ECLI:NL:RBNHO:2024:13964

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 april 2024
Publicatiedatum
31 januari 2025
Zaaknummer
343654
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bouw van uitbouw op perceel van buurman

In deze zaak gaat het om een geschil tussen buren over een uitbouw aan de achterzijde van de woning van gedaagde, die gedeeltelijk op het perceel van eiser is gebouwd. De rechtbank heeft geoordeeld dat deze bouw onrechtmatig is, omdat eiser geen toestemming heeft verleend voor de bouw op zijn perceel. Gedaagde moet de uitbouw verwijderen. De procedure begon met een dagvaarding op 18 augustus 2023, gevolgd door verschillende processtukken en een mondelinge behandeling op 4 maart 2024. Tijdens deze behandeling werd duidelijk dat de uitbouw elf centimeter over de perceelgrens is gebouwd. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen overeenkomst is die de overschrijding van de erfgrens rechtvaardigt. Gedaagde heeft geprobeerd te betogen dat hij onevenredig benadeeld zou worden door de verwijdering van de uitbouw, maar de rechtbank oordeelde dat de kosten voor aanpassing niet onevenredig zijn. De vorderingen van eiser zijn grotendeels toegewezen, met uitzondering van enkele specifieke verzoeken die zijn afgewezen. De rechtbank heeft gedaagde veroordeeld om de uitbouw binnen drie maanden te verwijderen en de proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer: C/15/343654 / HA ZA 23-481
Vonnis van 10 april 2024
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. M.B. Chylinska te Zaandam,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. R.A. Reijnen te Hoorn.
De zaak in het kort
Deze zaak gaat over een uitbouw aan de achterzijde van de woning van [gedaagde] die gedeeltelijk op het perceel van [eiser] staat. De rechtbank komt tot het oordeel dat dit onrechtmatig is. Niet is gebleken dat [eiser] toestemming heeft verleend om deels op zijn perceel te bouwen. [gedaagde] moet de uitbouw van het perceel van [eiser] verwijderen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 18 augustus 2023, met bijlagen 1 tot en met 7;
- de conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie, met bijlagen 1 tot en met 8;
- het tussenvonnis van 13 december 2023;
- de conclusie van antwoord in reconventie;
- de akte overlegging producties van [gedaagde] , met bijlagen 9 en 10;
- de akte overlegging producties van [gedaagde] , met bijlage 11;
- de gerechtelijke plaatsopneming (descente) en aansluitend de mondelinge behandeling op 4 maart 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt. Daar zijn verschenen aan de kant van [eiser] de heer [eiser] in persoon en zijn vrouw [echtgenote van eiser] . Zij werden vergezeld door mr. Chylinska voornoemd. Tijdens de mondelinge behandeling werden zij bijgestaan door een tolk Pools, mevrouw Kaluza. Aan de kant van [gedaagde] zijn verschenen de heer [gedaagde] in persoon en zijn vrouw [echtgenote van gedaagde] . Zij werden vergezeld door mr. Reijnen voornoemd. Van de descente is een proces-verbaal opgemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn buren van elkaar. [gedaagde] woont op het adres [adres 1] , [eiser] woont op het adres [adres 2]
2.2.
Begin 2022 heeft [gedaagde] het plan opgevat om een uitbouw aan de achterzijde van zijn woning te laten realiseren. Op 24 april 2022 hebben partijen over de plannen tot het bouwen van een uitbouw gesproken. Op 30 april 2022 hebben [eiser] , [gedaagde] en de vrouw van [gedaagde] een overeenkomst ondertekend. De vrouw van [eiser] , [echtgenote van eiser] , heeft de overeenkomst niet ondertekend. In de overeenkomst staat opgenomen:
“Overeenkomst muur en schutting (in de toekomst) op de erfgrens
Onderling akkoord met betrekking tot bouw van de muur op de erfgrens van beide buren en later zetten van een schutting.
