ECLI:NL:RBNHO:2024:13594

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 december 2024
Publicatiedatum
30 december 2024
Zaaknummer
C/15/357410/FA RK 24-4999
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het ouderlijk gezag over een minderjarige en benoeming van een voogd

Op 23 december 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, uitspraak gedaan in een zaak betreffende de beëindiging van het ouderlijk gezag van de ouders over hun minderjarige kind, geboren op [geboortedatum]. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om het gezag van de ouders te beëindigen en de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering als voogd te benoemen. De rechtbank oordeelde dat de ouders, ondanks hun liefde voor het kind, niet in staat zijn om op een goede manier uitvoering te geven aan hun taak als gezaghebbende ouders. Dit werd onderbouwd door de ernstige bedreigingen in de ontwikkeling van het kind, die voortkwamen uit de opvoedvaardigheden van de ouders en hun onvermogen om samen te werken met de betrokken instanties. De rechtbank concludeerde dat het in het belang van het kind is om het gezag van de ouders te beëindigen en de GI tot voogd te benoemen, zodat het kind in een veilige en stabiele omgeving kan opgroeien. De ouders waren niet verschenen op de zitting en hebben hun standpunt niet kenbaar gemaakt, wat de rechtbank leidde tot de conclusie dat zij niet instemden met het verzoek. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Alkmaar
Zaaknummers: C/15/357410 / FA RK 24-4999
Datum uitspraak: 23 december 2024
Beschikking van de rechtbank over de gezagsbeëindiging
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbeschermingte Haarlem,
hierna te noemen de Raad,
over
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
hierna te noemen [de minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [plaats] ,
advocaat mr. A.W. Hoogland te Den Helder,
en
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende te [plaats] ,
advocaat mr. A.W. Hoogland te Den Helder
tezamen ook te noemen: de ouders,
en
de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, gevestigd te Alkmaar,
hierna te noemen: de GI.
De rechtbank merkt als informanten aan:
de pleegouders,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, van de Raad, ontvangen op 26 september 2024;
  • het rapport van de Raad van 26 september 2024;
  • het e-mailbericht van de vader van 5 december 2024;
  • het e-mailbericht van de advocaat van de ouders van 11 december 2024.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft, gelijktijdig met procedurenummer C/15/359334 / JU RK 24-1756 (verlenging ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing) plaatsgevonden op 12 december 2024. De beslissing in deze zaak is in een aparte beschikking vastgelegd. Bij de zitting waren aanwezig:
- mr. A.W. Hoogland namens de ouders;
- [vertegenwoordiger van de GI] en [vertegenwoordiger van de GI] namens de GI;
- [vertegenwoordiger van de raad] namens de Raad;
- de pleegmoeder.
De ouders en de pleegvader zijn niet verschenen. De ouders hebben aan de GI laten weten niet te zullen verschijnen. De pleegvader is thuis om voor de kinderen te zorgen.

2.De feiten

2.1.
De vader en moeder zijn met elkaar gehuwd. De ouders wonen niet samen.
2.2.
Voorafgaand aan het huwelijk is [de minderjarige] geboren. De vader heeft [de minderjarige] erkend.
2.3.
De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige] .
2.4.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 22 februari 2024 de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verlengd tot 23 januari 2025. Hierbij is tevens de machtiging verlengd om [de minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg tot 23 januari 2025.
2.5.
[de minderjarige] verblijft sinds [datum] in een pleeggezin op een geheim adres.
2.6.
De GI heeft zich bij brief van 28 augustus 2024 bereid verklaard om de voogdij de aanvaarden.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt het gezag van de vader en de moeder te beëindigen en de GI tot voogd(es) over [de minderjarige] te benoemen en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
Ter onderbouwing van het verzoek heeft de Raad aangevoerd dat [de minderjarige] zodanig opgroeit dat hij ernstig wordt bedreigd in zijn ontwikkeling. De ouders zijn niet in staat de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van [de minderjarige] aanvaardbare termijn. Daarom verzoekt de Raad om het gezag van de ouders te beëindigen. Door de gezagsbeëindiging komt het gezag te ontbreken. De Raad verzoekt daarom de GI tot voogd te benoemen.
