ECLI:NL:RBNHO:2024:13860

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 november 2024
Publicatiedatum
17 januari 2025
Zaaknummer
C/15/357327 / JU RK 24-1413
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing en wijziging van verblijfplaats van een minderjarige

Op 25 november 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een zaak betreffende de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De zaak is aangespannen door de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna: de GI) te Amsterdam. De kinderrechter heeft de moeder van [de minderjarige] als belanghebbende aangemerkt. De procedure begon met een verzoekschrift van de GI, ontvangen op 26 september 2024, waarin werd verzocht om een machtiging tot uithuisplaatsing en wijziging van de verblijfplaats van [de minderjarige]. Tijdens de mondelinge behandeling op 25 november 2024, die achter gesloten deuren plaatsvond, zijn de moeder en een vertegenwoordiger van de GI aanwezig geweest. [de minderjarige] heeft haar mening gegeven in een apart gesprek met de kinderrechter.

De feiten tonen aan dat [de minderjarige] in een gezinshuis verbleef, maar inmiddels met toestemming van de moeder bij haar zus [zus] woont. De kinderrechter heeft eerder al maatregelen genomen, waaronder ondertoezichtstelling en machtigingen tot uithuisplaatsing. De kinderrechter oordeelde dat de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van [de minderjarige], gezien de onveilige thuissituatie en de tekortkomingen van de moeder in het bieden van structuur en grenzen. De kinderrechter heeft besloten om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen voor de duur van de ondertoezichtstelling, tot 7 mei 2025, en heeft het verzoek om wijziging van de verblijfplaats afgewezen, omdat het gezinshuis niet gelijkgesteld kan worden aan een ouder of pleegouder.

De beslissing is openbaar uitgesproken door mr. S. Ok, kinderrechter, en is op schrift gesteld op 26 november 2024. Hoger beroep kan worden ingesteld binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Haarlem
Zaaknummer: C/15/357327 / JU RK 24-1413
Datum uitspraak: 25 november 2024
Beschikking van de kinderrechter over een machtiging tot uithuisplaatsing en wijziging van de verblijfplaats
in de zaak van
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclasseringte Amsterdam,
hierna te noemen: de GI,
over
[de minderjarige ], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige ] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [plaats] ,
advocaat: mr. T. Esen, kantoorhoudende in [plaats] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- het verzoekschrift, met bijlagen, ontvangen op 26 september 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 25 november 2024. Daarbij waren aanwezig:
-de moeder, bijgestaan door de advocaat;
- [vertegenwoordiger van de GI] , als vertegenwoordiger van de GI.
1.3.
[de minderjarige ] heeft haar mening gegeven in een apart gesprek met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [de minderjarige ] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige ] .
2.2.
[de minderjarige ] verbleef in een gezinshuis. Inmiddels verblijft zij met toestemming van de moeder bij haar zus [zus] .
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft [de minderjarige ] bij beschikking van 5 april 2022 onder toezicht gesteld. Die ondertoezichtstelling is verlengd en vroegtijdig beëindigd op 26 september 2023. Bij beschikking van 9 februari 2024 heeft de kinderrechter [de minderjarige ] opnieuw voorlopig onder toezicht gesteld met ingang van 8 februari 2024. De ondertoezichtstelling is daarna definitief uitgesproken en duurt nu nog tot 7 mei 2025.
2.4.
Bij beschikking van 9 februari 2024 is ook machtiging verleend om [de minderjarige ] met spoed uit huis te plaatsen in een pleeggezin voor de duur van vier weken met ingang van 8 februari 2024. Bij beschikking van 20 februari 2024 is machtiging verleend om [de minderjarige ] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot 8 mei 2024, totdat er een pleeggezin beschikbaar is. Bij beschikking van 7 mei 2024 is machtiging verleend om [de minderjarige ] uit huis te plaatsen in een gezinshuis tot 7 februari 2025.