Wij, ondergetekende [eiser] , [echtgenote van eiser] , wonende [adres 2] , verklaren hierbij akkoord te zijn, dat er een muur (als onderdeel van de uitbouw van de buren) op de erfafscheiding mag geplaatst worden door buren [gedaagde] , [echtgenote van gedaagde] wonende op [adres 1] met wederzijds voordeel. Later wordt er ook een nieuwe schutting geplaatst als verlenging van de muur.”
2.3.
Op 1 augustus 2022 zijn de werkzaamheden voor de uitbouw gestart. [eiser] was op dat moment op vakantie. Op 17 augustus 2022 is begonnen met de heiwerkzaamheden. Tijdens de heiwerkzaamheden heeft [eiser] geklaagd dat de uitbouw gedeeltelijk op zijn perceel werd gebouwd. Op 14 september 2022 heeft de advocaat van [eiser] [gedaagde] aangeschreven en gesommeerd om de verdere bouw van de uitbouw te staken, het reeds gebouwde af te breken, terug te brengen naar de oorspronkelijke staat en een eventuele bouw te laten verrichten op het eigen perceel.
2.4.
Op 11 oktober 2022 is het Kadaster ter plaatse geweest om een grensreconstructie uit te voeren. Het Kadaster heeft vastgesteld dat de uitbouw elf centimeter over de perceelgrens is heen gebouwd, zie de kadastertekening hieronder. De verticale stippellijn geeft de perceelgrens weer. De overschrijding van elf centimeter is rood omcirkeld.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eiser] vordert - samengevat - bij zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
primair
I. een verklaring voor recht dat [gedaagde] onrechtmatig op het perceel van [eiser] heeft gebouwd en daarmee inbreuk heeft gemaakt op het eigendomsrecht van [eiser] ;
II. een verklaring voor recht dat [gedaagde] onrechtmatige hinder veroorzaakt met zijn uitbouw;
III. veroordeling van [gedaagde] om binnen 2 weken na het wijzen van dit vonnis op eigen kosten de uitbouw te verwijderen en verwijderd te houden voor zover deze zich bevindt op het perceel van [eiser] , het peil van de tuin te herstellen, de gebouwde uitbouw langs de erfgrens op een deugdelijke wijze af te breken, de oorspronkelijke tuin te herstellen en het geheel terug te brengen in de oorspronkelijke toestand, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
IV. veroordeling van [gedaagde] om binnen 2 weken na het wijzen van dit vonnis de uitbouw zodanig te wijzigen dat de onrechtmatige hinder verminderd dan wel wordt weggenomen, waarbij de uitbouw op geen enkele wijze op het erf van [eiser] mag liggen, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
subsidiair
V. [eiser] te machtigen om, wanneer [gedaagde] niet binnen één maand na het wijzen van dit vonnis handelt overeenkomstig het onder I primair gevorderde, herstel te laten verrichten om tot de oorspronkelijke staat te komen, waarbij de kosten volledig door [gedaagde] zullen worden vergoed;
proceskosten
VI. veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
[gedaagde] vordert – samengevat – bij zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. een verklaring voor recht dat [gedaagde] door wegneming van de uitbouw, voor zover deze zich op het perceel van [eiser] bevindt, onevenredig veel zwaarder benadeeld wordt dan [eiser] bij de handhaving daarvan;
II. veroordeling van [eiser] om tegen een door [gedaagde] te betalen schadeloosstelling van € 150,- medewerking te verlenen aan het vestigen van een erfdienstbaarheid ten gunste van [gedaagde] tot instandhouding van het gedeelte van de uitbouw van [gedaagde] dat zich bevindt op het perceel van [eiser] , op straffe van verbeurte van een dwangsom;
dan wel ter keuze van [eiser] ,
veroordeling van [eiser] om tegen een door [gedaagde] te betalen schadeloosstelling van € 150,- het gedeelte van het perceel van [eiser] waarop de uitbouw van [gedaagde] zich bevindt in eigendom over te dragen aan [gedaagde] en in dit kader medewerking te verlenen aan alles wat nodig is om de overdracht te bewerkstelligen, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
III. veroordeling van [eiser] in de proceskosten, inclusief de nakosten.
3.5.
