ECLI:NL:RBNHO:2024:14113

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 november 2024
Publicatiedatum
17 maart 2025
Zaaknummer
11006657 \ CV EXPL 24-1962
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor passagier bij vertraagde vlucht en de beoordeling van buitengewone omstandigheden door de vervoerder

In deze zaak heeft een passagier compensatie gevraagd van de vervoerder, Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft, voor een vlucht die meer dan drie uur vertraagd was. De passagier had een vervoersovereenkomst gesloten voor een reis van Omaha via Chicago en Frankfurt naar Amsterdam. Door technische problemen met de toiletten moest de vlucht terugkeren naar Chicago, waardoor de passagier zijn aansluitende vlucht miste en met een vertraging van meer dan drie uur op zijn eindbestemming aankwam. De vervoerder voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden en dat hij alle redelijke maatregelen had getroffen om de vertraging te voorkomen.

De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder onvoldoende had onderbouwd dat hij alle redelijke maatregelen had genomen. De passagier betwistte de claim van de vervoerder dat er geen eerdere alternatieve vlucht beschikbaar was. De kantonrechter stelde vast dat de passagier met een vertraging van meer dan 24 uur op zijn eindbestemming was aangekomen, wat in beginsel niet als een redelijke maatregel werd beschouwd. De vervoerder had niet voldoende bewijs geleverd dat er geen eerdere alternatieve vlucht mogelijk was. Daarom werd de vordering van de passagier toegewezen, inclusief buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente.

De kantonrechter veroordeelde de vervoerder tot betaling van € 690,00 aan de passagier, vermeerderd met wettelijke rente, en de proceskosten. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 11006657 \ CV EXPL 24-1962
Uitspraakdatum: 13 november 2024
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser]
wonende te [plaats]
eiser
hierna te noemen: de passagier
gemachtigde: mr. R. Bos (ProBe-ASP B.V.)
tegen
de vennootschap naar buitenlands recht
Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft
gevestigd te Keulen (Duitsland)
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigden: mr. E.C.C.M. Bootsman en mr. J. Nooij (Russell Advocaten)
De zaak in het kort
De passagier heeft van de vervoerder compensatie gevraagd voor een meer dan drie uur vertraagde vlucht. De vervoerder voert aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden. De passagier heeft dit niet betwist. Door deze vertraging heeft de passagier zijn aansluitende vlucht gemist. De vervoerder heeft echter onvoldoende onderbouwd dat hij alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging van de passagier te voorkomen of te beperken. De vordering van de passagier wordt toegewezen.

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding:
- de conclusie van antwoord;
- de conclusie van repliek;
- de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft een vervoersovereenkomst gesloten. Op grond daarvan moest de vervoerder hem op 18 en 19 april 2022 vervoeren van Eppley AirField, Omaha (Verenigde Staten) via O’Hare International Airport, Chicago (Verenigde Staten) en Frankfurt International Airport (Duitsland) naar Amsterdam-Schiphol Airport, met vluchtcombinatie LH9081, LH431 en LH988.
2.2.
Vlucht LH431 van Chicago naar Amsterdam (hierna: de vlucht) is onderweg omgedraaid en teruggekeerd naar de luchthaven van Chicago. Daardoor miste de passagier de aansluitende vlucht. De passagier is omgeboekt naar een alternatieve vlucht waarmee hij met een vertraging van meer dan drie uur aangekomen op de eindbestemming. De passagier heeft daarom compensatie van de vervoerder gevorderd.
2.3.
De vervoerder heeft niet uitbetaald.

3.Het geschil

3.1.
De passagier vordert dat de vervoerder, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 600,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de datum van annulering van de vlucht, althans vanaf de datum van de ingebrekestelling dan wel vanaf de datum van betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 90,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
-de nakosten.
3.2.
De passagier baseert zijn vordering op de Verordening (EG) nr. 261/2004 (hierna: de Verordening) en de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat de vervoerder hem vanwege de annulering van de vlucht moet compenseren met een bedrag van € 600,00 (artikel 7 van de Verordening).
3.3.
De vervoerder voert verweer. Hij voert aan dat de vertraging van de vlucht gevolg was van een buitengewone omstandigheid. Deze konden ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen worden (artikel 5 lid 3 van de Verordening).