3.Het verzoek

3.1.
De GI heeft verzocht een machtiging te verlenen om [de minderjarige ] uit huis te plaatsen in het netwerk, te weten bij haar zus [zus] , voor de duur van de ondertoezichtstelling, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
3.2.
Verder heeft de GI op grond van artikel 1:265i van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) verzocht om toestemming te verlenen tot wijziging van de verblijfplaats van [de minderjarige ] naar een plaats binnen het netwerk bij haar zus.
3.3.
Als onderbouwing van het verzoek is in de stukken en ter zitting naar voren gebracht dat [de minderjarige ] een kwetsbaar meisje is, maar zich in het gezinshuis positief heeft ontwikkeld. Zij heeft nog moeite bepaalde regels te accepteren, wat tot weerstand leidt. Zij heeft dan extra uitleg nodig. Daarnaast vindt zij het lastig haar emoties te reguleren. Dit uit zich in boosheid en soms zelfs agressief gedrag naar andere kinderen, zoals bijten.
Het contact tussen [de minderjarige ] en haar moeder is wisselend. De moeder belast haar regelmatig met haar eigen problemen en geeft haar de schuld van de uithuisplaatsing. De moeder ziet hierbij niet in welk effect haar uitspraken op [de minderjarige ] hebben. De moeder heeft veel moeite met de uithuisplaatsing en begrijpt niet waarom dit is gebeurd. Zij blijft hangen in het verleden, waardoor zij geen voortgang boekt in de gestelde doelen. Daardoor is het moeilijk om een goed beeld te krijgen van haar capaciteiten en leerbaarheid/mogelijkheden om de adviezen van de hulpverlening op te volgen. Hoewel de moeder liefdevol en zorgzaam is, heeft ze moeite met het bieden van structuur, duidelijkheid en grenzen. Ook ontbreekt het de moeder aan inzicht en vaardigheden waardoor zij geweld gebruikt in de opvoeding en niet weet hoe ze het geweld tussen [de minderjarige ] en haar zusje [zusje] moet stoppen. Verder valt tijdens begeleide bezoeken op dat de moeder meer bezig is met de begeleiders dan met het bezoek zelf.
Hulpverleners hebben herhaaldelijk geprobeerd de moeder aan te melden voor ambulante hulp, maar zij heeft dit steeds geweigerd. Zij vindt dat zij voldoende ondersteuning heeft van het buurthuis, Sensa Zorg en de GI. De huisarts, het sociaal wijkteam en het jeugdteam zijn echter van mening dat de moeder verdere hulp nodig heeft en hebben geprobeerd haar hiervoor te motiveren.
Het oorspronkelijke plan was om [de minderjarige ] na de zomervakantie stap voor stap terug te plaatsen bij de moeder vanuit het gezinshuis. [de minderjarige ] zou dan met behulp van leerlingenvervoer weer starten op haar oude school ( [oude school] ) in [plaats] . Dit kon echter niet doorgaan vanwege verhuizing van het gezinshuis naar [plaats] . Daarom is gekozen voor plaatsing bij haar oudere zus, [zus] , in [plaats] . Zij verblijft hier sinds een paar weken, met toestemming van de moeder. [zus] kan [de minderjarige ] een veilige opvoedomgeving bieden, waaronder de speciale aandacht die zij vanwege haar verstandelijke beperking nodig heeft. [de minderjarige ] kan door deze tussenstap onderwijs volgen op haar eigen school, binnen het netwerk verblijven, werken aan herstel van de relatie met de moeder en aan (mogelijk) gefaseerde terugkeer naar de moeder.

