Uitspraak
vonnis
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Familie en Jeugd
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/346689/KG ZA/23-652
Vonnis in kort geding van 23 januari 2024
in de zaak van
[de man],
wonende te [plaats]
,
,
eiser,
advocaat mr. K. Tülü te Haarlem,
tegen
[de vrouw],
wonende te [plaats]
,
,
gedaagde,
advocaat mr. H. Ruder te Beverwijk.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.
1.De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding, met bijlagen.
1.2.
De mondelinge behandeling van het kort geding heeft plaatsgevonden op 9 januari 2024
.Aanwezig waren partijen en hun advocaten. Mr. Ruder heeft gepleit overeenkomstig de door haar overgelegde pleitnotities.
.Aanwezig waren partijen en hun advocaten. Mr. Ruder heeft gepleit overeenkomstig de door haar overgelegde pleitnotities.
2.De feiten
2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd op [huwelijksdatum] in [plaats] , welk huwelijk op [datum] is ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van deze rechtbank van 29 september 2022 in de registers van de burgerlijke stand.
2.2.
In de echtscheidingsbeschikking heeft de rechtbank (onder meer) het volgende overwogen:
“b)
De gouden sieraden
De gouden sieraden
(…)
2.4.13
De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat tijdens het huwelijksfeest van partijen op 8 oktober 2021, na de burgerlijke huwelijkssluiting op [huwelijksdatum] , sieraden zijn geschonken, zodat deze in beginsel tot de gemeenschap behoren. Partijen zijn het erover eens dat de sieraden waar het geschil om draait zijn vermeld onder punt 13 van het verweerschrift op zelfstandig verzoek van de man, te weten:
- 10 ‘ burma bilezik’ van ieder 20 gram en 22 karaat;
- 1 halve gouden ketting;
- 1 ‘ trabzon’ set, bestaande uit een gouden halsketting en armband;
- 1 gouden armband met kleine muntstukken (‘yarim altin kolluk’);
- 5 gouden armbanden met grote muntstukken (‘ceyrek altin kolluk’)
- 5 kleine gouden munten (‘ceyrek altin’).
(…)
2.4.17
Dit brengt naar het oordeel van de rechtbank mee dat de sieraden die partijen tijdens het huwelijksfeest geschonken hebben gekregen alsnog dienen te worden verdeeld voor zover zij op de peildatum, 14 februari 2022, nog aanwezig waren. Gesteld noch gebleken is dat de sieraden op de peildatum niet meer aanwezig waren. De vraag is echter waar de sieraden zich nu bevinden.
(…)
Incidenteel verzoek ex artikel 843a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)
2.4.20.
De man heeft verzocht te bepalen dat de vrouw een overzicht van [BV] overlegt met de data en tijdstippen waarop de huurder van het safeloket daar aanwezig was. Hieruit zal volgen dat de vrouw de sieraden onder zich heeft (gehad) in het safeloket bij [BV] . De vrouw heeft hierover weliswaar enige stukken overgelegd, maar de man betwist dat de vrouw daarmee heeft aangetoond wanneer zij precies bij het safeloket is geweest.
2.4.21.
De rechtbank zal het verzoek van de man afwijzen en overweegt hiertoe als volgt. De man heeft naar het oordeel van de rechtbank tegenover de betwisting van de vrouw onvoldoende onderbouwd dat uit de overgelegde stukken onvoldoende blijkt wanneer de vrouw bij het safeloket is geweest. De rechtbank ziet geen aanleiding om de vrouw op te dragen het door de man verlangde overzicht door [BV] te laten opstellen omdat ook een nader overzicht over de bezoeken aan het safeloket geen uitsluitsel zal geven over waar de sieraden zich nu bevinden. Inwilliging van dat verzoek kan dan ook niet mede leiden tot een beslissing in deze zaak.”
De rechtbank heeft het verzoek van de man tot het horen van getuigen om te bewijzen dat de gouden sieraden zich onder vrouw bevinden afgewezen.
2.3.
De man is in hoger beroep gekomen van de echtscheidingsbeschikking bij het gerechtshof Amsterdam (hierna: het hof). De vrouw heeft een verweerschrift ingediend tevens houdende incidenteel appel, waarin de man een verweerschrift heeft ingediend. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 31 augustus 2023. Bij beschikking van 24 oktober 2023 heeft het hof (onder meer) als volgt overwogen en beslist:
“5 De motivering van de beslissing
5.1.
