ECLI:NL:RBNHO:2024:1572

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 februari 2024
Publicatiedatum
16 februari 2024
Zaaknummer
C/15/341310 / KG ZA 23-335
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over bestuurswisseling bij culturele vereniging

In deze zaak, die voor de Rechtbank Noord-Holland is behandeld, betreft het een kort geding dat is aangespannen door een vereniging (eiseres) tegen een andere vereniging (gedaagde 1) en haar voormalig voorzitter (gedaagde 2). De zaak draait om de afwikkeling van een bestuurswisseling binnen de culturele vereniging. De eiseres heeft vorderingen ingesteld tegen gedaagde 2, waaronder de afgifte van goederen en documenten die eigendom zijn van de vereniging. De procedure is gestart na een onenigheid over de bestuursstructuur en de verplichtingen van gedaagde 2, die zich niet aan eerdere afspraken zou hebben gehouden. Tijdens de zittingen zijn verschillende bestuursleden van beide verenigingen verschenen, en er zijn diverse e-mails en documenten als bewijsstukken ingebracht. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de vorderingen van eiseres deels toewijsbaar zijn, met name de afgifte van verkeershekken en bankpassen, maar heeft ook enkele vorderingen afgewezen, zoals de afgifte van de volledige administratie van gedaagde 1. De rechter heeft de verzoeken tot voeging van gedaagde 1 aan de zijde van eiseres afgewezen, omdat er geen nieuwe vereniging was opgericht. De voorzieningenrechter heeft de kosten van de procedure verdeeld en een dwangsom opgelegd voor de niet-nakoming van de afgifteverplichtingen door gedaagde 2.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/341310 / KG ZA 23-335
Vonnis in kort geding van 26 februari 2024
in de zaak van
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
[eiseres],
gevestigd te [plaats],
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident tot voeging,
advocaat mr. G.J.F. Voss te Zaandam,
tegen
1. de vereniging
[gedaagde 1],
gevestigd te [plaats],
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident tot voeging,
advocaat mr. G.J.F. Voss te Zaandam,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [plaats],
gedaagde in de hoofdzaak
verweerster in het incident tot voeging
advocaten mr. L Geboers en mr. S.J.J.Q. Lemmers te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres], [gedaagde 1] en [gedaagde 2] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het proces-verbaal van de voortgezette behandeling op 24 november 2023 met daarin de door partijen gemaakte afspraken
  • de e-mail van 30 november 2023 waarin [gedaagde 2] verzoekt om te worden ontheven van de verplichtingen uit de afspraken in de vaststellingsovereenkomst van 24 november 2023
  • de reactie van mr. Voss in een e-mail van 1 december 2023
  • het verzoek om voortzetting van de mondelinge behandeling van de zijde van [eiseres] d.d. 15 december 2023
  • de aanvullende producties van de zijde van [eiseres] d.d. 22 januari 2024
  • de incidentele conclusie tot voeging van de zijde van [gedaagde 1]
  • de stelmail van mr. Geboers namens [gedaagde 2]
  • de akte overlegging producties van de zijde van [gedaagde 2].
1.2.
Voor de (tweede) voortzetting van de mondelinge behandeling op 12 februari 2024 zijn verschenen namens [eiseres] mevrouw [betrokkene 1] (voorzitter), alsmede een aantal andere bestuursleden, bijgestaan door mr. Voss voornoemd, namens [gedaagde 1] de heer [betrokkene 2] (voorzitter) alsmede een aantal andere bestuursleden, bijgestaan door mr. Voss voornoemd en [gedaagde 2], vergezeld van haar echtgenoot en bijgestaan door mr. Geboers en mr. Lemmers voornoemd.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het incident tot voeging

2.1.
[gedaagde 1] vordert zich te mogen voegen aan de zijde van [eiseres].
2.2.
Ter zitting heeft [eiseres] verklaard geen bezwaar te hebben tegen voeging.
2.3.
[gedaagde 2] heeft bezwaar gemaakt tegen de gevraagde voeging. Zij heeft er op gewezen dat [gedaagde 1] al als gedaagde partij betrokken is in dit geding en dat de Hoge Raad in zijn arrest van 3 april 2020 [1] heeft geoordeeld dat uit de tekst van artikel 217 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) volgt dat alleen een derde zich kan voegen en niet een procespartij. Daarbij heeft de Hoge Raad overwogen dat een procespartij bij voeging ook geen belang heeft omdat zij als procespartij al de gelegenheid heeft haar standpunt in de hoofdzaak kenbaar te maken, aldus [gedaagde 2].