[eiser] voert verweer.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De vorderingen in conventie en in reconventie lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
4.2.
Partijen zijn het er over eens dat de uitbouw van [gedaagde] elf centimeter over de perceelgrens heen, op het perceel van [eiser] is gebouwd. De kern van het geschil ziet daarom op de vraag of partijen met elkaar zijn overeengekomen dat de uitbouw deels op het perceel van [eiser] gebouwd mocht worden. De rechtbank is van oordeel dat daarover geen overeenkomst is gesloten en dat de (over)bouw van de uitbouw op het perceel van [eiser] daardoor onrechtmatig is. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Onrechtmatig gebouwde uitbouw
4.3.
[gedaagde] voert aan dat hij en [eiser] zijn overeengekomen dat de zijmuur van de uitbouw deels op het perceel van [eiser] zou komen te staan. [gedaagde] en zijn vrouw, die net als [eiser] van Poolse afkomst is, hebben meerdere malen met [eiser] en diens vrouw gesproken over het plan om aan de achterzijde van hun huis een uitbouw te laten plaatsen. Tijdens een gesprek op 24 april 2022 is [eiser] geïnformeerd over het bouwplan. De constructie, de afmetingen en de uitstraling van de geplande uitbouw zijn toen besproken. Daarbij heeft [gedaagde] meegedeeld dat het hart van de zijmuur van de uitbouw op de erfgrens zou worden geplaatst, zodat een gedeelte van de zijmuur op het perceel van [eiser] gebouwd zou gaan worden. [eiser] heeft volgens [gedaagde] tijdens het gesprek ingestemd met deze plannen. Dat een gedeelte van de uitbouw op zijn perceel gebouwd zou worden, vond [eiser] geen enkel probleem. Eerder had [eiser] namelijk laten doorschemeren dat hij en zijn vrouw op termijn ook een uitbouw wilden laten plaatsen. Door de kern van de zijmuur op de erfgrens te plaatsen, kan [eiser] deze muur gebruiken op het moment dat hij zelf een uitbouw wil plaatsen. De buitenmuur van de uitbouw zou dan de binnenmuur van [eiser] worden. Voor zowel [gedaagde] als [eiser] is dit handig, omdat er dan geen hoeken in de muur van de woningen komen. Bij het gesprek op 24 april 2022 was mevrouw [naam] aanwezig. Zij heeft in haar verklaring bevestigd dat aan [eiser] is uitgelegd dat de zijmuur van de uitbouw voor de helft op zijn perceel zou worden gebouwd en dat [eiser] daar mee akkoord ging. Op 30 april 2022 hebben [gedaagde] en [eiser] een overeenkomst ondertekend waarmee de gemaakte afspraken zijn geformaliseerd.
4.4.
[eiser] ontkent dat partijen zijn overeengekomen dat de uitbouw gedeeltelijk op zijn perceel mocht worden geplaatst. Nadat [gedaagde] had verteld over zijn plannen om een uitbouw te laten plaatsen, hebben partijen met elkaar afgesproken dat de muur van de uitbouw op de erfgrens mocht worden geplaatst. Dus niet eroverheen. Deze afspraak is ook vastgelegd in de overeenkomst van 30 april 2022. [eiser] heeft er, anders dan [gedaagde] stelt, niet mee ingestemd dat de kern van de muur op de erfgrens zou komen en een deel van de zijmuur dus op zijn perceel zou worden geplaatst.
4.5.
De rechtbank overweegt dat eigendom het meest verstrekkende recht is dat een persoon op een zaak kan hebben. Een overeenkomst die inbreuk maakt op het eigendom van één van de betrokken partijen, dient daarom duidelijk en expliciet te vermelden hoe en in welke mate het eigendomsrecht beperkt wordt.
Weliswaar stelt [gedaagde] dat over de overschrijding van de erfgrens met [eiser] is gesproken, maar uit de stellingen van [gedaagde] blijkt niet dat dit zo is. Laat staan dat is gesproken over de mate waarmee de erfgrens zou worden overschreden.
