ECLI:NL:RBNHO:2024:14112

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 november 2024
Publicatiedatum
17 maart 2025
Zaaknummer
11019458 \ CV EXPL 24-2080
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor passagier bij vertraagde vlucht en beoordeling van buitengewone omstandigheden

In deze zaak heeft een passagier compensatie gevraagd van de vervoerder, Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft, voor een vlucht die meer dan drie uur vertraagd was. De passagier had een vervoersovereenkomst gesloten voor een reis van Amsterdam via Frankfurt naar Caïro, maar miste zijn aansluitende vlucht door de vertraging. De vervoerder voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk problemen met de brandstoflevering. De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder onvoldoende had aangetoond dat hij alle redelijke maatregelen had getroffen om de vertraging te voorkomen of te beperken. De passagier had recht op compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die stelt dat passagiers recht hebben op compensatie bij vertragingen van meer dan drie uur, tenzij de vervoerder kan bewijzen dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden. De kantonrechter wees de vordering van de passagier toe, inclusief buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten, en veroordeelde de vervoerder tot betaling van € 460,00 aan de passagier, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 11019458 \ CV EXPL 24-2080
Uitspraakdatum: 13 november 2024
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser]
wonende te [plaats]
eiser
hierna te noemen: de passagier
gemachtigde: mr. R. Bos (ProBe-Asp B.V.)
tegen
de vennootschap naar buitenlands recht
Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft
gevestigd te Keulen (Duitsland)
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigden: mr. E.C.C.M. Bootsman en mr. F.B. Mahabali (Russell Advocaten)
De zaak in het kort
De passagier heeft van de vervoerder compensatie gevraagd voor een meer dan drie uur vertraagde vlucht. De vervoerder voert aan dat de vertraging het gevolg was van een buitengewone omstandigheid, namelijk problemen met de brandstoflevering. Door deze vertraging heeft de passagier zijn aansluitende vlucht gemist. Het beroep van de vervoerder op een buitengewone omstandigheid slaagt. De vervoerder heeft echter onvoldoende onderbouwd dat hij alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging van de passagier te voorkomen of te beperken. De vordering van de passagier wordt toegewezen.

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding:
- de conclusie van antwoord;
- de conclusie van repliek;
- de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft een vervoersovereenkomst gesloten. Op grond daarvan moest de vervoerder hem op 25 juli 2022 vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport via Frankfurt International Airport (Duitsland) naar Caïro International Airport (Egypte), met vluchtcombinatie LH999 en LH584.
2.2.
De vervoerder heeft vlucht LH999 van Amsterdam naar Frankfurt (hierna: de vlucht) vertraagd uitgevoerd. De passagier heeft de overstap op de aansluitende vlucht gemist. De passagier is omgeboekt naar een alternatieve vlucht waarmee hij met een vertraging van meer dan drie uur is aangekomen op de eindbestemming.
2.3.
De passagier heeft daarom compensatie van de vervoerder gevorderd.
2.4.
De vervoerder heeft niet uitbetaald.

3.Het geschil

3.1.
De passagier vordert dat de vervoerder, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 400,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag van vertraging tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 60,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de nakosten.
3.2.
De passagier baseert zijn vordering op de Verordening (EG) nr. 261/2004 (hierna: de Verordening) en de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat de vervoerder hem vanwege de vertraging van de vlucht moet compenseren met een bedrag van € 400,00 (artikel 7 van de Verordening).
3.3.
De vervoerder voert verweer. Hij voert aan dat de vertraging van de vlucht gevolg was van buitengewone omstandigheden. Deze konden ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen worden (artikel 5 lid 3 van de Verordening).