2.4.
[gedaagde 1] heeft aangevoerd dat de vereniging [gedaagde 1] die als gedaagde in het geding was betrokken een andere vereniging was dan de huidige [gedaagde 1]. Zij heeft gesteld dat [gedaagde 1] die als gedaagde in het geding was betrokken een nieuw opgerichte vereniging was onder dezelfde naam, die zelfstandig van [eiseres] wilde verder gaan en die zich voor dat doel had ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. Inmiddels is die inschrijving (naar aanleiding van het tussenvonnis van 10 augustus 2023) weer ongedaan gemaakt en bestaat die nieuwe vereniging niet meer. [gedaagde 1] stelt dat de huidige vereniging een nieuw bestuur heeft en er belang bij heeft dat de zaken die aan de vereniging toekomen door [gedaagde 2] aan haar worden afgegeven. Zij benadrukt dat zij daarom belang heeft bij de gevraagde voeging aan de zijde van [eiseres].
2.5.
De voorzieningenrechter heeft de beslissing op het incident aangehouden tot dit vonnis. Hierop zal hierna onder de beoordeling nader worden ingegaan.

3.De vorderingen

3.1.
[eiseres] heeft haar eisen uit de dagvaarding verminderd en gewijzigd. Haar eisen ingesteld tegen [gedaagde 1] heeft zij ingetrokken en zij vordert thans ten aanzien van [gedaagde 2] nog
(waarbij de letteraanduiding uit de dagvaarding wordt gehandhaafd)dat de voorzieningenrechter bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
vordering sub b:
[gedaagde 2] zal veroordelen om binnen zeven dagen na betekening van het vonnis aan eiseres af te geven:
‐ vijf verkeershekken met bijbehorende staanders;
‐ de volledige administratie van [gedaagde 1] over de boekjaren 2017 tot heden;
‐ de bankpassen van rekeningnummer [rekeningnummer 1] t.n.v. [eiseres]/[gedaagde 1];
‐ de kleine kas met de zich daarin bevindende gelden aan ontvangen contributies van leden en inkomsten uit [activiteiten];
‐ een schriftelijk bewijs van opheffing van rekeningnummer [rekeningnummer 2] t.n.v. [gedaagde 1] (nieuw);
‐ de actuele ledenlijst van [gedaagde 1];
‐ de correspondentie en verslagen van bestuursvergaderingen van [gedaagde 1] vanaf 2017 tot heden;
‐ de bij gedaagde sub 2 in bezit zijn laptop en printer van [gedaagde 1];
‐ de zich voorheen in de opslagruimte De Kikker bevindende tent, tuinfakkels, kaarsen, boekjes van [activiteiten] en 30 stapelstoelen;
‐ de sleutel van De Kikker 2023,
op verbeurte van een dwangsom van € 500,00 voor elke dag of gedeelte van een dag dat [gedaagde 2] geheel of gedeeltelijk in gebreke blijft om aan deze veroordeling te voldoen.
vordering sub e:
[gedaagde 2] zal veroordelen om aan de [eiseres] binnen zeven dagen na betekening van het vonnis op rekeningnummer [rekeningnummer 1] t.n.v. [eiseres]/[gedaagde 1] te voldoen van een bedrag van € 4.102,19 vermeerderd met € 167,50 aan contributies van leden van [gedaagde 1] die na onlangs nog op die rekening zijn bijgeschreven, alsmede het restantsaldo van rekeningnummer [rekeningnummer 2] t.n.v. [gedaagde 1] (nieuw), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van dagvaarding tot de dag der algehele voldoening.
vordering sub f:
[gedaagde 2] zal veroordelen in de proceskosten.
3.2.
[gedaagde 2] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De verdere beoordeling

het incident tot voeging

4.1.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het bezwaar van [gedaagde 2] tegen de gevraagde voeging slaagt. Zoals in het vonnis van 10 augustus 2023 al is overwogen is door de enkele inschrijving van de vereniging bij de Kamer van Koophandel geen nieuwe vereniging [gedaagde 1] opgericht en is ook de bestaande vereniging niet opgeheven. De vereniging [gedaagde 1] die als gedaagde procespartij is in dit geding, is dan ook dezelfde vereniging als [gedaagde 1] die zich thans aan de zijde van [eiseres] in het geding wenst te voegen. Het genoemde arrest van de Hoge Raad van 3 april 2020 is op dit punt duidelijk. [gedaagde 1] heeft onvoldoende belang bij de gevraagde voeging. Het verzoek tot voeging wordt afgewezen.