3.3.
In het raadsrapport van 26 september 2024 heeft de Raad als volgt geconcludeerd.
[de minderjarige] woont al nagenoeg zijn hele leven (te weten sinds [datum] ) in het huidige pleeggezin. Hij is hier destijds met spoed geplaatst vanuit het AMC ziekenhuis waar hij toen hij drie weken oud was is opgenomen omdat hij bloed braakte en er ernstig, onverklaarbaar letsel bij hem werd geconstateerd.
[de minderjarige] heeft een vaste regeling voor begeleide omgang met zijn ouders van 45 minuten per twee weken op het kantoor van de GI in Alkmaar .
De Raad is van mening dat [de minderjarige] ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. Die ontwikkelingsbedreiging betreft grotendeels de opvoedsituatie bij de ouders en hun beperkte (opvoed)capaciteiten alsmede hun houding richting instanties en hulpverleners. Het is duidelijk dat er onvoldoende is veranderd in de situatie van de ouders om terugplaatsing mogelijk te maken. Ouders hebben de afgelopen periode laten zien niet open te staan voor hulpverlening en geen inzicht te hebben in wat er in het leven van hun zoon en hetgeen er destijds is gebeurd. Onder de verantwoordelijkheid van de ouders heeft [de minderjarige] fors letsel opgelopen toen hij nog geen maand oud was. De ouders willen niet in gesprek over hoe dit letsel is ontstaan. Er zijn vraagtekens over de communicatie tussen de ouders, de matig verstandelijke beperking van de moeder en het niet (h)erkennen van het letsel van [de minderjarige] . De ouders geven geen akkoord voor medische zaken, wat de gezondheid van [de minderjarige] in gevaar heeft gebracht. De ouders menen dat ze wel in staat zijn om voor hun zoon te zorgen en blijven zeggen dat hij naar huis moet komen.
Uit het onderzoek blijkt verder dat er regelmatig spanningen zijn tijdens de omgang en dat het niet lukt om zonder spanningen met de ouders in gesprek te gaan over zaken waar hun gezag een rol bij speelt. Wanneer dit met de ouders wordt besproken ontkennen zij dit. De moeder is weinig leerbaar gebleken om structureel iets aan de situatie te veranderen. De vader wordt boos en loopt weg uit het gesprek. Dat de meeste omgangsmomenten die plaatsvinden goed verlopen, weliswaar na de nodige aanpassingen, doet daar niets aan af. Zo is er bij de omgang nog altijd begeleiding aanwezig en gaat het om een duidelijk afgebakend moment, waarin het contact met [de minderjarige] voorop staat.
Voor [de minderjarige] zelf is het van belang dat hij zich ongestoord verder kan ontwikkelen en dat de positieve hechtingsrelatie die hij met de pleegouders heeft niet wordt verbroken. Hoewel [de minderjarige] nog jong is en volgens de informatie uit het onderzoek niets mee zou krijgen van de procedures die er worden gevoerd (niet direct, maar mogelijk wel spanningen en frustraties), is de Raad van mening dat de aanvaardbare termijn voor hem is verstreken. Hij wordt zich steeds meer bewust van de situatie waarin hij leeft en zal zich ook steeds meer bewust worden van de spanningen of frustraties die bij pleegouders kunnen ontstaan, bijvoorbeeld doordat de ouders ergens geen toestemming voor geven of doordat de ouders niet op houden met vechten voor [de minderjarige] , zoals de vader zegt. [de minderjarige] is geen ander leven gewend dan het liefdevolle leven bij zijn pleegouders. Om de plaatsing in het pleeggezin en de hechting met de pleegouders zo veilig mogelijk te laten voortduren, is het van belang dat ook de pleegouders de duidelijkheid krijgen dat [de minderjarige] bij hen zal opgroeien.
