ECLI:NL:RBNHO:2024:1308

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 februari 2024
Publicatiedatum
12 februari 2024
Zaaknummer
C/15/348027 KG ZA 24-16
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot staking van de executie van een tussenvonnis inzake elektriciteitsaansluiting door Liander N.V.

In deze zaak vordert Liander N.V. dat de gedaagden de executie van een tussenvonnis en eindvonnis staken. Het tussenvonnis verplichtte Liander om een elektriciteitsaansluiting in stand te houden, maar door werkzaamheden voorafgaand aan het vonnis was de aansluiting al niet meer in stand. De voorzieningenrechter oordeelt dat Liander niet in staat was om aan de veroordeling te voldoen en dat er daarom geen dwangsommen zijn verbeurd. De partijen zijn in onderhandeling over de afwikkeling van het geschil, en Liander heeft geen belang bij een verbod tot executie van het eindvonnis. De voorzieningenrechter wijst de vordering van Liander toe, waarbij gedaagden worden veroordeeld om de executie van het tussenvonnis te staken, met een dwangsom van € 100.000,- bij niet-nakoming. De proceskosten worden toegewezen aan Liander, die in het ongelijk is gesteld over de verbeurde dwangsommen.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer: C/15/348027 / KG ZA 24-16
Vonnis in kort geding van 12 februari 2024
in de zaak van
LIANDER N.V.,
gevestigd te Arnhem,
eisende partij,
hierna te noemen: Liander,
advocaat: mr. I.S. Termaat te Arnhem,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats] ,
3.
[gedaagde 3],
wonende te [woonplaats] ,
4.
COÖPERATIEVE WINDENENERGIE VERENIGING
"KENNEMERWIND U.A.",
gevestigd te Alkmaar,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagden 1] ,
advocaat: mr. F.M. Wagener te Alkmaar,
De zaak in het kort
In deze zaak wil Liander dat [gedaagden 1] de executie van een door de voorzieningenrechter gewezen tussenvonnis en eindvonnis staakt. In het tussenvonnis is Liander op straffe van een dwangsom veroordeeld om een elektriciteitsaansluiting van [gedaagden 1] in stand te laten. Door de werkzaamheden van Liander voor het uitspreken van het tussenvonnis, was de aansluiting echter al niet meer in stand. De voorzieningenrechter oordeelt daarom dat Liander ten tijde van het tussenvonnis niet meer kon voldoen aan de veroordeling om de aansluiting in stand te laten en dat zij daarom geen dwangsommen is verbeurd.
Over de afwikkeling van het geschil over de aansluiting zijn partijen in onderhandeling.
Zij hebben afgesproken dat [gedaagden 1] het eindvonnis gedurende die onderhandelingen niet ten uitvoer zal leggen. Liander heeft daarom geen belang bij een verbod tot executie van het eindvonnis. Liander wil ook een langere termijn voor herstel van de aansluiting voor het geval het eindvonnis ten uitvoer gelegd gaat worden. De voorzieningenrechter doet dat niet omdat het de keuze van Liander zelf is geweest om hangende de procedure al werkzaamheden aan de aansluiting te verrichten.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 16 januari 2024 met 13 producties.
- de nadere akte tevens akte overlegging producties aan de zijde van Liander,
- de producties 1 t/m 4 van de zijde van [gedaagden 1] ,
- de mondelinge behandeling van 29 januari 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt,
- de pleitnotities van Liander.
1.2.
Liander heeft ter zitting haar eis schriftelijk gewijzigd. [gedaagden 1] heeft bezwaar gemaakt tegen de eiswijziging. De voorzieningenrechter heeft de eiswijziging geaccepteerd.