Ter zitting in hoger beroep heeft de man zijn grief betreffende de afwijzing van zijn op artikel 843a Rv
gebaseerde verzoek ingetrokken. De overige grieven van de man en die van de vrouw zullen hierna gezamenlijk worden behandeld.
(…)
5.6.
Partijen verschillen van mening waar de sieraden zich bevinden. De man stelt dat ze bij de vrouw zijn, de vrouw stelt dat ze bij de man zijn. Beide partijen hebben hun stellingen voldoende onderbouwd en (daarmee ook) de stelling van de wederpartij betwist. De man heeft een bewijsaanbod gedaan. Hij biedt aan zijn stelling dat de gouden sieraden van partijen zich onder de vrouw bevinden te bewijzen door het doen horen van [naam] , de vrouw en de moeder van de vrouw. Dit bewijsaanbod acht het hof voldoende gespecificeerd. De stellingen van de vrouw over [naam] doen daaraan niet af.
Het hof zal de man dan ook toelaten tot bewijs van zijn stelling als hierna overwogen. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
6 De beslissing
Het hof:
laat de man toe zijn stelling te bewijzen dat de gouden sieraden van partijen zich onder de vrouw bevinden;
bepaalt dat de man uiterlijk 21 november 2023 bij akte eventueel schriftelijk bewijs in het geding brengt, en desgewenst het hof en de wederpartij op de hoogte stelt of hij getuigen wil doen horen.”
3.Het geschil
3.1.
De man vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vrouw veroordeelt tot afgifte van een overzicht van haar bezoeken aan haar safeloket, die zich bevindt in de vestiging te [plaats] van [BV] , op de wijze zoals nader omschreven onder randnummer 10 van de dagvaarding (te weten door middel van een e-mail of brief afkomstig van [BV] waarin een historisch overzicht is opgenomen van de bezoeken van de vrouw aan haar safeloket, waarbij [BV] dit overzicht rechtsreeks aan de advocaat van de man stuurt die het dan vervolgens naar de advocaat van de vrouw stuurt), zulks binnen 7 dagen na betekening van dit vonnis op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500 per dag dat zij zich niet aan deze veroordeling zou voldoen.
3.2.
De man legt het volgende aan zijn vordering ten grondslag.
Partijen zijn in beperkte gemeenschap van goederen gehuwd geweest. Tijdens het huwelijk hebben partijen (onder meer) gouden sieraden geschonken gekregen. Onderwerp van geschil tussen partijen is waar de gouden sieraden zich momenteel bevinden. Volgens de man bevinden de gouden sieraden zich onder de vrouw. Na het huwelijksfeest zijn de gouden sieraden opgeslagen in een safeloket bij [BV] te [plaats] (hierna: [BV] ) en de vrouw is de huurder van dat safeloket. De man heeft geen toegang tot het safeloket. De bezoekmomenten van de vrouw aan het safeloket zijn voor de man relevant voor de onderbouwing van de standpunten in de hoger beroepsprocedure. In die procedure heeft de vrouw al een overzicht overgelegd met haar bezoekmomenten aan het safeloket, maar vanwege de lay out en het beperkte aantal bezoeken is bij de man twijfel ontstaan over de authenticiteit van dat overzicht. Die twijfel werd verder gevoed toen de vrouw, desgevraagd, op de zitting in de hoger beroepsprocedure niet het desbetreffende emailbericht van [BV] (met het overzicht als bijlage) kon laten zien. Bij tussenbeschikking van 24 oktober 2023 heeft het hof aan de man een bewijsopdracht gegeven. De man meent dat een overzicht met de bezoeken van de vrouw aan het safeloket nadere invulling kan geven aan de bewijslevering en hij aan de hand hiervan de juiste vragen kan stellen aan de getuigen. De man heeft daarom recht en belang bij zijn vordering. De spoedeisendheid is erin gelegen dat de bewijslevering in de lopende procedure bij het hof dient te geschieden. Omdat de vrouw het overzicht tot nu tot niet vrijwillig heeft willen afgeven, verzoekt de man om aan de veroordeling een dwangsom te verbinden van € 500 per dag.
3.3.
De vrouw voert het volgende verweer.
