ECLI:NL:RBNHO:2024:13985

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 december 2024
Publicatiedatum
3 februari 2025
Zaaknummer
11211440 \ CV FORM 24-4969
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie bij instapweigering van passagiers door luchtvaartmaatschappij

In deze zaak hebben twee passagiers een verzoek ingediend tegen de luchtvaartmaatschappij Air Malta plc, nadat hen de instap op vlucht KM394 van Malta naar Amsterdam-Schiphol was geweigerd. De passagiers, vertegenwoordigd door Yource B.V., hebben compensatie geëist op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die hen recht geeft op compensatie bij instapweigering. De passagiers zijn omgeboekt naar een alternatieve vlucht naar Düsseldorf en hebben vervolgens op eigen initiatief naar Nederland gereisd. Ze hebben compensatie van € 908,00, buitengerechtelijke incassokosten van € 164,80 en proceskosten geëist. De vervoerder betwistte de verplichting tot compensatie, met het argument dat de vertraging niet meer dan drie uur was. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat de passagiers recht hebben op compensatie, omdat zij tegen hun wil de instap zijn geweigerd. De rechter heeft de vervoerder veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, inclusief wettelijke rente en proceskosten. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad en er staat geen hoger beroep open.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 11211440 \ CV FORM 24-4969
Uitspraakdatum: 18 december 2024
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:

1.[verzoeker 1]2. [verzoeker 2]beiden wonende te [plaats]

verzoekende partij
verder te noemen: de passagiers
gemachtigde: [gemachtigde] (Yource B.V.)
tegen
de vennootschap naar buitenlands recht
Air Malta plc
gevestigd te Luqa, Malta
verwerende partij
verder te noemen: de vervoerder

1.Het procesverloop

Dit verloop blijkt uit:
  • het vorderingsformulier (formulier A), ingekomen ter griffie op 27 juni 2024;
  • het verweer, ingekomen ter griffie op 23 september 2024.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben een vervoersovereenkomst gesloten. Op grond daarvan moest de vervoerder hen vervoeren van Malta International Airport naar Amsterdam-Schiphol Airport, met vlucht KM394 (hierna: de vlucht).
2.2.
De vervoerder heeft de passagiers de instap geweigerd op de vlucht. Zij zijn omgeboekt naar een alternatieve vlucht naar Düsseldorf. Vanuit daar zijn zij op eigen initiatief teruggereisd naar Nederland.
2.3.
De passagiers hebben daarom compensatie van de vervoerder verzocht.
2.4.
De vervoerder heeft niet uitbetaald.

3.Het geschil

3.1.
De passagiers verzoeken de vervoerder te veroordelen tot betaling van:
- € 908,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 september 2023 tot aan de dag van de gehele voldoening;
- € 164,80 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagiers baseren het verzoek op de Verordening (EG) nr. 261/2004 (hierna: de Verordening) en de rechtspraak van het Europese Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder hen vanwege de instapweigering op de vlucht moet compenseren met € 400,00 per passagier (artikel 7 van de Verordening). Daarnaast stellen de passagiers dat de vervoerder tekort is geschoten in zijn verplichting om hen te verzorgen en daarom gehouden is hen de parkeerkosten en benzinekosten vanaf de luchthaven ter waarde van € 108,00 te vergoeden (artikel 9 van de Verordening).
3.3.
De vervoerder betwist dit. Op zijn verweer wordt ingegaan bij de beoordeling.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat zij bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen.
4.2.
De vervoerder betwist dat hij gehouden is de compensatie te voldoen omdat zowel de vlucht in kwestie als de vervangende vlucht naar Düsseldorf niet met meer dan drie uur vertraging zijn aangekomen.
4.3.
Het verweer van de vervoerder slaagt niet. Als onbetwist staat namelijk vast dat de passagiers tegen hun wil de instap zijn geweigerd op de vlucht. Daarom hebben zij op grond van artikel 4 lid 3 van de Verordening recht op compensatie en op verzorging. Nu de vervoerder voor het overige geen verweer heeft gevoerd, zal het verzoek tot betaling van de hoofdsom worden toegewezen. De over de hoofdsom verzochte wettelijke rente is als onbetwist eveneens toewijsbaar.
4.4.
De verzochte buitengerechtelijke incassokosten zijn evenmin betwist en zullen worden toegewezen. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven uit het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II, omdat de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn. Omdat het verzochte bedrag niet hoger is dan het volgens het Besluit berekende tarief, zullen de verzochte buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen.
4.5.
De verzochte rente over de buitengerechtelijke kosten is ook toewijsbaar, behalve dat deze wordt toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding. De passagiers hebben daar in ieder geval vanaf die datum recht op. Het is niet gesteld of gebleken dat zij dit ook al vanaf een eerdere datum hadden.
4.6.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder omdat deze ongelijk krijgt. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt. De verzochte rente over de proceskosten en de nakosten is niet toewijsbaar met ingang van 17 september 2023 omdat de vervoerder dan nog niet in verzuim is (artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek). De verzochte rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van deze beschikking.
4.7.
Op verzoek van de passagiers zal een certificaat als bedoeld in artikel 20 lid 2 van de Verordening (EG) nr. 861/2007 tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen zoals gewijzigd bij Verordening (EU) 2015/2421 van 16 december 2015, aan deze beschikking worden gehecht.

5.De beslissingDe kantonrechter:

5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 1.072,80, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 908,00 vanaf 17 september 2023 en over
€ 164,80 vanaf 27 juni 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op € 218,00 aan griffierecht en € 135,00 aan salaris gemachtigde
en veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 67,50 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt,
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van deze beschikking tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
5.4.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. S. Kleij, kantonrechter, en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open