2.De uitgangspunten

2.1.
Liander is beheerder van het laag- en middenspannings elektriciteitsnet in onder meer Noord-Holland.
2.2.
In het kader van een overeenkomst genaamd ‘overeenkomst betreffende aansluiting en transport van elektriciteit voor grootverbruikers’ heeft Liander zich verplicht een aansluiting aan te leggen en in stand te houden, waardoor [gedaagden 1] de mogelijkheid zou behouden om een nog op te richten windmolenpark op het elektriciteitsnet aan te sluiten.
2.3.
Liander heeft in 2007 door middel van kabels een verbinding in de grond gelegd om in de toekomst een inkoopstation met de windmolens te kunnen verbinden.
Het windmolenpark is tot op heden niet gerealiseerd.
2.4.
Liander heeft in 2019 aangekondigd de door haar aangelegde kabels te willen gebruiken voor de versterking van haar leidingnetwerk. Zij kondigde op 3 juli 2023 aan op maandag 10 juli 2023 met de geplande werkzaamheden te zullen beginnen.
2.5.
Met het oog op de door Liander voorgenomen werkzaamheden heeft, onder andere, [gedaagden 1] een kort geding aanhangig gemaakt waarbij hij heeft gevorderd, kort gezegd dat Liander wordt veroordeeld de betreffende aansluiting beschikbaar te stellen en te houden. Bij vonnis van 12 juli 2023 (hierna: het tussenvonnis) heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank Liander veroordeeld om - kort gezegd - de elektriciteitsaansluiting tot
10 augustus 2023 vooralsnog in stand te laten, op straffe van verbeurte van een dwangsom. Verder heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat partijen zich nog mochten uitlaten over het door [gedaagden 1] gedane voorstel om een transformatorhuisje op te richten.
2.6.
Liander is op 10 juli 2023 met de aangekondigde werkzaamheden gestart en is daarmee gestopt onmiddellijk nadat zij bekend werd met de inhoud van het tussenvonnis.
2.7.
Bij vonnis van 10 augustus 2023 (hierna: het eindvonnis) heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank Liander veroordeeld om binnen 14 dagen na de betekening van dat vonnis de elektriciteitsaansluiting in stand te laten of weer te herstellen en voor teruglevering van stroom beschikbaar te houden, ook op straffe van verbeurte van een dwangsom.
2.8.
De vonnissen zijn respectievelijk op 12 juli 2023 en 10 augustus 2023 aan Liander betekend. Liander is tegen de vonnissen in hoger beroep gegaan.
2.9.
Partijen zijn met elkaar in overleg om tot een oplossing te komen.
2.10.
[gedaagden 1] heeft bij exploot van 11 januari 2024 de executie van beide vonnissen aangezegd. Aan Liander is een bevel tot betaling gedaan voor een bedrag van meer dan
€ 4.225.000,-. Bij herstelexploot van 16 januari 2024 is dit teruggebracht tot een bedrag van ruim € 725.000,-, waarbij alleen nog dwangsommen in rekening werden gebracht op basis van het tussenvonnis.

3.Het geschil

3.1.
Liander vordert, na wijziging van eis en samengevat, veroordeling van [gedaagden 1] om de executie van de vonnissen te staken en [gedaagden 1] te verbieden om op welke wijze dan ook handelingen te verrichten tot het executeren, dan wel het tenuitvoerleggen daarvan, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom.
Verder vordert Liander de uitvoerbaarheid bij voorraad van de vonnissen te schorsen zolang niet op het hoger beroep van Liander is beslist en de aan Liander opgelegde dwangsommen op te heffen, een en ander onder veroordeling van [gedaagden 1] in de kosten.
3.2.
Liander legt aan de vordering ten grondslag dat in het onderling overleg tussen partijen namens [gedaagden 1] expliciet is toegezegd dat aan de betekening van het eindvonnis door [gedaagden 1] geen rechten zouden worden ontleend. Op Liander rustte dus nog geen verplichting om binnen een bepaalde termijn aan het dictum van dat vonnis te voldoen en zij zou dit anders binnen een kort tijdsbestek hebben kunnen realiseren zonder dwangsommen te verbeuren. Er bestaat geen grondslag voor het betalingsbevel en bij betaling door Liander zou een groot restitutierisico ontstaan. Het uitbrengen van het deurwaardersexploot is in strijd met de partijafspraken. [gedaagden 1] weigert echter om het exploot in te (laten) trekken.
Ten aanzien van het tussenvonnis stelt Liander dat zij geen dwangsommen kan verbeuren over werkzaamheden die voorafgaand aan het vonnis zijn uitgevoerd. De werkzaamheden waren op 12 juli 2023 al verricht en Liander kon op dat moment dus niet aan het tussenvonnis voldoen.
3.3.
[gedaagden 1] voert verweer. [gedaagden 1] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van Liander, met veroordeling van Liander in de kosten van deze procedure.
3.4.
[gedaagden 1] voert het volgende aan. Liander heeft het tussenvonnis niet af willen wachten en is vooruitlopend op de uitspraak van de voorzieningenrechter toch met de geplande werkzaamheden gestart. Bij toewijzing van de vordering zal Liander worden beloond voor deze moedwillige frustratie van het vonnis. Liander had alsnog uitvoering kunnen geven aan het tussenvonnis door de kabel conform het tussenvonnis te herstellen. Partijen zijn hierover weliswaar, naar aanleiding van het eindvonnis, met elkaar in overleg, maar [gedaagden 1] wil zich ter zake het tussenvonnis alle rechten voorbehouden, omdat er op basis van dat vonnis wel degelijk dwangsommen zijn verbeurd. Om die reden heeft [gedaagden 1] de deurwaarder opdracht gegeven om aanspraak te blijven maken op die dwangsommen en de verjaringstermijn te stuiten.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De rechter moet daarom eerst beoordelen of Liander ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang heeft. Daarnaast moet de rechter in dit kort geding beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
4.2.
Het spoedeisend belang vloeit voort uit de aard van de zaak en is daarmee gegeven.
4.3.
Aan de orde is de vraag in hoeverre Liander dwangsommen heeft verbeurd ten aanzien van de werkzaamheden die al voorafgaand aan het tussenvonnis waren verricht.
De voorzieningenrechter vindt van niet. Hij legt uit waarom.
4.4.
Niet in geschil is dat Liander de werkzaamheden aan de aansluiting heeft verricht tussen het moment van de mondelinge behandeling van het kort geding op 10 juli 2023 en het bekend worden van het tussenvonnis op 12 juli 2023. Of Liander had aangekondigd met de werkzaamheden te beginnen indien er geen mondeling vonnis zou worden gewezen, is niet van belang. Op het moment dat de aansluiting niet meer “in stand was, is Liander veroordeeld om de aansluiting in stand te laten. Met Liander is de voorzieningenrechter (voorlopig) van oordeel dat Liander op het moment van het uitspreken van het tussenvonnis niet meer in staat was te voldoen aan de veroordeling om de aansluiting in stand te laten.
4.5.
Artikel 611d lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bepaalt onder meer dat een rechter die een dwangsom heeft opgelegd, op vordering van de veroordeelde de dwangsom kan opheffen in geval van blijvende of tijdelijke, gehele of gedeeltelijke onmogelijkheid voor de veroordeelde om aan de hoofdveroordeling te voldoen. Van ‘onmogelijkheid’ als bedoeld in genoemd artikel is sprake, indien zich een situatie voordoet waarin de dwangsom als geldelijke prikkel ter verzekering van de nakoming van de veroordeling zijn zin verliest. De onmogelijkheid om de hoofdveroordeling uit te voeren moet in beginsel beoordeeld worden aan de hand van feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan na de hoofdveroordeling. [1]
4.6.
De voorzieningenrechter is het met Liander eens dat er op het moment van het uitspreken van het tussenvonnis geen sprake meer was van een aansluiting die in stand kon worden gelaten en dat de dwangsom als geldelijke prikkel ter verzekering van de nakoming van de veroordeling zijn zin heeft verloren. Dat Liander zichzelf in die positie heeft gebracht is niet relevant voor de vraag of zij aan de veroordeling kon voldoen en, dus, dwangsommen zou verbeuren. De vordering zal worden daarom worden toegewezen, in die zin dat het [gedaagden 1] wordt veroordeeld om de executie van het tussenvonnis te staken.
De voorzieningenrechter zal daaraan een dwangsom verbinden van € 100.000,- indien [gedaagden 1] hiermee in strijd handelt.
4.7.
In dit kort geding ligt niet voor de vraag of dwangsommen zijn verbeurd wegens niet-nakomen van het eindvonnis. De voorzieningenrechter heeft Liander daarin veroordeeld om de aansluiting te herstellen. Partijen zijn daarover met elkaar in overleg.
Zij hebben afgesproken dat [gedaagden 1] geen rechten zal ontlenen aan de betekening van het eindvonnis. Omdat partijen dit met elkaar eens zijn, hoeft hierover geen voorziening getroffen te worden.
4.8.
Tijdens de mondelinge behandeling van deze zaak heeft Liander nog aangevoerd dat de in het eindvonnis gegeven termijn voor herstel van de aansluiting, drie dagen, te kort is om daaraan te kunnen voldoen. Zij wil kennelijk een voorziening waardoor haar een langere termijn vergund wordt. De voorzieningenrechter ziet hiervoor geen aanleiding. In de eerste plaats omdat Liander niet inzichtelijk heet gemaakt hoe die vordering zich verhoudt tot de afspraken die partijen hebben gemaakt over het, vooralsnog, niet executeren van het eindvonnis.
Ten tweede, en belangrijker, is het aan de Liander zelf te wijten dat deze situatie is ontstaan. Zij wilde het tussen- en eindvonnis niet afwachten en is begonnen met de werkzaamheden. Door dit te doen, heeft zij zichzelf in deze situatie gebracht en de voorzieningenrechter ziet niet in waarom [gedaagden 1] daarvan de dupe zou moeten zijn. Daar komt nog bij dat Liander haar standpunt dat zij de aansluiting niet binnen drie dagen na (her)betekening van het eindvonnis zou kunnen herstellen, verder niet heeft onderbouwd met, bijvoorbeeld, bescheiden.
4.9.
[gedaagden 1] is op het belangrijkste punt, verbeurde dwangsommen naar aanleiding van het tussenvonnis, in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van Liander worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
115,84
- griffierecht
688,00
- salaris advocaat
1.079,00
- nakosten
173,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.040,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagden 1] tot het staken van de executie van het vonnis van 12 juli 2023 van de voorzieningenrechter van deze rechtbank in de zaak met kenmerk C/15/341326 KG ZA 23-339,
5.2.
veroordeelt [gedaagden 1] om aan Liander een dwangsom te betalen van € 100.000,- indien hij niet aan het hiervoor onder 5.1. bepaalde voldoet,
5.3.
veroordeelt [gedaagden 1] in de proceskosten van € 2.040,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 90,00 plus de kosten van betekening als [gedaagden 1] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.4.
veroordeelt [gedaagden 1] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.H. Gisolf en in het openbaar uitgesproken op 12 februari 2024.
LK/JG