4.De standpunten

4.1.
[de minderjarige ] wil graag terug naar huis. Zij woont sinds een paar weken bij haar zus [zus] in [plaats] . Zij moet nu heel vroeg op om naar haar school te gaan. Dat vindt zij heel vervelend. Verder geeft zij aan dat het contact met de moeder beter is, zij praten nu veel meer.
4.2.
Door en namens de moeder is ter zitting naar voren gebracht dat het in het belang van [de minderjarige ] is dat zij weer terugkeert naar huis. De reistijd naar school is te zwaar voor haar, temeer omdat zij kwetsbaar is. Verder kloppen de zorgen die in het dossier staan beschreven niet (meer) en werkt de moeder wel mee aan hulpverlening van Sensa Zorg. Juist in het gezinshuis is niet goed voor [de minderjarige ] gezorgd. De verwondingen in haar gezicht zijn geen zelfbeschadigingen maar eczeem. De moeder begrijpt niet waarom niet geluisterd wordt naar de sterke wens van [de minderjarige ] en de moeder om haar naar huis te laten terugkeren. Het hele gebeuren valt de moeder zwaar en maakt haar verdrietig.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige ] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265b, eerste lid, BW).
[de minderjarige ] is lang opgegroeid in een onveilige thuissituatie met fysiek en verbaal geweld, waarbij zij door familieleden werd mishandeld. Daarbij komt dat de moeder het moeilijk vindt om structuur, duidelijkheid en grenzen te bieden. Zij heeft onvoldoende vaardigheden en inzicht, waardoor zij geweld gebruikt in de opvoeding en zich niet mengt in conflicten tussen de broers en zussen. Ook verloopt het contact tussen de moeder en [de minderjarige ] niet altijd goed. De moeder krijgt in het kader van de ondertoezichtstelling hulpverlening om haar opvoedvaardigheden te verbeteren om zo beter te kunnen aansluiten bij de kinderen, zo ook bij [de minderjarige ] , die speciale opvoedbehoeftes heeft vanwege haar beperkingen. De moeder heeft volgens de GI nog niet de nodige stappen gezet. Gelet op de kwetsbaarheid van [de minderjarige ] en de stappen die de moeder nog moet zetten is een directe terugplaatsing nog een brug te ver. De GI zal de komende maanden echter wel (verder) werken aan gefaseerde terugkeer. Het plan was om aan de gefaseerde terugplaatsing te werken vanuit het gezinshuis waar [de minderjarige ] tot een paar weken geleden verbleef. Vanwege de afstand tussen de nieuwe locatie van het gezinshuis en de woning van de moeder, is ervoor gekozen om [de minderjarige ] te plaatsen bij haar zus [zus] in [plaats] en van daaruit te werken aan gefaseerde terugplaatsing. Hierdoor kan [de minderjarige ] naar haar oude school, blijft zij binnen haar familie en kan stap voor stap gewerkt worden aan terugkeer naar huis. Daarbij is van belang dat [de minderjarige ] goed contact heeft met haar zus [zus] (bij wie zij ook in de zomervakantie heeft gelogeerd) en dat [zus] volgens de GI goed in staat lijkt te zijn om aan te sluiten bij de speciale opvoedbehoeftes van [de minderjarige ] . De kinderrechter acht het net als de GI wel van groot belang dat er zo snel als mogelijk leerlingenvervoer wordt geregeld voor haar, omdat de reisafstand vanaf de verblijfplek bij haar zus [zus] naar school vanwege haar beperking/kwetsbaarheid zeer belastend en zwaar is voor haar.
5.2.
Gelet hierop zal de kinderrechter een machtiging verlenen om [de minderjarige ] te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg, namelijk bij haar zus [zus] , voor de duur van de ondertoezichtstelling.
5.3.
Het verzoek om wijziging van de verblijfplaats op grond van artikel 1:265i BW. zal worden afgewezen omdat het gezinshuis waar [de minderjarige ] verbleef niet gelijkgesteld kan worden aan een ouder of een pleegouder. Om die reden is het niet nodig dat de kinderrechter de verblijfplaats wijzigt zoals bedoeld in dit artikel.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige ] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 25 november 2024 tot 7 mei 2025;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 25 november 2024 door mr. S. Ok, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. T. Alexander als griffier, en op schrift gesteld op 26 november 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.