ECLI:NL:RBNHO:2024:1301

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 februari 2024
Publicatiedatum
12 februari 2024
Zaaknummer
10814627 \ VV EXPL 23-174
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot medewerking aan woningruil in kort geding

In deze zaak vorderen eisers, [eiser 1] en [eiser 2], dat gedaagde, [gedaagde], medewerking verleent aan een overeengekomen woningruil. De eisers hebben gedaagde op 30 november 2023 gedagvaard, waarna een mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 29 januari 2024. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er een geldige overeenkomst tot woningruil tot stand is gekomen, ondanks het verweer van gedaagde dat zij onder invloed van een geestelijke stoornis heeft gehandeld. De kantonrechter oordeelt dat gedaagde niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet in staat was haar wil te bepalen op het moment van de overeenkomst. De vordering van eisers wordt toegewezen, waarbij gedaagde wordt veroordeeld om binnen een maand na betekening van het vonnis haar medewerking te verlenen aan de woningruil. Tevens wordt een dwangsom opgelegd van € 500,00 per dag bij niet-nakoming, met een maximum van € 10.000,00. De proceskosten komen voor rekening van gedaagde, die ongelijk krijgt in deze procedure.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 10814627 \ VV EXPL 23-174
Uitspraakdatum: 12 februari 2024
Vonnis van de kantonrechter in kort geding in de zaak van:
[eiser 1][eiser 2]
beiden wonende te [plaats 1]
eisers
verder te noemen: [eisers]
gemachtigde: mr. A. Azauiyat
tegen
[gedaagde]
wonende te [plaats 2]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. H. Temel

1.Het procesverloop

1.1.
[eisers] heeft [gedaagde] op 30 november 2023 gedagvaard. [gedaagde] heeft schriftelijk gereageerd.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 29 januari 2024. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. [gedaagde] heeft gebruik gemaakt van spreekaantekeningen die zijn overgelegd. Voorafgaand aan de zitting heeft [eisers] bij brief van 28 januari 2024 nog stukken toegezonden.

2.Feiten

2.1.
[eisers] woont aan de [adres 1] te [plaats 1]. Het betreft een sociale huurwoning die zij huurde van [bedrijf 1].
2.2.
In april 2023 heeft [eisers] via een bericht op Facebook de woning aangeboden voor woningruil.
2.3.
[gedaagde] heeft naar aanleiding van dat bericht contact gezocht met [eisers]. [gedaagde] huurde op dat moment van [bedrijf 2] een sociale woning aan het [adres 2] in [plaats 2].
2.4.
Partijen hebben elkaar woningen bezichtigd. Vervolgens hebben zij contact gelegd met de verhuurders.
2.5.
[bedrijf 1] en [bedrijf 2] zijn beide akkoord gegaan met de woningruil.
2.6.
Op 13 juli 2023 is [gedaagde] op eigen verzoek verwezen naar een psycholoog. In het intakeverslag van de psycholoog van 27 juli 2023 staat:
(…) Sinds enkele jaren heeft client van haar over buurman. Hij houdt haar continu in de gaten, schrijft haar brieven en lijkt precies te weten wat zij doet en waar zij heen gaat. Client ervaart de buurman als intimiderend en bemerkt flashbacks m.b.t. haar ex-man bij zichzelf. Dit alles maakt dat client zich steeds somberder voelt, zij heeft veel last van oplopende spanningen. Dit heeft meerdere lichamelijke klachten tot gevolg, zoals sterk vermoeid, concentratieproblemen, paniekaanvallen etc. Omtrent de buurman heeft client contact gehad met de politie, zij kunnen echter weinig voor haar betekenen. Client probeert nu via een woningruil een oplossing voor zichzelf te vinden, zij heeft een optie op een woning in [plaats 1]. (…) Client zou graag een stageplek in [plaats 1] vinden, zodat zij kan verhuizen. (…)
2.7.
Op 24 juli 2023 heeft [eisers] met [bedrijf 2] een
Huurovereenkomst na woningruilondertekend. De ingangsdatum is 1 augustus 2023. De huurovereenkomst tussen [bedrijf 1] en [gedaagde] is op 26 juli 2023 voorzien van de digitale handtekening van [gedaagde].
2.8.
[eisers] heeft zich per 1 augustus 2023 ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP) op het adres van de woning in [plaats 2]. Ook betaalt zij vanaf die datum aan [bedrijf 2] de huur voor die woning.
2.9.
[gedaagde] heeft de woning in [plaats 2] niet verlaten.
2.10.
Per brief van 23 oktober 2023 heeft de gemachtigde van [eisers] [gedaagde] gesommeerd om binnen vijf werkdagen mee te werken aan de woningruil. [gedaagde] heeft hier geen gehoor aan gegeven.
2.11.
[eisers] woont tot op heden in de woning in [plaats 1].

3.De vordering

3.1.
[eisers] vordert dat de kantonrechter bij wijze van voorlopige voorziening [gedaagde] (kort weergegeven)veroordeelt tot het verlenen van medewerking aan de overeenkomst van woningruil onder verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag, met een maximum van € 50.000,00.
3.2.
[eisers] legt aan de vordering ten grondslag dat [gedaagde] onterecht geen uitvoering geeft aan de tussen partijen overeengekomen woningruil. Volgens [eisers] is sprake van een onrechtmatige situatie omdat zij feitelijk geen gebruik kan maken van de woning die zij huurt.

4.Het verweer

4.1.
[gedaagde] betwist de vordering. Zij voert aan dat ze niet gehouden is om mee te werken aan woningruil omdat ze niet daadwerkelijk de wil heeft gehad om van woning te ruilen. Verder voert zij aan dat de overeenkomst tot stand is gekomen onder invloed van dwaling althans bedreiging, bedrog en misbruik van omstandigheden. Verder heeft [eisers] volgens [gedaagde] geen spoedeisend belang bij de vordering en leent de zaak zich niet voor behandeling in kort geding.

5.De beoordeling

Beoordelingskader
5.1.
De vordering in kort geding kan alleen worden toegewezen als [eisers] daarbij een spoedeisend belang heeft. Dat is het geval. Sinds 1 augustus 2023 huurt [eisers] de woning in [plaats 2] van [bedrijf 2]. Van [eisers] kan in redelijkheid niet worden gevergd de uitkomst van een bodemprocedure af te wachten voordat zij over die woning kan beschikken. Dat [eisers] niet al begin augustus 2023 tot dagvaarding is overgegaan, betekent niet dat op dit moment een spoedeisend belang ontbreekt. Voldoende is gebleken dat [eisers] heeft geprobeerd het geschil onderling op te lossen. Daarbij heeft zij [gedaagde] extra tijd gegund om de woning te verlaten. Toen duidelijk werd dat [gedaagde] in het geheel niet zou meewerken aan de woningruil is [eisers] terecht deze procedure gestart.
5.2.
Verder is voor toewijzing van de vordering in dit kort geding vereist dat de aan die vordering ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden voldoende aannemelijk zijn en dat het ook in voldoende mate waarschijnlijk is dat die vordering in een nog te voeren gewone bodemprocedure zal worden toegewezen. Voor nader onderzoek naar bepaalde feiten en omstandigheden of voor bewijslevering door bijvoorbeeld getuigen is in dit kort geding in beginsel geen plaats. Dat moet gebeuren in een eventuele bodemprocedure. De beoordeling in dit kort geding is dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
Is een overeenkomst tot stand gekomen?
5.3.
[gedaagde] stelt zich op het standpunt dat tussen partijen geen rechtsgeldige overeenkomst tot woningruil tot stand is gekomen. Zij voert aan dat de woning in [plaats 2] voor haar een veilige plek bood na een leven vol mishandeling en vernedering door haar ex-echtgenoot. Toen haar buurman haar echter stelselmatig begon lastig te vallen, wat voor haar erg bedreigend was, heeft zij in een opwelling aangegeven weg te willen uit [plaats 2]. Feitelijk heeft zij echter gehandeld onder invloed van een dissociatieve stoornis waardoor haar wil en verklaring uiteenliepen.
5.4.
