ECLI:NL:RBNHO:2024:13829

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 november 2024
Publicatiedatum
15 januari 2025
Zaaknummer
10116326 / EJ VERZ 22-328
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om vervangende machtiging in erfrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 28 november 2024 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure inzake de nalatenschap van [naam 1]. Verzoekers, [verzoeker 1] en [verzoeker 2], hebben een verzoek ingediend om een vervangende machtiging te verkrijgen om vorderingen van de nalatenschap op de verwerende partij, [verweerder], te kunnen vaststellen en incasseren. Tijdens de zitting op 15 maart 2023 heeft [verweerder] verklaard dat alle schuldeisers zijn voldaan en dat er geen schulden meer zijn. De kantonrechter heeft vastgesteld dat deze verklaring niet is weersproken door de verzoekers. Dit betekent dat [verweerder] als executeur niet de exclusieve bevoegdheid heeft om vorderingen van de nalatenschap te incasseren, aangezien er geen schulden meer zijn. De kantonrechter heeft geconcludeerd dat de verzoekers geen vervangende machtiging nodig hebben om hun vorderingen te laten vaststellen en incasseren. De kantonrechter heeft het verzoek van de verzoekers afgewezen en bepaald dat iedere partij de eigen proceskosten draagt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./repnr.: 10116326 / EJ VERZ 22-328 (SJ)
Uitspraakdatum: 28 november 2024
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
1.) [verzoeker 1]
wonende te [plaats 1] , [land]
2.) [verzoeker 2]wonende te [plaats 2]
verzoekende partij
verder te noemen: tezamen [verzoekers] en afzonderlijk [verzoeker 1] en [verzoeker 1]
gemachtigde: mr. A.C. de Bakker
inzake
de nalatenschap van [naam 1] (hierna: erflater),
geboren op [datum 1] te [plaats 3] en overleden op [datum 2] te [plaats 3] ,
laatstelijk gewoond hebbende te [plaats 4] .
tegen
[verweerder]
wonende te [plaats 4]
verwerende partij
verder te noemen: [verweerder]
gemachtigde: mr. M.J. van der Veen

1.Het procesverloop

1.1.
[verzoekers] hebben een verzoekschrift ingediend, bij de griffie ontvangen op 23 september 2022.
1.2.
[verweerder] heeft een verweerschrift ingediend en bij brief van 3 maart 2023 nog stukken toegezonden.
1.3.
Op 15 maart 2023 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. [verweerder] heeft gebruik gemaakt van pleitaantekeningen, die zijn overgelegd.
1.4.
Ter zitting is de zaak verwezen naar mediation. De mediation is geëindigd zonder overeenstemming.
1.5.
In een brief van 10 september 2024 hebben [verzoekers] hun verzoek gewijzigd.
1.6.
In een brief van 21 oktober 2024 heeft [verweerder] een verweerschrift ingediend tegen het gewijzigde verzoek.