4.2.
[gedaagde 1] wordt veroordeeld in de kosten van dit incident, welke kosten tot op heden aan de zijde van [eiseres] en [gedaagde 2] worden begroot op nihil.
in de hoofdzaak
4.3.
In dit geding gaat het om de verhoudingen tussen [eiseres] en [gedaagde 1] en haar toenmalige voorzitter [gedaagde 2] enerzijds en tussen [gedaagde 2] als (voormalig) voorzitter en [gedaagde 1] anderzijds.
4.4.
De voorzieningenrechter heeft in het tussenvonnis van 10 augustus 2023 onder meer vastgesteld:
  • dat door inschrijving van [gedaagde 1] bij de Kamer van Koophandel geen nieuwe vereniging onder die naam is opgericht en dat van een zodanige oprichting ook overigens niet is gebleken.
  • dat er een behoefte leek te zijn binnen [gedaagde 1] om uit het verband van het [eiseres] te stappen, maar dat niet duidelijk was of dit streven draagvlak had onder de leden van [gedaagde 1]
  • dat het zaak was om daarover duidelijkheid te krijgen door een algemene ledenvergadering bijeen te roepen op een wijze zoals onder de beslissing van dat vonnis, in 5.2 is omschreven.
4.5.
De algemene ledenvergadering, zoals opgedragen in het tussenvonnis, is gehouden op 3 oktober 2023. Uit de notulen van die (redelijk onrustig verlopen) vergadering volgt dat onder de aanwezige leden een grote behoefte bestond aan het terugtreden van het bestuur van [gedaagde 1] en aan het benoemen van een nieuw bestuur. De aanwezige en bij volmacht stemmende leden hebben tijdens die vergadering unaniem gestemd voor ontslag van het bestuur. Verder blijkt uit de notulen dat [gedaagde 2] op de vraag of het bestuur bereid is gevolg te geven aan de uitkomst van de stemming heeft geantwoord dat het bestuur de uitslag aanvaardt maar ‘
dat deze avond niet is bedoeld voor het installeren van nieuwe bestuursleden’. Vervolgens hebben de leden verzocht alvast een nieuwe datum voor een ledenvergadering te plannen, maar hierop is geantwoord dat dit pas na 10 november 2023, na de uitspraak in het kort geding, aan de orde zou zijn.
4.6.
Omdat de ontstane impasse tussen [eiseres] en [gedaagde 1], die aanleiding vormde voor het kort geding, nog niet was opgelost na 3 oktober 2023, heeft er op 24 november 2023 een voortzetting van de mondelinge behandeling plaatsgevonden. De uitkomsten van de algemene ledenvergadering van 3 oktober 2023 zijn tijdens die mondelinge behandeling uitvoerig besproken. De voorzieningenrechter heeft in deze uitkomsten aanleiding gezien om [gedaagde 2] voor te stellen gevolg te geven aan het dringend verzoek van de voormelde groep leden, zoals blijkt uit de notulen van die ledenvergadering. Dit heeft geleid tot de gemaakte afspraken die als vaststellingsovereenkomst zijn vastgelegd in het proces-verbaal van die zitting en ondertekend door [betrokkene 1] namens [eiseres] en door [gedaagde 2] namens [gedaagde 1].
4.7.
In deze afspraken heeft [gedaagde 2] namens (het bestuur van) [gedaagde 1] toegezegd om ervoor zorg te dragen dat uiterlijk 15 februari 2024 een algemene ledenvergadering van [gedaagde 1] zal hebben plaatsgevonden met als onderwerp de door de leden gewenste bestuurswisseling. Voorts heeft [gedaagde 2] namens het bestuur toegezegd om op eerste verzoek van het nieuwe bestuur de gehele administratie van [gedaagde 1] en alles wat zij overigens in hun kwaliteit van bestuurder van [gedaagde 1] in relatie tot die vereniging onder zich hebben af te zullen geven, waarbij is afgesproken dat bij verschil van opvatting over de vraag of bepaalde zaken (laptop, printer) al of niet door [gedaagde 2] kunnen worden behouden het nieuwe bestuur zal beslissen.