De beëindiging van het gezag van ouders is noodzakelijk om die duidelijkheid te bieden. Het is voor [de minderjarige] schadelijk indien zijn ouders het gezag zouden behouden en daarmee de onzekerheid over waar hij mag opgroeien zou voortduren. Het is voor elk kind belangrijk dat bestaande gehechtheidsrelaties zoveel mogelijk onderhouden worden en niet ter discussie worden gesteld. Het geeft het kind een gevoel van vertrouwen en veiligheid. Continuïteit in opvoeding en verzorging en stabiliteit in levensomstandigheden zijn basisvoorwaarden voor een gezonde ontwikkeling van kinderen.

4.De standpunten

het standpunt van de ouders
4.1.
Op de zitting heeft de advocaat van de ouders gezegd dat de ouders hebben aangegeven dat zij niet meer verder willen met hem als (toegevoegde) advocaat en ook geen opvolgend advocaat willen. Het is de advocaat niet gelukt om verder in contact te komen met de ouders en hij is daardoor ook niet op de hoogte van het standpunt van de ouders.
De ouders hebben de rechtbank niet bericht over het wel of niet willen beëindigen van de bijstand door mr. A.W. Hoogland.
4.2.
De vader heeft de rechtbank op 5 december 2024 in reactie op de oproep voor de zitting wel een e-mailbericht gestuurd in de Engelse taal met daarin de volgende tekst:
“That should be your own problem I asked you to stop sending me this your composition later because whatever you think you are doing we do not assign to it keep enslavering us with your systematicslavering you people think you can enslave my son the way you doing to family right we shall see”.
4.3.
De moeder heeft de GI op de dag van de zitting per Whatsappbericht meegedeeld dat zij en de vader niet over de financiële middelen beschikken om naar de zitting te komen. De GI heeft hieraan toegevoegd dat zij al enige tijd geen contact meer met de moeder kunnen krijgen.
het standpunt van de GI
4.4.
De GI heeft op de zitting aangegeven dat de asielaanvraag van de vader is afgewezen en hij niet verder op steun van de Nederlandse overheid kan rekenen en dus ook niet langer in het AZC kan verblijven. Het lukt de ouders verder niet om samen te werken. Niet onderling en niet met de GI. De ouders staan vol in de strijd en kunnen daardoor niet de noodzakelijke stappen maken die nodig zijn om verder te komen. In de begeleide omgang wordt de pleegmoeder volledig genegeerd en de moeder is vaak snel afgeleid en zit dan in haar eigen wereld. Momenteel is het ook lastig om in contact te komen met zowel de moeder als de vader, wat belemmerend is voor de uitoefening van het gezag. De GI acht het risico op verslechtering van de situatie groot, nu de asielaanvraag van de vader is afgewezen en hij niet langer in het AZC kan verblijven. De GI staat achter het verzoek van de Raad en de onderbouwing daarvan en is bereid om de voogdij op zich te nemen.
het standpunt van de pleegmoeder
4.5.
De pleegmoeder heeft op de zitting, mede namens de pleegvader, naar voren gebracht dat het op zich goed gaat met [de minderjarige] . Het is een vrolijke lieve jongen die goed in het gezin van de pleegouders is opgenomen. Er zijn zorgen over zijn ontwikkeling, waarbij recent is gebleken dat hij een ontwikkelingsachterstand heeft die nadere behandeling en onderzoek vereist. De pleegmoeder stuurt de ouders iedere week foto’s van [de minderjarige] en via de gezinsvoogd ook filmpjes. De pleegmoeder is aanwezig bij de omgang, omdat [de minderjarige] zich dan meer openstelt voor het contact met zijn ouders. De pleegouders staan achter het verzoek van de Raad en de onderbouwing daarvan. De pleegouders lopen er tegen aan dat zij niets kunnen regelen voor [de minderjarige] nu zij niet in het digitale systeem van het ziekenhuis kunnen vanwege het ontbreken van een Digid voor [de minderjarige] en daarover niet met de ouders in gesprek kunnen waardoor dit via de GI moet worden geregeld. De GI loopt er echter ook tegenaan dat de ouders niet reageren of niet meewerken.

5.De beoordeling

5.1.
Gelet op de internationale aspecten van de zaak, de vader heeft namelijk de Nigeriaanse nationaliteit, heeft de rechtbank ambtshalve onderzocht of zij bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen en welk recht daarop van toepassing is. Ingevolge artikel 7 lid 1 van de verordening Brussel II-ter zijn ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan de minderjarige zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig is gemaakt. Nu [de minderjarige] zijn gewone verblijfplaats in Nederland heeft, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe.
5.2.
Deze rechtbank komt de relatieve bevoegdheid toe gezien de verblijfplaats van [de minderjarige] .
5.3.
Het toepasselijk recht dient te worden vastgesteld aan de hand van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 (HKBV 1996). Op grond van artikel 15 HKBV 1996 wordt het Nederlands recht toegepast op het verzoek.
5.4.
Op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen, indien:
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
5.5.
Op basis van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat aan de eerste grond, zoals hiervoor genoemd in artikel 1:266, eerste lid, onder a, BW, is voldaan. De rechtbank zal hierna uitleggen waarom zij tot dat oordeel is gekomen.
Opvoedvaardigheden ouders
5.6.
Uit de voorgaande procedures, het raadsrapport en de behandeling op de zitting is gebleken dat [de minderjarige] nog steeds ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. De moeder heeft een lichte of matige verstandelijke beperking en woont begeleid. De vader komt uit Nigeria en verbleef tot op heden in het AZC in [plaats] . Zijn asielaanvraag is afgewezen en de vader zou thans dakloos zijn. Zij zijn samen de ouders van [de minderjarige] . Ten tijde van de zwangerschap is door de hulpverlening getracht om de moeder te begeleiden door middel van een aantal trajecten om haar voor te bereiden op het moederschap en is door Veilig Thuis een veiligheidsplan opgesteld voor de periode na de geboorte, waarbij ambulante hulpverlening is ingezet. [de minderjarige] is op de leeftijd van drie weken oud door zijn ouders naar het ziekenhuis gebracht waar ernstig letsel is vastgesteld en hij is overgebracht naar een academisch ziekenhuis. Daar heeft het ziekenhuis een melding is gedaan bij Veilig Thuis, waarna ook het Landelijk Expertise Centrum Kindermishandeling (LECK) wordt betrokken. [de minderjarige] is vervolgens met spoed onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst in het pleeggezin, waar hij sindsdien verblijft. In het adviesrapport van het LECK is geconcludeerd dat het letsel niet is aan te duiden als accidenteel letsel maar als toegebracht letsel. Voor zover de ouders stellen dat zij dit letsel niet hebben toegebracht, is het LECK van oordeel dat zij als gezaghebbende ouders ook niet hebben kunnen voorkomen dat dit letsel is ontstaan. De ouders geven aan dat het letsel in het ziekenhuis moet zijn ontstaan en weigeren tot op heden ieder gesprek over dit onderwerp met betrokken instanties en de GI.
5.7.
Gedurende de ondertoezichtstelling zijn de bestaande zorgen van de GI over de (opvoed)vaardigheden van de ouders niet afgenomen. Er heeft een samenwerkingsopname (zonder [de minderjarige] ) van de ouders plaatsgevonden bij de GGZ in Beilen. Dit traject is voortijdig gestaakt. Op 9 november 2023 heeft GGZ Drenthe een negatief advies gegeven ten aanzien van een ouderschapsbeoordeling en aangegeven dat [de minderjarige] niet veilig kan opgroeien bij zijn ouders. De GI heeft vervolgens op 1 december 2023 het opvoedbesluit genomen dat [de minderjarige] opgroeit in het pleeggezin en niet bij de ouders. Bij beschikking van 22 februari 2024 heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank het opvoedbesluit van de GI onderschreven. Dat betekent dat [de minderjarige] niet bij zijn ouders zal opgroeien.
5.8.