2.Feiten

2.1.
Erflater is de vader van [verzoeker 1] en [verzoeker 1] en de partner van [verweerder] . Erflater en [verweerder] hadden een samenlevingscontract. Erflater en [verweerder] waren beiden eigenaar van de woning aan [adres] te [plaats 4] (hierna: de woning).
2.2.
Erflater heeft in zijn testament [verzoeker 1] en [verzoeker 1] als zijn enige erfgenamen benoemd en [verweerder] als executeur benoemd. Verder heeft erflater een bedrag van € 50.000,00 aan [verweerder] gelegateerd en het recht van gebruik en bewoning van zijn (onverdeelde aandeel in de) woning. Daarnaast heeft erflater aan [verweerder] roerende zaken, die zij verkiest, gelegateerd met uitzondering van de Friese staartklok en het antieke zilveren bestek afkomstig van de familie [naam 2] .
2.3.
Op 12 september 2022 heeft [verweerder] een boedelbeschrijving opgemaakt.
2.4.
Verder heeft [verweerder] een concept aanslag erfbelasting opgesteld.
2.5.
[verzoekers] hebben de nalatenschap niet beneficiair aanvaard.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
[verzoekers] verzoeken, na wijziging van hun verzoek, de kantonrechter om hen een (vervangende) machtiging te verlenen als bedoeld in artikel 4:145 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) om alle vorderingen van de nalatenschap op [verweerder] in rechte te laten vaststellen en uit te winnen ten behoeve van de nalatenschap.
3.2.
[verzoekers] stellen ter onderbouwing van hun verzoek dat de nalatenschap een aantal vorderingen op [verweerder] heeft, dat [verweerder] executeur is en daarom privatief bevoegd is tot het beheer van de nalatenschap. Volgens [verzoekers] kunnen zij, zolang de executele nog niet is geëindigd, hun vorderingen op [verweerder] alleen uitwinnen indien daartoe een vervangende machtiging van de kantonrechter wordt verkregen.
3.3.
[verweerder] voert aan dat de executele nog niet is afgerond omdat de aangifte erfbelasting nog niet is afgewikkeld. Wat betreft het verzoek om een vervangende machtiging refereert [verweerder] zich aan het oordeel van de kantonrechter.

4.De beoordeling

4.1.
[verzoekers] willen een vervangende machtiging van de kantonrechter om de vordering die de nalatenschap volgens hen op [verweerder] heeft, te kunnen vaststellen en te kunnen incasseren.
4.2.
Op grond van artikel 4:144 BW heeft de executeur alleen tot taak de goederen van de nalatenschap te beheren en de schulden van de nalatenschap te voldoen. Het beheer van de nalatenschap kan zich uitstrekken tot de inning van vorderingen mits die inning dienstig is voor de normale exploitatie van een goed (zie bijvoorbeeld 3:170 lid 2 BW). Niet is gesteld of gebleken dat hiervan sprake is. Het incasseren van een vordering behoort dus niet tot de beheerstaak van de executeur.
4.3.
Op grond van artikel 4:147 lid 1 BW is de executeur dan slechts bevoegd door hem beheerde goederen te gelde te maken voor zover dit nodig is voor voldoening van de schulden van de nalatenschap. Het incasseren van een vordering van de nalatenschap zonder dat er schulden zijn, valt dus niet onder de bevoegdheid van de executeur.
4.4.
Op de zitting van 15 maart 2023 heeft [verweerder] verklaard dat alle schuldeisers zijn voldaan en dat er geen schulden meer zijn. Deze verklaring hebben [verzoekers] niet weersproken en ook de kantonrechter gaat hiervan uit. Dit betekent dat [verweerder] als executeur niet de exclusieve bevoegdheid uit artikel 4:147 lid 1 BW toekomt om een vordering van de nalatenschap te kunnen incasseren. Dit betekent ook dat [verzoekers] geen vervangende machtiging nodig hebben om de door hen gestelde vorderingen te laten vaststellen en te incasseren.
4.5.
De conclusie is dat de kantonrechter het verzoek van [verzoekers] zal afwijzen. De vraag of de executele al dan niet is geëindigd kan de kantonrechter verder onbeantwoord laten. Het inhoudelijke verweer van [verweerder] tegen de gestelde vorderingen van [verzoekers] laat de kantonrechter buiten beschouwing. Dat moet [verweerder] naar voren brengen in de procedure die [verzoekers] bij dagvaarding bij de rechtbank willen instellen.
4.6.
Aan het verzoek van [verzoekers] om te worden gehoord op een nadere mondelinge behandeling in geval hun verzoek wordt afgewezen, gaat de kantonrechter voorbij omdat [verzoekers] daarmee niet in hun belangen zijn geschaad.
4.7.
In erfrechtprocedures is het gebruikelijk om de proceskosten tussen partijen te compenseren. De kantonrechter ziet geen aanleiding om hierover anders te oordelen en zal daarom bepalen dat partijen ieder de eigen proceskosten dragen.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst het verzoek af;
5.2.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
5.3.
verklaart de veroordeling in deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.S. Reid en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter