ECLI:NL:RBNHO:2024:1531

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 februari 2024
Publicatiedatum
15 februari 2024
Zaaknummer
10889320
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil tussen huurder en verhuurder met betrekking tot ontruiming

In deze zaak, die zich afspeelt in de Rechtbank Noord-Holland, betreft het een kort geding tussen een huurder, aangeduid als [eiser], en een verhuurder, aangeduid als [gedaagde]. De huurder heeft al 20 jaar een kamer gehuurd en is op 2 januari 2024 door de kantonrechter veroordeeld tot ontruiming van de kamer. De huurder heeft echter een spoedappèl ingesteld, waarin hij stelt dat de huurovereenkomst nog steeds van kracht is omdat hij de beëindigingsbrief niet heeft ondertekend. De huurder heeft per 20 februari 2024 een nieuwe woning toegewezen gekregen, maar vordert in dit kort geding dat de tenuitvoerlegging van het vonnis van 2 januari 2024 wordt geschorst totdat het gerechtshof te Amsterdam een arrest heeft gewezen in het spoedappèl. De voorzieningenrechter oordeelt dat het belang van de huurder om in de woning te blijven beperkt is, aangezien hij al een nieuwe woning heeft. De voorzieningenrechter wijst de vordering van de huurder af, maar schorst de executie van het vonnis tot 1 maart 2024, zodat de huurder voldoende tijd heeft om zijn nieuwe woning te betrekken. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-HOLLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: 10889320 \ VV EXPL 24-6
Vonnis in kort geding van 13 februari 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats],
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser],
gemachtigde: mr. K.G.O. Afriyieh,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
gemachtigde: mr. M. Aygün.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 29 januari 2024
- de producties 1 tot en met 4 van de zijde van [gedaagde]
- de mondelinge behandeling van 12 februari 2024
- de pleitnota van [gedaagde]
- de zittingsaantekeningen van de griffier.

2.Waar gaat deze procedure over?

2.1.
Deze zaak betreft een geschil tussen huurder en verhuurder over de tenuitvoerlegging van een vonnis van 2 januari 2024 van de kantonrechter van deze rechtbank, waarbij huurder is veroordeeld tot ontruiming van de kamer.
2.2.
De voorzieningenrechter oordeelt dat er wel reden is tot schorsing van de tenuitvoerlegging van de beslissing van 2 januari 2024. Na een bespreking van de feiten en de weergave van de eerdere beslissing zal de voorzieningenrechter haar beslissing toelichten.

3.De feiten

3.1.
[eiser] huurt al 20 jaar een kamer in het pand aan de [adres] ([postcode]) te [plaats] tegen een kale huurprijs van (laatstelijk) € 600,- per maand. Het gaat om onzelfstandige woonruimte.
3.2.
Op 2 januari 2024 heeft een spoed kort geding bij de kantonrechter van deze rechtbank plaatsgevonden. [eiser] vorderde, onder andere, [gedaagde] te verbieden werklieden in te schakelen om sloopwerkzaamheden uit voeren, [gedaagde] te verbieden zichzelf toegang te verschaffen tot de woning. [gedaagde] heeft daarbij een tegenvordering ingesteld waarbij, onder andere, ontruiming van het gehuurde is gevorderd.
3.3.
De kantonrechter heeft direct uitspraak gedaan en heeft daarbij in conventie de vorderingen van [eiser] afgewezen en in reconventie de vordering tot ontruiming van [gedaagde] toegewezen. Reden hiervoor was dat uit de stellingen van [eiser] zelf voortvloeide dat de huurovereenkomst in maart 2023 met wederzijds goedvinden is beëindigd per 31 december 2023. Daardoor ging, op grond van artikel 7:271 lid 8 van het Burgerlijk Wetboek (BW), het beroep op artikel 7:2721 lid 4 BW (het ontbreken van de beëindigingsgronden) niet op. Omdat er geen huurovereenkomst meer was, ontbrak een grond voor toewijzing van de vorderingen van [eiser].
3.4.
[eiser] heeft de kamer nog niet verlaten en ontruimd.
3.5.
[gedaagde] heeft op 24 januari 2024 het vonnis van 2 januari 2024 laten betekenen.
3.6.
[eiser] is een spoedappèl kort geding gestart. Daarin stelt [eiser] zich op het standpunt dat hij – anders dan hij eerder heeft aangegeven – niks heeft getekend en de huurovereenkomst dus nog steeds van kracht is.
3.7.
[eiser] heeft per 20 februari 2024 een woning toegewezen gekregen.

4.Het geschil

4.1.
Omdat het spoedappèl geen schorsende werking heeft, is [eiser] dit kort geding gestart. [eiser] vordert – samengevat – dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de tenuitvoerlegging van het vonnis van 2 januari 2024 schorst totdat het gerechtshof te Amsterdam een arrest heeft gewezen in spoedappèl, op straffe van een dwangsom van € 25.000,00.
4.2.
[eiser] legt aan de vordering het volgende ten grondslag. De kantonrechter heeft ten onrechte geoordeeld dat sprake is van een beëindiging van de huurovereenkomst met wederzijds goedvinden. [eiser] heeft de brief waarin de huur wordt beëindigd, namelijk niet ondertekend. Er is daarom sprake van een kennelijke misslag en de executie dient te worden geschorst in afwachting van het arrest van het gerechtshof te Amsterdam in spoedappèl.
4.3.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] betwist dat sprake is van spoedeisend belang van de zijde van [eiser] nu hij per 20 februari 2024 een woning toegewezen heeft gekregen. Het feit dat in de dagvaarding geen melding wordt gemaakt van de nieuwe woning is in strijd met artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Ook is geen sprake van een kennelijke misslag. Het gewezen vonnis is gebaseerd op de feiten en omstandigheden die [eiser] zelf heeft aangedragen. Tot slot weegt het belang van [gedaagde] om tot executie over te gaan zwaarder dan het belang van [eiser] om in de woning te blijven.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan

5.De beoordeling

5.1.
Het spoedeisend belang volgt naar het oordeel van de kantonrechter voldoende uit de aard van de vordering.
5.2.
Het gaat hier om een executiegeschil. Hiervoor geldt het volgende [1] .
5.3.
Uitgangspunt is dat een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis of arrest direct ten uitvoer kan worden gelegd, nog voordat in een hogere voorziening is beslist.
5.4.
De voorzieningenrechter kan de tenuitvoerlegging van een vonnis dat, zoals hier, zonder motivering uitvoerbaar bij voorraad is verklaard en waartegen hoger beroep is ingesteld, alleen schorsen als sprake is van omstandigheden die meebrengen dat het belang van [eiser] bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op de hoger beroep is beslist, zwaarder weegt dan het belang van [gedaagde] bij executie van het vonnis.
5.5.
Een executiegeschil is echter geen verkapt rechtsmiddel. Daarom moet bij die belangenafweging worden uitgegaan van de inhoud van het vonnis en de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen. De kans van slagen van het hoger beroep moet buiten beschouwing worden gelaten, met dien verstande dat de rechter in haar oordeelsvorming kan betrekken of het ten uitvoer te leggen vonnis berust op een kennelijke misslag.
5.6.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat, in tegenstelling tot wat [eiser] heeft aangevoerd, geen sprake is van een kennelijke misslag. Het eerdere oordeel van de rechter bij vonnis van 2 januari 2024 is namelijk gebaseerd op de feiten en omstandigheden zoals [eiser] deze zelf heeft aangedragen en waarop hij zijn vordering heeft gebaseerd. Dat [eiser] na de uitspraak andere feiten en omstandigheden aanvoert, maakt niet dat het vonnis van 2 januari 2024 op een kennelijke misslag berust. Daarom zal voor de verdere beoordeling de kans van slagen van het hoger beroep buiten beschouwing worden laten.
5.7.
Dan komt de voorzieningenrechter toe aan een belangenafweging.
5.8.
Het belang van [eiser] om behoud van zijn woonruimte is groot omdat ontruiming van het gehuurde in dit geval onomkeerbaar is. [gedaagde] heeft immers verklaard het pand waarin het gehuurde zich bevindt te gaan verbouwen om er daarna met zijn familie te gaan wonen. Mocht [eiser] in het spoedappèl gelijk krijgen, dan zal het gehuurde niet meer beschikbaar zijn. [eiser] heeft echter erkend dat hij per 20 februari 2024 een andere woning heeft. Hiermee is het belang van [eiser] om het gehuurde te behouden in ieder geval beperkt tot 21 februari 2024 (rekening houdend met een verhuizing op 20 februari).
5.9.
Alhoewel [eiser] uit zichzelf had moeten melden dat hij binnenkort over een ander onderkomen beschikt, maakt dit het belang van [eiser] voor behoud van het gehuurde tot in ieder geval 21 februari 2024 niet anders.
5.10.
Daartegenover staat het belang van [gedaagde] om een begin te maken aan de verbouwwerkzaamheden waarna hij met zijn familie de woning kan gaan betrekken. Hij verblijft op dit moment bij zijn moeder en het is de bedoeling dat hij met zijn vriendin, moeder en een nichtje (studente) in de woning gaat wonen. Hij hoeft de woning van zijn moeder niet op korte termijn te verlaten.
5.11.
De voorzieningenrechter oordeelt als volgt. Omdat [eiser] al op 20 februari 2024 beschikt over een nieuwe woning, heeft [eiser] geen belang (meer) dat de executie wordt aangehouden totdat het gerechtshof te Amsterdam heeft beslist in de spoedappèlprocedure. Die vordering wordt dan ook afgewezen. [eiser] heeft echter nog wel belang bij het aanhouden van de executie totdat hij zijn nieuwe woning kan betrekken. [eiser] heeft aangegeven dat hij verwacht dat nog wat werkzaamheden aan zijn nieuwe woning uitgevoerd moeten worden voordat hij deze kan betrekken, maar daarvoor geen onderbouwing gegeven. Daarom acht de kantonrechter het redelijk dat de schorsing van de executie niet langer wordt aangehouden dan tot 1 maart 2024. [eiser] heeft daarmee voldoende tijd om zijn woning te kunnen betrekken.
5.12.
Het gevorderde gebod zal worden toegewezen tot 1 maart 2024. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om daar een dwangsom aan te verbinden. Zij gaat ervan uit dat [gedaagde] het gebod vrijwillig zal nakomen.
5.13.
Omdat beide partijen deels in het gelijk, deels in het ongelijk zijn gesteld, worden de proceskosten van partijen gecompenseerd in die zin dat ieder partij zijn eigen kosten draagt. Alhoewel aan [gedaagde] kan worden toegegeven dat [eiser] zowel in deze als in de eerdere kortgedingprocedure niet netjes heeft gehandeld door niet eerst het gesprek met [gedaagde] aan te gaan en feiten te verzwijgen, voert het te ver om op grond daarvan misbruik van recht aan te nemen en [eiser] te veroordelen in de (volledige) proceskosten van [gedaagde].

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
6.1.
gebiedt [gedaagde] de tenuitvoerlegging van het vonnis van 2 januari 2024 te schorsen tot 1 maart 2024;
6.2.
compenseert de kosten van dit geding in die zin dat ieder partij de eigen kosten draagt;
6.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.P.E. Oomens en op 13 februari 2024 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.arrest van de Hoge Raad van 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026 (Zeester)