toegezonden.
De officier van justitie vordert thans dat de rechtbank zal gelasten dat de hierboven genoemde voorwaardelijke straf (28 uur taakstraf) alsnog ten uitvoer zal worden gelegd.
De raadsman heeft zich ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering dient te worden toegewezen, omdat uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit, zodat hij de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36c, 36f, 312 Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het onder 3.4. bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
20 (twintig) maanden.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 10 (tien) maanden
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van drie jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich binnen drie werkdagen dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Leger des Heils
Jeugdbescherming & Reclassering op het adres Weesperzijde 70 1091 EH te Amsterdam. De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren.
Afhankelijk van de regio waar de veroordeelde zal gaan verblijven, kan het toezicht worden overgedragen aan de reclasseringsorganisatie binnen de desbetreffende regio;
- zich laat behandelen door NHN GGZ Alkmaar of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen
door de reclassering. De behandeling start wanneer er plek is en duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
- verblijft in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start zo spoedig mogelijk. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
- zich inspant voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of
vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag;
- de reclassering inzicht geeft in zijn financiën en schulden. Indien de reclassering dit nodig vindt, werkt de veroordeelde mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het
kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
120 (honderdtwintig) urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 60 (zestig) dagen hechtenis.
Onttrekt aan het verkeer het onder de verdachte inbeslaggenomen mes.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde 2]geleden schade tot een bedrag van
€ 825,- (achthonderd vijfentwintig euro), bestaande uit € 75,- als vergoeding voor de materiële en € 750,- als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 juli 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde 2], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde 2] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 825,- (achthonderd vijfentwintig euro),bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 16 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 09-109636-23 en gelast de tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van 28 uren, opgelegd bij vonnis van de politierechter te ’s Gravenhage van 25 augustus 2023.
De taakstraf wordt vervangen door 14 dagen hechtenis als deze niet goed wordt uitgevoerd.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. P. Reemst, voorzitter,
mr. J.J. Roos en mr. B. Voogd, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier G.A.M. Delis,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 13 december 2024.