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat hij bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
4.2.
Vast staat dat de passagier met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming is aangekomen. In beginsel moet de vervoerder dan compenseren. Dit is anders als de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen.
4.3.
Volgens de vervoerder is de vlucht vertraagd wegens problemen met de brandstoflevering en door de late aankomst van de voorgaande vlucht. De vervoerder beroept zich alleen ten aanzien van de problemen met de brandstoflevering op een buitengewone omstandigheid. De passagier heeft niet betwist dat de vertraging het gevolg was van een buitengewone omstandigheid, zodat dit vast is komen te staan.
4.4.
Resteert de vraag of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft genomen om de vertraging te voorkomen of te beperken. De vervoerder stelt dat hij de vlucht zo snel mogelijk heeft uitgevoerd en de passagier op de eerst beschikbare alternatieve vlucht heeft omgeboekt.
4.5.
De passagier betwist dit. Hij voert aan dat hij met een vertraging van meer dan 24 uur op zijn eindbestemming is aangekomen. Volgens hem waren er een aantal alternatieve vluchten waarmee hij sneller op de eindbestemming zou zijn gearriveerd.
4.6.
De kantonrechter oordeelt dat de vervoerder onvoldoende heeft onderbouwd dat hij alle redelijke maatregelen heeft genomen om de vertraging op de eindbestemming te voorkomen dan wel te beperken. Uit het arrest van het Hof van 11 juni 2020 (C-74/19) volgt dat, indien de passagier met een door de vervoerder zelf uitgevoerde alternatieve vlucht de dag na de oorspronkelijk vastgestelde dag aankomt, dit in beginsel geen redelijke maatregel vormt. Dit is tenzij de vervoerder voldoende aannemelijk maakt dat er geen enkele andere mogelijkheid voor een alternatieve vlucht bestond die op een minder laat tijdstip aankwam dan de volgende vlucht van de luchtvaartmaatschappij. Hierbij gaat de kantonrechter voor de interpretatie van het hiervoor genoemde woord ‘dag’ uit van een tijdruimte en voor de uitleg ervan wordt aangesloten bij de algemeen geaccepteerde uitleg, namelijk een tijdsduur van 24 uur.
4.7.
In dit geval is de passagier omgeboekt naar een vlucht waarmee hij met een vertraging van meer dan 24 uur is aangekomen op de eindbestemming. Dit alternatief is in beginsel geen redelijke maatregel. De vervoerder stelt dat er geen andere mogelijkheid was voor een eerdere vlucht. Op de door de passagier genoemde vluchten was geen plaats. Hij heeft de passagier omgeboekt naar de eerste vlucht waar plaats was. Hij maakt gebruik van een automatisch omboekingssysteem, dat passagiers omboekt naar de eerstvolgende alternatieve vlucht. Als een eerdere optie beschikbaar was geweest, dan was deze optie bij het maken van de omboeking naar voren gekomen en was de passagier op dit alternatief geplaatst, aldus de vervoerder.
4.8.
De kantonrechter is van oordeel dat de vervoerder zijn verweer op dit punt onvoldoende heeft onderbouwd. Het had op de weg van de vervoerder gelegen om, bijvoorbeeld, schermafdrukken van het geautomatiseerde systeem of een meer onderbouwde toelichting op dit systeem te geven. Daarom heeft de vervoerder onvoldoende aannemelijk gemaakt dat er geen eerdere alternatieve vlucht mogelijk was. Dit betekent dat de vordering van de passagier wordt toegewezen.
4.9.
De passagier heeft een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vervoerder heeft deze vordering betwist. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom moet de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn, toetsen aan het rapport Voorwerk II. De passagier heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat hij buitengerechtelijke werkzaamheden heeft laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven uit het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II. De tarieven uit het Besluit worden redelijk geacht. Omdat het gevorderde bedrag niet hoger is dan het volgens het Besluit berekende tarief, zullen de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen.
4.10.
De wettelijke rente over de buitengerechtelijke kosten is ook toewijsbaar, behalve dat deze wordt toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding. De passagier heeft daar in ieder geval vanaf die datum recht op. Het is niet gesteld of gebleken dat hij dit ook al vanaf een eerdere datum had.
4.11.
De vervoerder zal in het ongelijk worden gesteld. Daarom zal hij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Ook de nakosten worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagier worden gemaakt. De wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten wordt toegewezen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagier van € 460,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 400,00 vanaf 25 juli 2022, en over € 60,00 vanaf 14 maart 2024, tot aan de dag van voldoening van deze bedragen;
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagier tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 135,97;
griffierecht € 87,00;
salaris gemachtigde € 270,00;
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis;
5.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 67,50 aan nakosten, voor zover de passagier daadwerkelijk nakosten zal maken, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis;
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter