ECLI:NL:RBNHO:2024:1911

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 maart 2024
Publicatiedatum
26 februari 2024
Zaaknummer
10116518 \ CV EXPL 22-5763
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie en vergoeding van meerkosten door luchtvaartmaatschappij na annulering van vlucht door coronamaatregelen

In deze zaak hebben twee passagiers een vordering ingesteld tegen Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft, nadat hun vlucht van Amsterdam naar Faro op 10 juli 2020 was geannuleerd als gevolg van de coronapandemie. De passagiers hadden een vervoersovereenkomst gesloten voor een reis die op 13 juli 2020 zou plaatsvinden, maar de annulering leidde tot extra kosten voor alternatieve vluchten en een huurauto. De passagiers vorderden compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004 en het Verdrag van Montreal. De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder in beginsel verplicht was tot compensatie, tenzij hij kon aantonen dat de annulering het gevolg was van buitengewone omstandigheden. De vervoerder voerde aan dat de coronamaatregelen de uitvoering van de vlucht onmogelijk maakten, maar de kantonrechter oordeelde dat niet was aangetoond dat de annulering gerechtvaardigd was. De passagiers kregen hun vordering toegewezen, inclusief vergoeding van de meerkosten voor alternatieve vluchten en huurauto, en de kantonrechter stelde dat de vervoerder niet had voldaan aan zijn verplichtingen om bijstand te bieden. De kantonrechter veroordeelde de vervoerder tot betaling van € 1.448,12 aan de passagiers, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 10116518 \ CV EXPL 22-5763
Uitspraakdatum: 20 maart 2024
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[eiser 1],2. [eiser 2],beiden wonende te [plaats],

eisers
hierna gezamenlijk te noemen: de passagiers
gemachtigden: mr. R.A.C. Telkamp en [gemachtigde] (EUclaim B.V.)
tegen
de buitenlandse vennootschap
Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft,
gevestigd te Keulen, Duitsland,
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigden: mr. E.C.C.M. Bootsman & mr. F.B. Mahabali

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 11 juli 2022 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben op of omstreeks 1 juni 2020 met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport, via Frankfurt International Airport, Frankfurt (Duitsland) naar Faro Airport, Faro (Portugal) op 13 juli 2020, met de vluchtcombinatie LH987 en LH1162. Tevens diende de vervoerder de passagiers te vervoeren van Faro via Frankfurt naar Amsterdam-Schiphol Airport op 29 juli 2020, met de vluchtcombinatie LH1162 en LH1002. Hierna zal naar al deze vluchten gezamenlijk worden verwezen als ‘de boeking’.
2.2.
De vervoerder heeft de boeking op 10 juli 2020 geannuleerd en geen vervangende vluchten aangeboden. Passagiers hebben zelf alternatieve vluchten geboekt.
2.3.
De passagiers hebben compensatie en een vergoeding van bijkomende kosten van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde annulering.
2.4.
De vervoerder heeft de ticketprijzen van de boeking gerestitueerd en voor het overige geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering en het verweer

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 1.225,66, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 13 juli 2020, althans vanaf de datum van ingebrekestelling dan wel vanaf de datum van betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 222,46 dan wel € 181,50 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof), dan wel het Verdrag tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake het internationale luchtvervoer van 28 mei 1999,
Trb. 2001/91 (hierna: het Verdrag van Montreal) dan wel – na aanvulling bij conclusie van repliek – het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).
3.3.
De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de annulering van de boeking gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 400,00 per passagier. Voorts stellen de passagiers dat zij als gevolg van de annulering van de boeking en het gebrek aan (redelijk) alternatief vervoer georganiseerd door de vervoerder, genoodzaakt waren om extra kosten te maken, namelijk meerkosten voor de vervangende vluchten van € 425,66. Tot slot stellen de passagiers dat zij voor de huurauto meerkosten van € 222,46 hebben gemaakt. Volgens de passagiers is de vervoerder op grond van de Verordening dan wel artikel 19 van het Verdrag van Montreal dan wel artikel 6:74 BW gehouden deze kosten te voldoen.
3.4.
