Op 14 februari 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, uitspraak gedaan in een bezwaarschrift tegen de afname en verwerking van het DNA-profiel van een veroordeelde. Het bezwaarschrift was op 31 januari 2024 ingediend en de behandeling vond plaats in besloten raadkamer. De veroordeelde was niet verschenen, maar zijn advocaat, mr. R.V.S. Adriaanse, was aanwezig. De veroordeelde had bezwaar gemaakt tegen de opname van zijn DNA, stellende dat er sprake was van een uitzondering op de Wet DNA, omdat het misdrijf waarvoor hij was veroordeeld niet van betekenis zou zijn voor de opsporing van toekomstige strafbare feiten. De officier van justitie betwistte dit en stelde dat DNA-onderzoek wel degelijk relevant kan zijn voor de opsporing van misdrijven, gezien de aard van het gepleegde feit.
De rechtbank oordeelde dat het bezwaarschrift tijdig was ingediend en dat de afname van het DNA-materiaal op basis van de Wet DNA gerechtvaardigd was. De rechtbank concludeerde dat er geen uitzonderingsgronden van toepassing waren, aangezien de veroordeelde eerder met justitie in aanraking was gekomen en er geen reden was om aan te nemen dat het DNA-onderzoek niet van belang zou zijn voor de opsporing van toekomstige misdrijven. De jeugdige leeftijd van de veroordeelde werd niet als voldoende argument gezien om een uitzondering te maken. De rechtbank verklaarde het bezwaar ongegrond en bevestigde dat het bevel tot DNA-afname voldeed aan de wettelijke eisen.
De beslissing werd genomen door mr. L.J. Saarloos, in aanwezigheid van griffier mr. E. Saelens, en werd openbaar uitgesproken op 14 februari 2024.