De ouders zien [de minderjarige] thans eens in de twee weken gedurende drie kwartier op het kantoor van de GI. Zij komen deze afspraken trouw na. Hoewel de vader redelijk lijkt te kunnen aansluiten bij [de minderjarige] , is de moeder niet leerbaar gebleken. Zij is snel overvraagd, heeft veel aanwijzingen nodig, haakt snel af en is dan in haar eigen wereld. [de minderjarige] was tijdens de omgang langere tijd stil en teruggetrokken en daarna behoorlijk van slag. Sinds de pleegmoeder bij de omgang aanwezig is laat [de minderjarige] wat meer van zichzelf zien en is er meer interactie met zijn ouders, met name met de vader. Gelet op de gedragingen die [de minderjarige] na de omgang laat zien, zijn er volgens de Raad en de GI echter geen mogelijkheden voor uitbreiding van de begeleide omgang en dient, mede op het advies van de GGZ Beilen, omgang begeleid te blijven plaatsvinden.
Samenwerking met ouders/ emotionele toestemming
5.9.
Vanaf het moment dat [de minderjarige] bij de pleegouders verblijft zijn er tussen de GI en de ouders problemen over te nemen gezagsbeslissingen ontstaan. Zo hebben de ouders geen toestemming gegeven voor het Rijks vaccinatieprogramma. Ook hebben zij geen toestemming gegeven voor het doen van medische onderzoeken bij [de minderjarige] naar aanleiding van -mogelijk epileptische- insulten die hij heeft gehad op 29 maart 2024. De GI heeft voor het krijgen van genoemde toestemmingen gerechtelijke procedures moeten voeren. De ouders hebben evenmin toestemming gegeven voor de aanvraag van een identiteitsbewijs voor [de minderjarige] . Gesprekken met de ouders over gezagszaken en de moeilijke communicatie daaromtrent zijn niet of nauwelijks mogelijk. De rechtbank is met de Raad en de GI van oordeel dat het voor [de minderjarige] schadelijk is dat ouders uit hoofde van hun gezag mogelijk belangrijke beslissingen rondom zijn gezondheid en ontwikkeling (ook in de toekomst) tegenhouden of vertragen, waardoor zijn welzijn, veiligheid en/of gezondheid ernstig in het geding komt.
Daarbij is van belang dat het de ouders niet lukt om aan [de minderjarige] emotionele toestemming te geven om bij de pleegouders te wonen. De ouders blijven het verblijf van [de minderjarige] in het pleeggezin ter discussie stellen en zijn nog steeds van mening dat zij [de minderjarige] zelf kunnen verzorgen en opvoeden. Zij tonen geen inzicht in wat hun houding voor [de minderjarige] betekent. De ouders geven [de minderjarige] daardoor niet de benodigde emotionele toestemming om op te groeien in het pleeggezin hetgeen hem belemmert in het opbouwen van een liefdevolle relatie met zijn pleegouders. Dat is slecht voor zijn sociaal-emotionele ontwikkeling en daarmee in strijd met zijn belang.
5.10.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat de ouders nu en binnen een aanvaardbare termijn niet in staat worden geacht om het ouderlijk gezag over [de minderjarige] uit te oefenen en de verantwoordelijkheid te dragen voor de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] . De zorgen rondom de ouders zijn groot. Met de Raad is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van grote persoonlijke problematiek bij beide ouders en dat zij niet in staat zijn om een positieve wending te geven aan hun situatie. Zij zijn niet in staat tot zelfinzicht en accepteren ook geen hulpverlening. Voor [de minderjarige] is het van belang, zoals reeds bevestigd in de beschikking van 24 februari 2024, dat hij opgroeit bij de pleegouders. Het is daarbij van belang dat er voortvarend kan worden beslist over gezagsaangelegenheden. De contacten tussen de ouders en de GI verlopen moeizaam en er is veel strijd. Dit bemoeilijkt de samenwerking tussen de GI en de ouders en verhindert het tot stand komen van gezagsbeslissingen, zeker als die beslissingen enige spoed vereisen.
Conclusie
5.11.
Bij beschikking van 12 december 2024 heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing van [de minderjarige] verlengd tot 22 februari 2025.
