In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 4 december 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen AirHelp Germany GmbH, eiseres, en British Airways Plc, gedaagde. De zaak betreft een vordering tot schadevergoeding van € 600,00 door AirHelp, die de vordering heeft overgenomen van een passagier die zijn aansluitende vlucht naar Delhi heeft gemist door een vertraging van de eerdere vlucht van Amsterdam naar Londen. De passagier had een vervoersovereenkomst met British Airways en claimde compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de passagier niet met de alternatieve vlucht UK18 is meegevlogen, wat door de vervoerder werd betwist. De vervoerder voerde aan dat de passagier als 'no-show' was geregistreerd, wat werd onderbouwd met bewijsstukken van de luchtvaartmaatschappij Vistara. De kantonrechter oordeelde dat de enkele verklaring van de passagier niet voldoende was om het verweer van de vervoerder te weerleggen. AirHelp had niet de nodige aanvullende feiten en omstandigheden aangedragen om haar stelling te onderbouwen.
Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vordering van AirHelp afgewezen en de proceskosten, die op € 270,- zijn vastgesteld, voor rekening van AirHelp gelegd. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de vervoerder de proceskosten kan vorderen, zelfs als AirHelp in hoger beroep gaat. Dit vonnis benadrukt het belang van voldoende bewijs in geschillen over compensatie bij gemiste vluchten.