ECLI:NL:RBNHO:2024:12977

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 december 2024
Publicatiedatum
13 december 2024
Zaaknummer
15-303357-24
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot 40 maanden gevangenisstraf voor de invoer van cocaïne in Nederland

Op 13 december 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die op 22 september 2024 op Schiphol een hoeveelheid cocaïne heeft ingevoerd. De verdachte, geboren in [geboorteplaats] en thans gedetineerd in Justitieel Complex Schiphol, werd beschuldigd van het opzettelijk binnenbrengen van cocaïne in Nederland. Tijdens de openbare terechtzitting op 29 november 2024 heeft de officier van justitie, mr. J.A. Huibers, gevorderd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. L.M. Oldenburg, heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De verdachte had op Schiphol ruimbagage ingecheckt, waarin in totaal tien pakketten met cocaïne waren aangetroffen, met een nettogewicht van 6.183,75 gram. De rechtbank oordeelde dat de verdachte verantwoordelijk was voor de inhoud van zijn bagage en dat hij bewust de aanmerkelijke kans had aanvaard dat hij cocaïne in Nederland zou invoeren. De rechtbank achtte het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 40 maanden, met aftrek van voorarrest. Bij de straftoemeting heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de hoeveelheid ingevoerde cocaïne en het strafblad van de verdachte, die eerder was veroordeeld voor een opiumdelict. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om een voorwaardelijke straf op te leggen, gezien de omstandigheden van de zaak en de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15-303357-24 (P)
Uitspraakdatum: 13 december 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 29 november 2024 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres],
thans gedetineerd in Justitieel Complex Schiphol, Duizendbladweg 100, 1171VA Badhoevedorp.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. J.A. Huibers en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. L.M. Oldenburg, advocaat te Westzaan, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 22 september 2024 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt op grond van de bewijsmiddelen, die zijn opgenomen in de bijlage bij dit vonnis, tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.3.2
Bewijsmotivering
De verdachte is op 22 september 2024 met een vlucht vanuit Suriname op Schiphol aangekomen. De verdachte had ruimbagage ingecheckt, met daarin enkele spijkerbroeken. In vijf spijkerbroeken zijn in totaal tien pakketten met een witte substantie (naar later blijkt cocaïne) aangetroffen. Het totale nettogewicht van de cocaïne is, uitgaande van een percentage van 85% bij pastavormige cocaïne, vastgesteld op 6.183,75 gram.
De rechtbank stelt voorop dat in zaken zoals deze, waarbij in ruimbagage verdovende middelen worden aangetroffen, als uitgangspunt geldt dat een passagier met de inhoud van zijn bagage bekend is en voor die inhoud verantwoordelijk is. Dit is alleen anders indien sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan moet worden geoordeeld dat het opzet op de invoer, ook in voorwaardelijke zin, ontbreekt.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij in Suriname bij iemand een schuld is aangegaan. Deze schuld kon hij aflossen door een aantal spijkerbroeken met daarin pakketten gevuld met een witkleurige substantie, mee te nemen in zijn koffer. De verdachte heeft verklaard dat hem was verteld dat hij bestanddelen voor de bereiding van XTC zou vervoeren en dat het om drie kilogram zou gaan.
Onder deze omstandigheden had de verdachte de inhoud van de door hem te vervoeren pakketten (grondig) moeten onderzoeken. Door dat niet te doen, heeft de verdachte naar het oordeel van de rechtbank, minst genomen, bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij cocaïne in Nederland zou invoeren.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 22 september 2024 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is daarom strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is daarom strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden, met aftrek van voorarrest. Volgens de officier van justitie moet de hoeveelheid cocaïne in de slikkersbollen, die zijn aangetroffen in de cel van de verdachte, buiten beschouwing blijven bij het bepalen van de straf. Op basis van het dossier kan namelijk niet buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat de verdachte de slikkersbollen in Nederland heeft ingevoerd.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht uit te gaan van de LOVS-oriëntatiepunten en om aan de verdachte, gelet op zijn persoonlijke omstandigheden, een deels voorwaardelijke straf op te leggen.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van ruim zes kilogram cocaïne. Cocaïne is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof en daarom moet het gebruik ervan worden ontmoedigd. Gelet op de hoeveelheid ingevoerde cocaïne was deze bestemd voor verdere verspreiding en handel. De handel in cocaïne gaat gepaard met andere vormen van criminaliteit, waaronder ernstige gewelds- en levensdelicten. Tegen de invoer van harddrugs wordt daarom streng opgetreden.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gekeken naar het strafblad van de verdachte. Daaruit blijkt dat de verdachte in 2020 in Frankrijk is veroordeeld tot (onder meer) twee jaar gevangenisstraf vanwege een opiumdelict. De rechtbank weegt deze omstandigheid ten nadele van de verdachte mee bij de straftoemeting.
Straf
Bij het bepalen van de op te leggen straf neemt de rechtbank de LOVS-oriëntatiepunten tot uitgangspunt. Deze vormen een vertrekpunt van denken over de op te leggen straf en zijn een instrument ter bevordering van de rechtseenheid in straftoemeting. Voor de invoer van 6.000 tot 7.000 gram harddrugs noemen de LOVS-oriëntatiepunten een gevangenisstraf voor de duur van 40 tot 42 maanden.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat de verdachte de in zijn cel aangetroffen slikkersbollen in Nederland heeft ingevoerd, zodat het gewicht van deze bollen cocaïne niet wordt meegenomen bij de straftoemeting.
Anders dan de raadsvrouw, ziet de rechtbank in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte geen aanleiding om een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van 40 maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
2 en 10 van de Opiumwet.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het onder 3.4. bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
40 (veertig) maanden.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. P. Reemst, voorzitter,
mr. J.J. Roos en mr. B. Voogd, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier G.A.M. Delis,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 13 december 2024.
Bijlage
De bewijsmiddelen
(-----------------------)