Dit verweer slaagt niet. Dat [gedaagde] als gevolg van een stoornis niet in staat was haar wil te bepalen, is onvoldoende aannemelijk. Dat volgt niet uit de door haar in het geding gebrachte medische stukken. Duidelijk is weliswaar dat [gedaagde] veel (psychiatrische) problemen heeft gehad, maar dat deze in de periode waarin zij de woningruilovereenkomst aanging van dien aard waren, dat zij niet in staat was haar wil te bepalen, kan daaruit niet worden afgeleid. Uit het intakeverslag van de psycholoog lijkt eerder te volgen dat zij de woningruil bewust is aangegaan om van de buurman af te komen. De overeenkomst is ook niet in een opwelling tot stand gekomen. In april 2023 heeft [gedaagde] zelf gereageerd op het bericht van [eiser 1] op Facebook. Vervolgens hebben partijen kennisgemaakt, elkaars woningen bekeken en de verhuurders benaderd met het verzoek akkoord te gaan met woningruil. Daarmee is langere tijd gemoeid geweest. Vervolgens is de datum van de woningruil vastgesteld op 1 augustus 2023. Niet is gebleken dat [gedaagde] in de aanloop naar die datum te kennen heeft gegeven dat zij onder invloed van een geestelijke stoornis heeft gehandeld. En ook daarna (tot aan dit kort geding) heeft [gedaagde] dat standpunt niet ingenomen.
5.5.
Verder geldt dat indien en voor zover [gedaagde] de woningruil inderdaad is aangegaan onder invloed van de gestelde dissociatieve stoornis, niet is gebleken dat dit voor [eisers] kenbaar was. Zij mocht er in de hiervoor weergegeven omstandigheden gerechtvaardigd op vertrouwen dat [gedaagde] de woningruil gezien haar privéomstandigheden daadwerkelijk wilde. De woning waar [gedaagde] naartoe zou verhuizen is door haar bezichtigd en is passend, terwijl de huurprijs vergelijkbaar is met die van de woning in [plaats 2]. In die zin is de woning ruil dus ook niet nadelig voor [gedaagde]. Gelet hierop kan [gedaagde] zich jegens [eisers] niet beroepen op het ontbreken van haar wil (zie artikel 3:35 BW).
Is de overeenkomst vernietigbaar?
5.6.
Verder heeft [gedaagde] aangevoerd dat de overeenkomst vernietigbaar is op grond van dwaling danwel bedreiging, bedrog en misbruik van omstandigheden. Zij heeft aangevoerd dat zij door [eisers] onder druk is gezet. Als zij kennis had gehad van de bedoelingen van [eisers] zou zij nooit met de woningruil hebben ingestemd. Bovendien zou [eisers] hebben toegezegd dat zij zolang haar opleiding duurde in de woning mocht blijven.
5.7.
Voor een geslaagd beroep op dwaling is (kort gezegd) vereist dat [gedaagde] bij het aangaan van de overeenkomst een onjuiste voorstelling van zaken had op basis van inlichtingen van [eisers] of omdat [eisers] ten onrechte informatie heeft achterhouden. Van beide is naar het oordeel van de kantonrechter niet gebleken. [gedaagde] heeft niet duidelijk gemaakt op grond van welke concrete gedragingen van [eisers] bij haar een onjuiste voorstelling van zaken is ontstaan. Dat [eisers] haar zou hebben overgehaald door toe te zeggen dat zij voor de duur van haar opleiding in [plaats 2] mocht blijven is door [eisers] weersproken.
5.8.
Evenmin heeft [gedaagde] haar beroep op bedreiging of bedrog voldoende concreet gemaakt. Voor zover [eiser 1] uitlatingen heeft gedaan die [gedaagde] als bedreigend heeft opgevat, zijn deze gedaan na 1 augustus 2023 en hebben zij geen betrekking op de totstandkoming van de overeenkomst. Dat geldt ook voor het betoog van [gedaagde] dat [eisers] haar onder druk heeft gezet omdat [eisers] vanwege een te hoog inkomen eigenlijk niet meer in aanmerking kwam voor een sociale huurwoning.
5.9.
Van misbruik van omstandigheden is evenmin gebleken. Dat [eisers] wist dat [gedaagde] in een moeilijke situatie zat met haar buurman, betekent niet dat zij [gedaagde] van de woningruil had moeten weerhouden. [gedaagde] had immers gelet op die omstandigheden ook belang bij een spoedige verhuizing. Het beroep op vernietiging van de overeenkomst op grond van dwaling, bedreiging, bedrog en misbruik van omstandigheden kan dan ook niet slagen.
Conclusie
5.10.
De conclusie is dat tussen partijen een geldige overeenkomst van woningruil tot stand gekomen die door [gedaagde] moet worden nagekomen. De kantonrechter zal [gedaagde] tot nakoming veroordelen. Dat de situatie voor [gedaagde] is gewijzigd en zij spijt heeft gekregen, komt voor haar rekening en risico en doet verder niet af aan het belang van [eisers] bij nakoming van de overeenkomst. [eisers] moet de woning die zij van [bedrijf 2] huurt en op welk adres zij is ingeschreven in gebruik kunnen nemen. Dat het verlaten van de woning een grote impact zal hebben op [gedaagde], is het gevolg van de door haarzelf gesloten overeenkomst tot woningruil en dit gevolg zal zij moeten dragen.
5.11.
De kantonrechter ziet in de persoonlijke omstandigheden van [gedaagde] wel aanleiding om aan [gedaagde] een ruimere ontruimingstermijn toe te kennen dan gevorderd. De termijn waarbinnen [gedaagde] de woning moet verlaten zal worden bepaald op een maand na betekening van dit vonnis.
5.12.
Gelet op de houding van [gedaagde] vindt de kantonrechter oplegging van een dwangsom gerechtvaardigd. De gevorderde dwangsom zal worden gemaximeerd als na te melden.
Proceskosten
5.13.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] omdat zij ongelijk krijgt. De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.
5.14.
De gevorderde vergoeding van de kosten van een eventuele gedwongen ontruiming wordt afgewezen. Omdat de kantonrechter deze kosten niet op voorhand kan begroten vallen deze onder artikel 237 lid 4 Rv. Indien [gedaagde] in het kader van de executie van dit vonnis de verschuldigdheid of de hoogte van de [eisers] gevorderde ontruimingskosten betwist, heeft [eisers] (voor het leggen van beslag om deze kosten te verhalen) een bevelschrift nodig van de kantonrechter.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen een maand na betekening van dit vonnis, onvoorwaardelijk en volledig haar medewerking te verlenen aan de overeenkomst van woningruil, in ieder geval inhoudende dat zij de woning aan het [adres 2] te ([postcode]) [plaats 2] leeg en ontruimd dient op te leveren en haar medewerking dient te verlenen aan de sleuteloverdracht;
6.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eisers] een dwangsom te betalen van € 500,00 voor iedere dag dat zij niet aan de hoofdveroordeling onder 6.1. voldoet, tot een maximum van € 10.000,00 is bereikt;
6.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [eisers] tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 129,86
griffierecht € 86,00
salaris gemachtigde € 814,00
nakosten € 135,00 ;
6.4.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling de wettelijke rente over de proceskosten vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
6.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.6.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Dijk en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter