In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 11 december 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en de vervoerder British Airways Plc. De passagier had een vervoersovereenkomst gesloten met de vervoerder voor een reis van Amsterdam via Londen en Miami naar Bogota. Op 6 december 2021 was de vlucht van Londen naar Miami (BA209) vertraagd, waardoor de passagier zijn aansluitende vlucht naar Bogota miste. De passagier vorderde compensatie van € 600,00 op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, maar de vervoerder betwistte de vordering en stelde dat het de passagier zelf was die zijn overstap had kunnen halen. De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder voldoende aannemelijk had gemaakt dat de passagier zijn overstap had kunnen maken, gezien de vertraging van de aansluitende vlucht en de tijd die de passagier had om naar de gate te gaan. De vordering van de passagier werd afgewezen, en hij werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten. De kantonrechter benadrukte dat het de verantwoordelijkheid van de passagier was om zich tijdig naar de gate te begeven, en dat het feit dat andere passagiers de overstap wel hadden gehaald, aantoont dat de passagier zelf ook in staat had moeten zijn om dit te doen.