Tijdens de descente verklaarde [gedaagde] namelijk dat het de bedoeling was dat de muur van de uitbouw in het verlengde van de binnenmuur van zijn woning zou komen te staan en dat de kern van de te bouwen muur voor de uitbouw zou komen te staan op de erfgrens. [gedaagde] verklaarde verder dat hij met [eiser] - slechts - heeft gesproken dat de kern van de te bouwen muur op de erfgrens zou komen. Bovendien verklaarde [gedaagde] dat bij aanvang van de bouw nog niet bekend was hoe breed de nieuw te bouwen muur zou worden. Nog daargelaten de vraag of [eiser] akkoord was met overschrijding van de erfgrens kan - gelet op het voorgaande - uit wat [gedaagde] heeft aangevoerd niet worden afgeleid dat [eiser] ermee akkoord was dat de muur de erfgrens zou overschrijden en ook niet dat hij akkoord was met de mate van overschrijding. De verklaring van mevrouw [naam] (productie 3 van [gedaagde] ) maakt dat niet anders.
4.6.
Daar voegt de rechtbank aan toe dat de schriftelijke overeenkomst van 30 april 2022 niets vermeld over overschrijding van de perceelgres. Die overeenkomst vermeldt slechts dat [eiser] akkoord is dat de muur op de erfgrens zal komen te staan. Indien het de bedoeling van [gedaagde] was om schriftelijk vast te leggen de afspraak dat hij voorbij de perceelgrens mocht bouwen, diende dit duidelijk uit de overeenkomst te blijken en dat is niet het geval.
Dat op enig moment aan [eiser] is duidelijk gemaakt hoe ver de overbouw zou zijn en dat [eiser] daarmee akkoord is gegaan, is gesteld nog gebleken. Dat [eiser] niet direct bij de start van de bouw zou hebben geklaagd over de overbouw, betekent niet dat [eiser] hier mee instemde. Daar komt bij dat [eiser] al tijdens het heien heeft geklaagd over de overbouw op zijn perceel.
4.7.
De conclusie is dat de overbouw op het perceel van [eiser] onrechtmatig is en dat [eiser] in beginsel aanspraak kan maken op verwijdering van het overstekende deel van de uitbouw.
Aanpassen uitbouw niet onevenredig bezwarend
4.8.
[gedaagde] doet een beroep op artikel 5:54 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Op grond van dit artikel kan de eigenaar van een gebouw dat gedeeltelijk op het perceel van een ander is gebouwd vorderen dat hem tegen schadeloosstelling een erfdienstbaarheid tot het handhaven van de bestaande toestand wordt verleend als hij door wegneming van het uitstekende gedeelte onevenredig veel zwaarder wordt benadeeld dan de eigenaar van het perceel door handhaving van het overstekende deel. In plaats van een erfdienstbaarheid kan er door de eigenaar van het perceel ook worden gekozen voor een overdracht van eigendom tegen een schadeloosstelling.
4.9.
De rechtbank is van oordeel dat de maatregel tot het verwijderen van het deel van de uitbouw dat op het perceel van [eiser] staat niet zodanig onevenredig is dat artikel 5:54 BW moet worden toegepast. [gedaagde] schat zijn kosten om de aanbouw aan te passen zodat deze niet meer op het perceel van [eiser] staat op ongeveer € 10.000,-. De hoogte van dit bedrag is niet zodanig dat het aanpassen van de uitbouw onevenredig bezwarend is. Hierbij is ook van belang dat [gedaagde] zelf ervoor heeft gekozen om een uitbouw te bouwen die deels op het perceel van [eiser] staat, zonder daarover expliciete schriftelijke afspraken te maken. Dat er nu kosten gemaakt moeten worden om de uitbouw aan te passen, dient voor risico van [gedaagde] te blijven.
Misbruik van recht dan wel misbruik van recht
4.10.
[gedaagde] stelt dat [eiser] misbruik van bevoegdheid dan wel misbruik van recht maakt door te vorderen dat de uitbouw van zijn perceel wordt verwijderd. De rechtbank wijst dit beroep af. Zoals onder randnummer 4.5 is overwogen, is eigendom het meest verstrekkende recht dat een persoon op een zaak kan hebben. [gedaagde] heeft onvoldoende onderbouwd waarom het beroep van [eiser] op zijn eigendomsrecht misbruik van bevoegdheid dan wel misbruik van recht met zich mee zou brengen.
Vorderingen
4.11.
De rechtbank zal de vordering van [eiser] tot het verwijderen en verwijderd houden van de uitbouw van het perceel van [eiser] wordt toewijzen, als hierna te melden. Dit betekent in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen dat de reconventionele vorderingen van [gedaagde] zullen worden afgewezen.
4.12.
[eiser] heeft gevorderd dat de uitbouw binnen twee weken na het wijzen van dit vonnis verwijdert moet zijn van zijn perceel. De rechtbank overweegt dat [gedaagde] voor het verwijderen van de uitbouw de hulp zal moeten inschakelen van een aannemer en/of bouwbedrijf. De termijn van twee weken acht de rechtbank daarom te kort. De rechtbank zal [gedaagde] veroordelen om de uitbouw binnen een termijn van drie maanden na betekening van dit vonnis te verwijderen.
4.13.
De rechtbank acht de door [eiser] gevorderde dwangsom voor iedere dag dat [gedaagde] niet aan de veroordeling voldoet te hoog. De rechtbank zal de dwangsom matigen tot een bedrag van € 500,- per dag dat [gedaagde] niet aan de veroordeling voldoet, met een maximum van € 30.000,-.
4.14.
Nu de rechtbank de vordering tot het verwijderen en verwijdert houden van de uitbouw zal toewijzen, heeft [eiser] geen belang meer bij de door haar gevorderde verklaring voor recht dat de uitbouw onrechtmatige hinder veroorzaakt. Dit betekent dat ook de vordering tot het verminderen dan wel wegnemen van de hinder zal worden afgewezen.
4.15.
De vorderingen van [eiser] dat het peil van de tuin hersteld moet worden en dat de tuin in de oorspronkelijke staat moet worden hersteld en teruggebracht zullen worden afgewezen, omdat onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt wat de oorspronkelijke staat van zijn tuin was. De rechtbank gaat er overigens wel van uit dat [gedaagde] de tuin van [eiser] zo veel mogelijk in oorspronkelijke staat terugbrengt.
4.16.
[gedaagde] voert verweer tegen het uitvoerbaar bij voorraad verklaren van het vonnis, omdat een uitvoering van het vonnis tot onherstelbare gevolgen zou leiden.
Bij de beoordeling van dit verweer dienen de belangen van partijen te worden afgewogen in het licht van de omstandigheden van het geval. De Hoge Raad heeft in dit verband geoordeeld dat mogelijk ingrijpende gevolgen van de executie, die moeilijk ongedaan gemaakt kunnen worden, op zichzelf niet in de weg staan aan uitvoerbaarverklaring bij voorraad, maar slechts meegewogen moeten worden (HR 28 mei 1993, NJ 1993, 468). Nu [gedaagde] geen andere relevante omstandigheden heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen grond de gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad af te wijzen.
Proceskosten
4.17.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
136,11
- griffierecht
314,00
- salaris advocaat
2.456,00
(4,00 punten × € 614,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
3.084,11

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie en reconventie
5.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde] onrechtmatig op het perceel van [eiser] heeft gebouwd en daarmee inbreuk heeft gemaakt op het eigendomsrecht van [eiser] ,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om binnen drie maanden na betekening van dit vonnis op eigen kosten de uitbouw te verwijderen en verwijderd te houden voor zover deze zich bevindt op het perceel van [eiser] , op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 voor elke dag of een gedeelte daarvan dat [gedaagde] in gebreke blijft, met een maximum van € 30.000,00,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 3.084,11, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de in 5.2 en 5.3 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.H. Gisolf en in het openbaar uitgesproken op 10 april 2024.