Allereest merkt de vrouw op dat zij tegen de verkeerde dag en tijdstip is gedagvaard en dat de advocaat van de vrouw, ondanks dat dit gebrek is besproken, heeft nagelaten een herstelexploot uit te brengen. De vrouw verzoekt de voorzieningenrechter hieraan de gevolgen te verbinden die zij gerade acht.
De vrouw stelt zich vervolgens op het standpunt dat de man niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat hij geen spoedeisend belang heeft bij zijn vordering tot afgifte van
schriftelijk bewijs. In de echtscheidingsprocedure heeft de man middels een incidenteel verzoek ex artikel 843a Rv verzocht om afgifte van een overzicht van de bezoeken van de vrouw aan het safeloket. Dat verzoek is bij gebrek aan belang afgewezen. In de hoger beroepsprocedure, waarin de man een grief had ingediend tegen de afwijzing van het verzoek, heeft de vrouw uit eigen beweging (en al bij verweerschrift) een overzicht van haar bezoeken aan het safeloket overgelegd. De man heeft in zijn verweerschrift in het incident over dat overzicht niets opgemerkt. Pas tijdens de mondelinge behandeling stelde hij twijfels te hebben over de authenticiteit van het overzicht, maar heeft hij vervolgens toch zijn grief ingetrokken. En daarna heeft de man ook nog de door het hof in haar beschikking van 24 oktober 2023 gestelde termijn in het kader van de bewijsopdracht laten verlopen voor het in het geding brengen van eventueel schriftelijk bewijs. Het is nu te laat om met dit kort geding alsnog afgifte van een overzicht te vorderen.
Voorst stelt de vrouw zich op het standpunt dat de hoger beroepsprocedure zich niet leent
voor nader schriftelijk bewijs en de man dus geen rechtmatig belang heeft hij zijn vordering. De conclusies na enquête dienen ertoe de getuigenverklaring te evalueren en te wijzen op eventuele ongerijmdheden of discrepanties en bieden geen ruimte voor uitweidingen buiten de vraag of het bewijs wel of niet door middel van de getuigen verklaringen is geleverd.
Los van hetgeen hiervoor is aangevoerd, heeft de man volgens de vrouw geen belang bij zijn vordering omdat de vrouw heeft voldaan aan hetgeen de man heeft verzocht door een overzicht van haar bezoeken aan het safeloket van [BV] te overleggen in de hoger beroepsprocedure. Het hof heeft dat overzicht als voldoende beschouwd.
Bovendien stelt de vrouw dat, voor zover de man een nieuw overzicht wenst dat afkomstig is van [BV] en direct naar de advocaat van de man moet worden gestuurd, dit voor haar onmogelijk is omdat [BV] om privacy-redenen geen informatie aan derden verstrekt.
De man probeert het via verschillende wegen erg lastig te maken voor de vrouw en jaagt de vrouw met dit kort geding ook weer nodeloos op kosten. Het huwelijk van partijen duurdere korter dan de procedures die sindsdien lopen. De kwestie omtrent de verdeling van de gouden sieraden ligt voor bij het hof. In plaats van zijn grief in die procedure te handhaven of een gewijzigd verzoek ex artikel 843a Rv te doen zodat het hof zich erover had kunnen uitlaten, heeft de man ervoor gekozen om zijn grief in te trekken, waarmee hij zich heeft neergelegd bij de beslissing van de rechtbank.
Subsidiair stelt de vrouw dat de gevorderde dwangsom moet worden afgewezen omdat de vrouw toezegt zich te zullen houden aan de uitspraak in dit kort geding. Meer subsidiair verzoekt de vrouw de dwangsom te matigen tot € 50 per dag met een maximum van € 2.500.
De vrouw verzoekt de voorzieningenrechter de man te veroordelen in de kosten van het geding.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4.De beoordeling
dagvaarding
4.1.
De voorzieningenrechter stelt vast dat de dagvaarding lijdt aan een gebrek omdat de vrouw is opgeroepen te verschijnen op 10 januari 2024, terwijl de mondelinge
behandeling van het kort geding door de rechtbank is bepaald op 9 januari 2024. De vrouw is echter verschenen op de mondelinge behandeling. Voor zover de vrouw zich beroept op
de nietigheid van de dagvaarding, verwerpt de voorzieningenrechter dit beroep omdat de vrouw door te verschijnen niet is geschaad door het gebrek.
artikel 843a Rv
4.2.