[de minderjarige] doet het goed in het pleeggezin, waar de pleegouders hechtingsfiguren zijn die goed aansluiten bij wat hij nodig heeft. Recent is vastgesteld dat [de minderjarige] een ontwikkelingsachterstand heeft. Hij zal daarvoor specifieke hulpverlening krijgen en specifieke ondersteuning hebben. De pleegouders beschikken over vaardigheden om daarin te voorzien.
5.12.
Gelet op wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen is de rechtbank van oordeel dat de ouders, hoewel zij heel veel van [de minderjarige] houden, ieder vanwege hun eigen problematiek, onmachtig zijn om op een goede manier uitvoering te kunnen geven aan hun taak als gezaghebbende ouder;
Verder acht de rechtbank het niet kunnen geven van emotionele toestemming aan [de minderjarige] om te kunnen opgroeien bij de pleegouders en hem daarnaast toestemming voor noodzakelijke medische onderzoeken en/of behandelingen te onthouden niet in het belang van [de minderjarige] . De rechtbank heeft hierbij betrokken dat gebleken is dat de ouders ook niet, althans onvoldoende, bereikbaar te zijn voor overleg en over ieder onderwerp de strijd aangaan me de GI en de hulpverlening.
Indien de ouders het gezag zouden behouden bestaat het risico dat er voor [de minderjarige] niet tijdig beslissingen, met name om medisch vlak, genomen kunnen worden, waardoor zijn gezondheid en ontwikkeling zullen worden geschaad. Het is voor [de minderjarige] noodzakelijk dat hij zich ongestoord kan ontwikkelen en er zonder hindernissen kan worden beslist op gezagszaken die op hem betrekking hebben.
5.13.
De ouders zijn niet op de zitting verschenen, noch hebben zij op een andere wijze hun standpunt kenbaar gemaakt aan de rechtbank. De rechtbank gaat er, gelet op de stukken en het verhandelde op de zitting, vanuit dat de ouders niet instemmen met het verzoek. Gelet op wat hiervoor is overwogen gaat de rechtbank aan de mogelijke bezwaren voorbij en bepaalt dat de ouders niet langer in staat geacht moeten worden om het gezag over [de minderjarige] uit te oefenen. Het verzoek van de Raad om het gezag van de ouders te beëindigen zal worden toegewezen.
5.14.
Omdat de beëindiging van het gezag van de vader en de moeder ertoe zal leiden dat een gezagsvoorziening over [de minderjarige] komt te ontbreken, dient de rechtbank op grond van artikel 1:275, eerste lid, BW een voogd over hem te benoemen. De Raad heeft verzocht om de GI tot voogd te benoemen. De GI heeft zich bereid verklaard de voogdij op zich te nemen. De rechtbank is van oordeel dat de GI moet worden belast met de voogdij, nu het belang van [de minderjarige] zich daartegen niet verzet.
5.15.
Tot slot merkt de rechtbank op dat het feit dat het gezag van de ouders over [de minderjarige] wordt beëindigd niet met zich mee brengt dat zij geen rol meer spelen in het leven van [de minderjarige] . Zij blijven altijd zijn ouders en het is voor [de minderjarige] belangrijk om zijn ouders te kunnen (blijven) zien, zodat hij weet wie zijn ouders zijn. De kinderrechter gaat er dan ook vanuit dat de GI de begeleide omgang in een voor [de minderjarige] passende vorm zal blijven voortzetten.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
beëindigt het ouderlijk gezag van [de vader] , geboren op [geboortedatum] in [plaats] , [land] en [de moeder] , geboren op [geboortedatum] in [plaats] over de minderjarige [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] ;
6.2.
benoemt tot voogd(es) over genoemde minderjarige: William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering te Alkmaar;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
verzoekt de griffier om krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een aantekening te maken van deze beslissing in het centraal gezagsregister.
Deze beschikking is gegeven door mr. N. Cuvelier, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 23 december 2024, in aanwezigheid van H.M. Zonneveld als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.