4.8.
Bij brief van 30 november 2023 heeft [gedaagde 2] namens het bestuur van [gedaagde 1] de voorzieningenrechter verzocht om ontheffing van de in de veststellingsovereenkomst aangegane verplichtingen. Zij heeft laten weten dat het bestuur gelet op de ontstane omstandigheden niet meer in staat is tot een behoorlijke vervulling van de bestuurstaak naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid en dat het het bestuur aan motivatie ontbreekt om een nieuwe ledenvergadering te organiseren en te houden, gelet op de enige doelen van het aftreden van het bestaande bestuur en het laten benoemen door de aanwezige leden van een nieuw bestuur
.
4.9.
De inhoud van deze brief kan niet anders worden beschouwd dan als een uiting van een gebrek aan bereidheid van het bestuur om aan de op 24 november 2023 gemaakte afspraken te voldoen en de daarvoor opgegeven reden (gebrek aan motivatie) liet er ook geen twijfel over bestaan dat dit niet zou veranderen; de inhoud van de brief laat zich lezen als een onmiddellijke terugtred van het zittende bestuur.
4.10.
Om aan het ontstane bestuursvacuüm een einde te maken heeft [gedaagde 1] vervolgens een interim-bestuur gevormd in afwachting van de benoeming van een nieuw bestuur tijdens de nog te houden algemene ledenvergadering.
4.11.
[eiseres] heeft [gedaagde 2] in een e-mail van 1 december 2023 laten weten bereid te zijn haar te ontheffen van de afspraken in de veststellingsovereenkomst mits zij de goederen die eigendom zijn van [gedaagde 1] uiterlijk op 7 december 2023 zou afgeven aan [eiseres]. [gedaagde 2] heeft aan die voorwaarde niet voldaan en er voor gekozen de opslag van goederen van [gedaagde 1] bij De Kikker leeg te halen en de spullen onder zich te houden.
4.12.
Vervolgens hebben [eiseres] en een aantal leden van [gedaagde 1] het voortouw genomen om de benodigde algemene ledenvergadering bijeen te roepen voor de benoeming van een nieuw bestuur.
4.13.
In het licht van de gang van zaken na de zitting van 24 november 2023 en mede gelet op de chaos die mede door toedoen van [gedaagde 2] voordien al was ontstaan, wordt geoordeeld dat het vervolgens door [eiseres] in samenspraak met leden van [gedaagde 1] in gang gezette proces, dat heeft geleid tot de algemene ledenvergadering op 17 januari 2024 en de benoeming van een nieuw bestuur van [gedaagde 1], voorshands rechtens correct moet worden geacht.
Daarom wordt uitgegaan van de geldigheid van de bestuurswissel op 17 januari 2024.
4.14.
De betwisting door [gedaagde 2] van de rechtsgeldigheid van die bestuurswissel gaat dan ook niet op. Haar verweer dat zij op haar verzoek van 30 november 2023 om te worden ontheven van haar verplichtingen uit de vaststellingsovereenkomst is teruggekomen, dat zij daarom nog altijd fungerend voorzitter van [gedaagde 1] is en het dus aan haar was om een nieuwe algemene ledenvergadering bijeen te roepen, hetgeen zij heeft gedaan tegen 14 februari 2024 gaat miskent de rechtsgevolgen van de hiervoor beschreven ontwikkelingen.
Het is ook volkomen duidelijk dat de leden van [gedaagde 1] de algemene ledenvergadering van 17 januari 2024 als rechtsgeldig gehouden en het op die vergadering benoemde nieuwe bestuur als rechtsgeldig benoemd bestuur beschouwen.
De vorderingen
4.15.
Vervolgens moet beoordeeld worden of [eiseres] de vorderingen die in dit geding nog ter beoordeling voorliggen mede ten behoeve van [gedaagde 1] kan instellen.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat dit het geval is. Er kan immers geen misverstand over bestaan dat toewijzing van die vorderingen mede in het belang is van [gedaagde 1]. Het niet voldoen aan die vorderingen is mede te beschouwen als een ondermijning van het verenigingsrechtelijk verband voor de handhaving waarvan [eiseres] mede verantwoordelijk is en in rechte dus ook moet kunnen opkomen. De aanwezigheid van het voltallige (nieuwe) bestuur van [gedaagde 1] ter zitting van 12 februari 2024 geeft er blijk van dat zij dat ook zo zien.