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat hij bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
4.2.
Vast staat dat de passagier met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming is aangekomen. In beginsel moet de vervoerder dan compenseren. Dit is anders als de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen.
4.3.
Volgens de vervoerder is de vlucht vertraagd wegens technische problemen met de toiletten. De vervoerder beroept zich daarom op een buitengewone omstandigheid. De passagier heeft niet betwist dat de vertraging het gevolg was van een buitengewone omstandigheid, zodat dit vast is komen te staan.
4.4.
Resteert de vraag of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft genomen om de vertraging te voorkomen of te beperken. De vervoerder stelt dat hij de vlucht zo snel mogelijk heeft uitgevoerd en de passagier op de eerst beschikbare alternatieve vlucht heeft omgeboekt. Daarmee is de passagier binnen 24 uur op de eindbestemming aangekomen, aldus de vervoerder.
4.5.
De passagier betwist dit. Hij voert aan dat hij met een vertraging van meer dan 24 uur op zijn eindbestemming is aangekomen (zie de overgelegde schermafbeelding). Volgens hem waren er een aantal alternatieve vluchten waarmee hij sneller op de eindbestemming zou zijn gearriveerd.
4.6.
De vervoerder heeft hier nog tegenin gebracht dat de alternatieve vlucht gepland stond om precies 24 uur later op de eindbestemming aan te komen. Dat de werkelijke aankomsttijd later was, doet daar niet aan af, aldus de vervoerder.
4.7.
De kantonrechter oordeelt dat de vervoerder onvoldoende heeft onderbouwd dat hij alle redelijke maatregelen heeft genomen om de vertraging op de eindbestemming te voorkomen dan wel te beperken. Het Hof heeft geoordeeld volgt dat het in beginsel geen redelijke maatregel is, als de passagier met een door de vervoerder zelf uitgevoerde alternatieve vlucht de dag na de oorspronkelijk vastgestelde dag aankomt. Dit is tenzij de vervoerder voldoende aannemelijk maakt dat er geen enkele andere mogelijkheid voor een alternatieve vlucht bestond die op een minder laat tijdstip aankwam dan de volgende vlucht van de luchtvaartmaatschappij. [1] Hierbij gaat de kantonrechter voor de interpretatie van het hiervoor genoemde woord ‘dag’ uit van een tijdruimte en voor de uitleg ervan wordt aangesloten bij de algemeen geaccepteerde uitleg, namelijk een tijdsduur van 24 uur.
4.8.
In dit geval is de passagier omgeboekt naar een vlucht waarmee hij met een vertraging van meer dan 24 uur is aangekomen op de eindbestemming, zodat dit alternatief in beginsel geen redelijke maatregel is. De vervoerder stelt dat er geen andere mogelijkheid was voor een eerdere vlucht. Op de door de passagier genoemde vluchten was geen plaats. Hij heeft de passagier omgeboekt naar de eerste vlucht waar plaats was. Hij maakt gebruik van een automatisch omboekingssysteem, dat passagiers omboekt naar de eerstvolgende alternatieve vlucht. Als een eerdere optie beschikbaar was geweest, dan was deze optie bij het maken van de omboeking naar voren gekomen en was de passagier op dit alternatief geplaatst, aldus de vervoerder.
4.9.
De kantonrechter is van oordeel dat de vervoerder zijn verweer op dit punt onvoldoende heeft onderbouwd. Het had op de weg van de vervoerder gelegen om, bijvoorbeeld, schermafdrukken van het geautomatiseerde systeem of een meer onderbouwde toelichting op dit systeem te overleggen. Daarom heeft de vervoerder naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er geen eerdere alternatieve vlucht mogelijk was. Dit betekent dat de vordering van de passagier wordt toegewezen.
4.10.
De passagier heeft een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vervoerder heeft deze vordering betwist. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom moet de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn, toetsen aan het rapport Voorwerk II. De passagier heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat hij buitengerechtelijke werkzaamheden heeft laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven uit het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II. De tarieven uit het Besluit worden redelijk geacht. Omdat het gevorderde bedrag niet hoger is dan het volgens het Besluit berekende tarief, zullen de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen.
4.11.
De wettelijke rente over de buitengerechtelijke kosten is ook toewijsbaar, behalve dat deze wordt toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding. De passagier heeft daar in ieder geval vanaf die datum recht op. Het is niet gesteld of gebleken dat hij dit ook al vanaf een eerdere datum had.
4.12.
De vervoerder zal in het ongelijk worden gesteld. Daarom zal hij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Ook de nakosten worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagier worden gemaakt. De wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten wordt toegewezen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagier van € 690,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 600,00 vanaf 18 april 2022, en over € 90,00 vanaf 27 februari 2024, tot aan de dag van voldoening van deze bedragen;
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagier tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 135,97;
griffierecht € 218,00;
salaris gemachtigde € 270,00;
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis;
5.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 67,50 aan nakosten, voor zover de passagier daadwerkelijk nakosten zal maken, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis;
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.HvJEU 11 juni 2020, C-74/19, ECLI:EU:C:2020:460.