De voorzieningenrechter begrijpt uit de stellingen van de man dat hij aan zijn vordering het bepaalde in artikel 843a Rv ten grondslag legt, net zoals hij dat heeft gedaan bij het incident in de echtscheidingsprocedure. Aan de toewijsbaarheid van een vordering op grond van artikel 843a Rv zijn drie cumulatieve voorwaarden verbonden: (1) de eiser dient een rechtmatig belang te hebben, en het moet gaan om (2) bepaalde bescheiden (3) aangaande een rechtsbetrekking waarin eiser of zijn rechtsvoorgangers partij zijn. Is aan deze voorwaarden voldaan, dan bestaat desalniettemin geen gehoudenheid tot overlegging van bescheiden indien daarvoor gewichtige redenen bestaan of indien redelijkerwijs aangenomen kan worden dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde gegevens is gewaarborgd.
4.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat aan de voorwaarden onder (2) en (3) is voldaan omdat partijen ex-echtelieden zijn en het voor hen duidelijk is om welke bescheiden het gaat. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is de vordering van de man echter niet toewijsbaar omdat hij geen rechtmatig belang heeft. Het volgende is daartoe redengevend.
4.4.
De voorzieningenrechter die in kort geding moet beslissen op een vordering tot het geven van een voorlopige voorziening nadat de bodemrechter reeds een beschikking in de bodemprocedure heeft gewezen, dient in beginsel zijn vonnis af te stemmen op het oordeel van de bodemrechter, ongeacht of dit oordeel is gegeven in een tussenbeschikking of een eindbeschikking, in de overwegingen of in het dictum, en ongeacht of de beschikking van de bodemrechter in kracht van gewijsde is gegaan.
In de echtscheidingsprocedure heeft de rechtbank het incidentele verzoek van de man om de vrouw te veroordelen een overzicht van [BV] te overleggen met de data en tijdstippen waarop de huurder van het safeloket daar aanwezig was, afgewezen en daartoe het volgende overwogen: “De man heeft naar het oordeel van de rechtbank tegenover de betwisting van de vrouw onvoldoende onderbouwd dat uit de overgelegde stukken onvoldoende blijkt wanneer de vrouw bij het safeloket is geweest. De rechtbank ziet geen aanleiding om de vrouw op te dragen het door de man verlangde overzicht door [BV] te laten opstellen omdat ook een nader overzicht over de bezoeken aan het safeloket geen uitsluitsel zal geven over waar de sieraden zich nu bevinden.”
In de hoger beroepsprocedure heeft de man zijn grief tegen de afwijzing van het verzoek door de rechtbank tijdens de mondelinge behandeling ingetrokken. Daarmee heeft hij zijn verweer tegen de beslissing van de rechtbank prijsgegeven. Omdat de voorzieningenrechter zijn vonnis dient af te stemmen op het oordeel van de bodemrechter, zal de vordering van de man reeds gelet op het voorgaande worden afgewezen.
4.5.
Ten overvloede overweegt de voorzieningenrechter nog als volgt. De vrouw stelt dat het voor haar niet mogelijk is om te zorgen voor een nieuw overzicht, dat afkomstig is van [BV] en direct naar de advocaat van de man wordt gestuurd, omdat [BV] om privacy-redenen geen informatie aan derden verstrekt. Desgevraagd heeft de advocaat van de vrouw ter zitting toegelicht dat zij dit van [BV] heeft vernomen nadat zij hen had gebeld. De voorzieingenrechter stelt vast dat de man en/of zijn advocaat geen contact met [BV] heeft opgenomen om te verifiëren of de vordering van de man praktisch uitvoerbaar is. Nu moet worden aangenomen dat dit niet het geval is, is de vordering op die grond al niet toewijsbaar.
4.6.
Gelet op de omstandigheid dat partijen gewezen echtelieden zijn, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
5.De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.M. van Wassenaer, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.J. Blaisse op 23 januari 2024.
Tegen dit vonnis kan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam binnen vier weken na de dag van de uitspraak. Het beroep moet worden ingesteld door tussenkomst van een advocaat. Omdat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, heeft het vonnis al wel geldende werking zolang op het (eventuele) beroep niet is beslist.