Afgifte van goederen
4.16.
[eiseres] vordert veroordeling van [gedaagde 2] tot afgifte van goederen die eigendom zijn van [eiseres] dan wel [gedaagde 1].
  • vijf verkeershekken met bijbehorende staanders. [gedaagde 2] heeft beaamd dat deze verkeershekken met staanders zijn betaald van de rekening van [eiseres] maar stelt dat deze hekken geen eigendom zijn van [eiseres] maar van Dorpscontact [plaats]. Dat deze hekken betaald zijn via de rekening van [eiseres] komt volgens [gedaagde 2] omdat Dorpscontact [plaats] hiervoor subsidiegelden had ontvangen maar niet beschikte over een eigen bankrekening. [eiseres] heeft gewezen op een e-mail van 14 oktober 2020 van [gedaagde 2] aan het bestuur van [eiseres] waarin zij meedeelt te stoppen met Dorpscontact [plaats] en dat zij alles overdraagt aan [eiseres]. Hiermee heeft [eiseres] naar het oordeel van de voorzieningenrechter haar recht op afgifte van deze verkeershekken en staanders voldoende onderbouwd. [gedaagde 2] dient deze verkeershekken met bijbehorende staanders aan [eiseres] af te geven.
  • de volledige administratie van [gedaagde 1] over de boekjaren 2017 tot heden. [gedaagde 2] heeft betwist dat zij enige administratie heeft. Daarbij heeft zij er op gewezen dat de mailbox van [gedaagde 1] is leeggehaald en dat dat feitelijk de administratie vormde. [eiseres] heeft weliswaar betwist dat zij de mailbox heeft leeggehaald, maar nu niet voldoende aannemelijk is geworden dat [gedaagde 2] over de betreffende administratie beschikt kan zij niet worden veroordeeld deze af te geven.
Dit deel van de vordering wordt afgewezen.
  • de bankpassen van rekeningnummer [rekeningnummer 1] t.n.v. [eiseres]/[gedaagde 1]. [gedaagde 2] heeft toegezegd de bankpas op naam van [betrokkene 3], gekoppeld aan deze rekening af te geven aan het nieuwe bestuur van [gedaagde 1]. Dit deel van de vordering wordt toegewezen op de wijze als hierna onder ‘de beslissing’ wordt vermeld.
  • de kleine kas met de zich daarin bevindende gelden aan ontvangen contributies van leden en inkomsten uit [activiteiten]. [gedaagde 2] heeft betwist dat zij de beschikking heeft over deze kas. Zij heeft aangevoerd dat zij al het contante geld dat door leden van [eiseres] bij haar werd gewisseld altijd direct heeft afgegeven aan de penningmeester. Nu niet voldoende aannemelijk is geworden dat [gedaagde 2] de beschikking heeft over contant geld dat toebehoort aan [gedaagde 1] wordt dit deel van de vordering afgewezen.
  • een schriftelijk bewijs van opheffing van rekeningnummer [rekeningnummer 2] t.n.v. [gedaagde 1] (nieuw). [gedaagde 2] heeft hierover verklaard dat van haar niet kan worden verlangd deze rekening op te heffen maar dat het nieuwe bestuur van [gedaagde 1] dat moet doen. Zij heeft toegezegd waar nodig te zullen meewerken aan die opheffing. Dit deel van de vordering zal worden toegewezen op de wijze als hierna onder ‘de beslissing’ te vermelden.
  • de actuele ledenlijst van [gedaagde 1]. [gedaagde 2] heeft toegezegd dat zij de actuele ledenlijst aan het nieuwe rechtsgeldig gekozen bestuur van [gedaagde 1] zal overdragen. Zoals hiervoor reeds is overwogen en beslist is er reeds sprake van een rechtsgeldig gekozen bestuur. Deze vordering zal worden toegewezen op de wijze als hierna te vermelden.
  • de correspondentie en verslagen van bestuursvergaderingen van [gedaagde 1] vanaf 2017 tot heden. [gedaagde 2] heeft aangevoerd dat zij door het leeghalen van de mailbox van [gedaagde 1] door anderen geen toegang meer heeft tot deze informatie, zodat zij deze correspondentie en verslagen niet kan afgeven. Nu niet voldoende aannemelijk is geworden dat [gedaagde 2] over de betreffende correspondentie en verslagen beschikt kan zij niet worden veroordeeld deze af te geven. Dit deel van de vordering wordt afgewezen.
  • de bij [gedaagde 2] in bezit zijn laptop en printer van [gedaagde 1]. [gedaagde 2] heeft verklaard dat zij zich wat dit betreft conformeert aan de afspraak die hierover gemaakt is op 24 november 2023 dat het nieuw gekozen bestuur van [gedaagde 1] hierover beslist. Dit deel van de vordering wordt toegewezen op de wijze als hierna onder ‘de beslissing’ wordt vermeld.
  • de zich voorheen in de opslagruimte De Kikker bevindende tuinfakkels, kaarsen, boekjes van [activiteiten] en stapelstoelen. [gedaagde 2] heeft toegezegd al deze spullen over te dragen aan het nieuwe bestuur van [gedaagde 1]. Zij heeft wel verklaard dat er inmiddels minder stapelstoelen zijn omdat er een aantal in de loop der tijd stuk gegaan is en is afgevoerd. Dit deel van de vordering wordt toegewezen.
4.17.
Met betrekking tot de gevorderde dwangsom als prikkel tot nakoming heeft [gedaagde 2] verweer gevoerd. Primair heeft zij gevorderd dat deze wordt afgewezen, subsidiair heeft zij verweer gevoerd tegen de hoogte van de gevorderde dwangsom. Zij heeft aangevoerd dat die niet in verhouding is tot de gevorderde geboden en dat zij bovendien voor een deel van de vorderingen afhankelijk is van anderen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat [eiseres] voldoende belang heeft bij het opleggen van een dwangsom als prikkel tot nakoming. Wel zullen de dwangsommen worden gematigd en gemaximeerd.
Vordering tot betaling van een geldbedrag
4.18.
[eiseres] heeft gevorderd om [gedaagde 2] te veroordelen tot doorbetaling van een bedrag van € 4.102,19 op bankrekeningnummer [rekeningnummer 1] t.n.v. [eiseres]/[gedaagde 1], welk bedrag bestaat uit het bedrag van € 3.800 als bedoeld in punt 2.12 van de inleidende dagvaarding, het bedrag van € 75,‐ als bedoeld in punt 2.11 van de inleidende dagvaarding en het bedrag van € 227,19 ter zake van de ontvangen subsidie van Raboclubsupport als bedoeld in productie 29 bij de brief van mr. Voss aan de rechtbank van 7 november 2023 en te vermeerderen met een bedrag van € 167,50 aan onlangs nog ontvangen contributies ten behoeve van [gedaagde 1], alsmede het restantsaldo van rekeningnummer [rekeningnummer 2] t.n.v. [gedaagde 1] (nieuw), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van dagvaarding tot de dag der algehele voldoening.
4.19.
[gedaagde 2] heeft aangevoerd dat de gelden staan op de rekening ten name van [gedaagde 1] en niet van haar in privé. Zij heeft benadrukt dat het geld in ieder geval niet toekomt aan [eiseres], zodat om die reden de vordering van [eiseres] in dit kort geding niet kan worden toegewezen.
Verder heeft [gedaagde 2] er op gewezen dat het bedrag dat [eiseres] heeft gevorderd is ingehaald door de tijd omdat er vervoerskosten, abonnementskosten en kosten voor de rechtszaak zijn afgeschreven van deze rekening en verzoekt de voorzieningenrechter bij toewijzing het bedrag dat zij moet overboeken te beperken tot het saldo dat op dit moment op de bankrekening staat.
4.20.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat deze vordering in het verlengde ligt van de vordering tot opheffing van de Raborekening eindigende op …[rekeningnummer 2]. De gelden op de genoemde rekening komen toe aan [gedaagde 1]. Als het goed is kan zij zelf bij de opheffing van deze rekening opdracht geven het saldo over te maken op de Raborekening eindigende op … [rekeningnummer 1]. Aangezien [eiseres] mederekeninghouder is van die rekening kan haar vordering worden toegewezen op de wijze als hierna te vermelden.
4.21.
De gevorderde wettelijke rente over deze bedragen wordt afgewezen.
4.22.
Ten overvloede merkt de voorzieningenrechter op dat de op 9 augustus 2023 afgeschreven bedragen van € 667,00 en € 314,00 ten behoeve van het Ministerie van Justitie en Veiligheid betrekking hebben op in rekening gebrachte griffierechten. Hierbij is evenwel ten onrechte zowel voor [gedaagde 1] als voor [gedaagde 2] afzonderlijk griffierecht in rekening gebracht. Om die reden is opdracht gegeven het bedrag van € 314,00 terug te storten. Dit zal worden teruggestort op de rekening waarvan het is afgeschreven, te weten de Raborekening eindigende op ---[rekeningnummer 2] ten behoeve van [gedaagde 1].
Proceskosten
4.23.
Tot slot vordert [eiseres] dat [gedaagde 2] wordt veroordeeld in de kosten van dit geding. De vordering ten aanzien van [gedaagde 1] heeft zij niet gehandhaafd.
[gedaagde 1] heeft tijdens de eerste zitting gevraagd om [eiseres] in de proceskosten te veroordelen en [gedaagde 2] heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen en veroordeling van [eiseres] in de proceskosten.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding de proceskosten die door partijen zijn gemaakt voor de eerste twee zittingen te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
4.24.
Met betrekking tot de mondelinge behandeling op 12 februari 2024 wordt geoordeeld dat deze zitting noodzakelijk is geworden door de opstelling van [gedaagde 2] na de zitting van 24 november 2023 Als zij de op die zitting gemaakte afspraken was nagekomen zou de mondelinge behandeling van 12 februari 2024 niet nodig geweest zijn. Om die reden wordt [gedaagde 2] als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van deze mondelinge behandeling tot op heden aan de zijde van [eiseres] begroot op € 1.107,00 aan salaris advocaat.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
in het incident
5.1.
wijst de gevorderde voeging af;
5.2.
veroordeelt [gedaagde 1] in de proceskosten van dit geding tot op heden aan de zijde van [eiseres] begroot op nihil;
5.3.
veroordeelt [gedaagde 1] in de proceskosten van dit geding tot op heden aan de zijde van [gedaagde 2] begroot op nihil;
in de hoofdzaak
5.4.
veroordeelt [gedaagde 2] om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis af te geven:
  • aan [eiseres] de vijf verkeershekken met bijbehorende staanders,
  • aan [eiseres] de bankpas op naam van [betrokkene 3] van rekeningnummer [rekeningnummer 1] t.n.v. [eiseres]/[gedaagde 1],
  • aan [eiseres] ten behoeve van [gedaagde 1] de actuele ledenlijst van [gedaagde 1],
  • aan [eiseres] ten behoeve van [gedaagde 1] de zich voorheen in de opslagruimte De Kikker bevindende tuinfakkels, kaarsen, boekjes van [activiteiten] en stapelstoelen,
op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,- per dag dat [gedaagde 2] na ommekomst van genoemde termijn met de afgifte van deze spullen in gebreke blijft, met een maximum aan de te verbeuren dwangsommen van € 5.000,00;
5.5.
veroordeelt [gedaagde 2] om binnen één dag na het eerste verzoek van het huidige bestuur van [gedaagde 1] af te geven de laptop en de printer (partijen genoegzaam bekend), op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,00 per dag dat zij na betekening van dit vonnis in gebreke blijft om hieraan tijdig te voldoen, met een maximum aan de te verbeuren dwangsommen van € 2.000,00;
5.6.
veroordeelt [gedaagde 2] om op eerste verzoek van het huidige bestuur van [gedaagde 1] voor zover noodzakelijk haar medewerking te verlenen aan opheffing van de bankrekening met rekeningnummer [rekeningnummer 2] t.n.v. [gedaagde 1] (nieuw) en aan het doen doorstorten van het aanwezige saldo op deze rekening naar de rekening met nummer [rekeningnummer 1] t.n.v. [eiseres]/[gedaagde 1], op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,00 voor elke dag dat zij na betekening van dit vonnis in gebreke blijft om hieraan noodzakelijke medewerking te verlenen, met een maximum aan de te verbeuren dwangsommen van € 5.000,00;
5.7.
veroordeelt [gedaagde 2] tot betaling van € 1.107,00 aan [eiseres] ter zake van de proceskosten voor de mondelinge behandeling op 12 februari 2024;
5.8.
compenseert de proceskosten voor het overige, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.9.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.10.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H. Schotman en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier C. Vis-van Zanden op 26 februari 2024. [2]

Voetnoten

2.type: 1155