De vervoerder betwist de vordering. Op zijn verweer wordt, voor zover relevant, bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
Compensatie
4.2.
Niet in geschil is dat de boeking is geannuleerd. Nu gesteld noch gebleken is dat de vervoerder zich kan beroepen op artikel 5 lid 1 onder c van de Verordening, heeft hij in beginsel een compensatieplicht. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de annulering het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden die, ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen, niet voorkomen hadden kunnen worden in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening.
4.3.
De vervoerder doet een beroep op buitengewone omstandigheden als hiervoor bedoeld. Hiertoe heeft hij uitgebreid aangevoerd dat de annulering van de boeking het gevolg is geweest van de coronapandemie en de omvangrijke gevolgen daarvan, waaronder de overheidsmaatregelen in verband met de volksgezondheid. Hij is hierbij ingegaan op de geldende maatregelen en beperkingen in Nederland, Duitsland en Portugal ten tijde van de boeking. Hij heeft aangevoerd dat deze coronamaatregelen de uitvoering van de boeking onmogelijk hebben gemaakt, omdat hij niet in staat was om de veiligheid en gezondheid van de passagiers en het personeel aan boord te waarborgen. Voorts hadden vanwege deze maatregelen zo veel passagiers hun boeking geannuleerd, dat de bezettingsgraad op het traject van de boeking te laag was om de vluchten op dit traject onverkort (en rendabel) te blijven uitvoeren, aldus de vervoerder. De passagiers betwisten dat de toentertijd geldende coronamaatregelen het uitvoeren van de geboekte vlucht(en) onmogelijk maakten. Hiertoe stellen zij dat ze dezelfde dag als de eerste vlucht van de geboekte vlucht(en) een alternatieve vlucht hebben genomen, die dus wel uitgevoerd kon worden. Daarnaast stellen zij dat vlucht LH 987 van Amsterdam naar Frankfurt op 13 juli 2020 wel degelijk heeft plaatsgevonden en, onder verwijzing naar een schema, dat er op 13 juli 2020 zeventien andere vluchten van Duitsland naar Portugal zijn gevlogen, waaronder vluchten vanuit Frankfurt en op Faro. Dat het niet rendabel meer was om de boeking uit te voeren, is een operationele en commerciële afweging van de vervoerder en dus geen buitengewone omstandigheid, aldus de passagiers.
4.4.
De kantonrechter overweegt als volgt. Vast staat dat de boeking uitgevoerd had moeten worden op een moment waarop sprake was van een wereldwijde coronapandemie en deze grote gevolgen had voor de luchtvaart. De Europese Commissie heeft in haar Interpretatieve richtsnoeren betreffende de EU-verordeningen inzake passagiersrechten in de context van de ontwikkeling van COVID-19 (hierna: de richtsnoeren) het volgende overwogen:
“De Commissie is van mening dat als overheden maatregelen nemen om de COVID-19-pandemie in te perken, die maatregelen naar hun aard en oorsprong niet inherent zijn aan de normale uitoefening van de activiteiten van luchtvaartmaatschappijen en dat de maatschappijen die maatregelen niet in de hand hebben. (…)Er wordt geacht aan[artikel 5 lid 3 van de Verordening]
te zijn voldaan als overheden bepaalde vluchten regelrecht verbieden of het verkeer van personen op zodanige wijze verbieden dat de desbetreffende vlucht niet kan worden uitgevoerd.
Aan die voorwaarde kan ook worden voldaan als de vlucht wordt geannuleerd onder omstandigheden waarin de overeenkomstige verplaatsing van personen niet volledig verboden is, maar beperkt is tot personen die een afwijking genieten (bijvoorbeeld onderdanen of ingezetenen van de desbetreffende staat).
Als niemand van die personen een bepaalde vlucht zou nemen, zou die vlucht leeg blijven als hij niet zou worden geannuleerd. In dergelijke situaties kan het gerechtvaardigd zijn dat een luchtvaartmaatschappij de vlucht niet pas heel laat maar tijdig annuleert (…), zodat er passende organisatorische maatregelen kunnen worden genomen, onder meer betreffende de door de luchtvaartmaatschappij verplichte verzorging van passagiers. In dergelijke gevallen en afhankelijk van de omstandigheden kan een annulering nog steeds worden beschouwd als “het gevolg” van de maatregel van de overheden. Afhankelijk van de omstandigheden kan dat ook het geval zijn voor vluchten in de omgekeerde richting van de vluchten die rechtstreeks onder het verbod op het verkeer van personen vallen.
Als de luchtvaartmaatschappij besluit een vlucht te annuleren en aantoont dat dit besluit gerechtvaardigd is om de gezondheid van de bemanning te beschermen, moet die annulering ook als “het gevolg” van buitengewone omstandigheden worden beschouwd.”
4.5.
De kantonrechter stelt voorop dat zij niet gehouden is aan de richtsnoeren, nu zij geen geldend recht vormen. Wel kunnen de richtsnoeren richtinggevend zijn. De vraag die voorligt, is of de coronamaatregelen de uitvoering van de boeking onmogelijk hebben gemaakt. De kantonrechter beantwoordt deze vraag ontkennend. Niet is gebleken dat op 13 en 29 juli 2020 in Nederland, Duitsland of Portugal coronamaatregelen van kracht waren die de uitvoering van de vluchten die onderdeel uitmaakten van de boeking, verboden of anderszins onmogelijk maakten. Evenmin is voldoende gebleken dat het annuleren van deze specifieke vluchten noodzakelijk was om de veiligheid en gezondheid van de passagiers en het personeel van de vervoerder te waarborgen. Zoals de passagiers terecht hebben aangevoerd, zijn de coronamaatregelen tussen het moment van de boeking (1 juni 2020) en de datum van de eerste vlucht (13 juli 2020) eerder soepeler dan strenger geworden. Ten aanzien van de lage bezettingsgraad geldt het volgende. Wellicht heeft de vervoerder keuzes gemaakt die vanuit het oogpunt van de onderneming en/of het milieu het meest gunstig waren, maar dit ontslaat de vervoerder niet van de verplichting om gedupeerde passagiers te compenseren. De vervoerder had ook tenminste veertien dagen vóór de eerste vlucht kunnen annuleren. Het beroep van de vervoerder op buitengewone omstandigheden slaagt niet. De kantonrechter komt daarom niet toe aan de beantwoording van de vraag of de vervoerder voldoende redelijke maatregelen heeft genomen om de annulering te voorkomen. De vordering tot compensatie zal worden toegewezen.
Vergoeding meerkosten alternatieve vluchten
4.6.
Voorts vorderen de passagiers vergoeding van de meerkosten van de door hen zelf geboekte alternatieve vlucht. De passagiers beroepen zich hiertoe primair op de artikelen 6 en 8 van de Verordening. De vervoerder heeft hiertegen aangevoerd dat de Verordening geen grondslag biedt voor de vergoeding van de meerkosten van een door de passagiers zelf geboekte alternatieve vlucht. De vervoerder heeft aangevoerd dat het Hof in een arrest van 7 november 2019 (Guaitoli e.a., C-213/18) heeft geoordeeld dat in de Verordening slechts vastgelegde forfaitaire en gestandaardiseerde rechten zijn geregeld, terwijl in het Verdrag van Montreal de verdere compensatie is geregeld. Volgens de vervoerder vallen de meerkosten van de alternatieve vluchten niet onder deze forfaitaire en gestandaardiseerde rechten. Daarnaast heeft de vervoerder voldaan aan de op hem rustende verplichtingen door de ticketprijzen van de boeking te restitueren. Ten slotte heeft de vervoerder aangevoerd dat er geen redelijk alternatief vervoer beschikbaar was, hetgeen ook zou blijken uit het feit dat de door de passagiers zelf geboekte alternatieve vluchten van en naar Eindhoven in plaats van Amsterdam-Schiphol plaatsvonden.
4.7.
De passagiers hebben een schema overgelegd waaruit blijkt dat op de data van de boeking er alternatieve vluchten van Amsterdam naar Faro en vice versa beschikbaar waren en stellen dat zij vanwege kostenbesparing vluchten van en naar Eindhoven hebben geboekt. De vervoerder heeft hier tegenin gebracht dat hij bij het omboeken van passagiers gebruik maakt van een geautomatiseerd boekingssysteem, waarin alleen de vluchten waarop nog plek beschikbaar is, naar voren komen. De door de passagiers genoemde vluchten zijn tijdens het omboekingsproces niet naar voren gekomen, waaruit de vervoerder concludeert dat geen plek beschikbaar was. Ten slotte kan niet van de vervoerder worden gevergd dat hij de passagiers verrijkt door hen gratis door Europa te laten reizen, aldus de vervoerder.
4.8.
De kantonrechter overweegt als volgt. In een arrest van 8 juni 2023 (Austrian Airlines, C-49/22) heeft het Hof het volgende geoordeeld. Een passagier van wie de vlucht is geannuleerd kan zich – om compensatie te verkrijgen van de luchtvaartmaatschappij –beroepen op de niet-nakoming door de luchtvaartmaatschappij van haar verplichting om het ticket volledig terug te betalen, voor het gedeelte of de gedeelten van de reis die niet zijn gemaakt of voor die welke in het licht van het oorspronkelijke reisplan zinloos zijn geworden, alsook van haar verplichting om overeenkomstig artikel 8, lid 1 van de Verordening bijstand te bieden, waaronder ook haar plicht om informatie te verstrekken valt, niet is nagekomen. Die compensatie is evenwel beperkt tot hetgeen, gelet op de specifieke omstandigheden van elk geval, noodzakelijk, passend en redelijk is om het verzuim van de luchtvaartmaatschappij goed te maken (zie rechtsoverweging 49).
4.9.
Gelet op het voorgaande kan de stelling van de vervoerder dat de Verordening in het geheel geen grond biedt voor de vergoeding van de meerkosten van een door de passagiers zelf geboekte alternatieve vlucht, niet slagen. De passagiers hebben gesteld dat de vervoerder zijn verplichting om bijstand te bieden (in de zin van artikel 8 van de Verordening) niet is nagekomen door hen geen alternatieve vluchten aan te bieden. De enkele omstandigheid dat de vervoerder de oorspronkelijke ticketprijzen heeft gerestitueerd maakt dit niet anders, nu de vervoerder de passagiers geen keuze heeft geboden tussen restitutie en (redelijke) alternatieve vluchten en daarbij de passagiers niet alle informatie heeft verstrekt over de uit artikel 8 lid 1 van de Verordening voortvloeiende rechten. Voor zover de vervoerder heeft aangevoerd dat dit te wijten was aan het niet beschikbaar zijn van redelijk alternatief vervoer naar de eindbestemming, rust de bewijslast daarvan op hem. De vervoerder heeft dit verweer – gezien de gemotiveerde betwisting daarvan door de passagiers – onvoldoende onderbouwd. De enkele stelling dat gebruik is gemaakt van een geautomatiseerd boekingssysteem is daartoe onvoldoende. Gelet op het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat de vervoerder onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij zijn verplichting om de passagiers bijstand te bieden, is nagekomen.
4.10.
Resteert de vraag of de gevorderde vergoeding, gelet op de specifieke omstandigheden van dit geval, noodzakelijk, passend en redelijk is om het verzuim van de vervoerder goed te maken. De vervoerder heeft aangevoerd dat de passagiers door de vergoeding van de meerkosten van de alternatieve vlucht zouden worden verrijkt. De kantonrechter is van oordeel dat niet valt in te zien hoe de passagiers met deze vergoeding zouden worden verrijkt, nu deze slechts dient om het verzuim van de vervoerder om de passagiers bijstand – en met name een alternatieve reismogelijkheid – te bieden, goed te maken. Het gaat bovendien alleen om de méérkosten van de alternatieve vlucht. Voor het overige heeft de vervoerder in dit verband niets aangevoerd. Daarom is de kantonrechter van oordeel dat de gevorderde vergoeding in dit geval noodzakelijk, passend en redelijk is om het verzuim van de vervoerder goed te maken. De gevorderde meerkosten voor de alternatieve vliegtickets zullen daarom worden toegewezen.
Kosten huurauto
4.11.
Ten slotte vorderen de passagiers vergoeding van de meerkosten die zij stellen te hebben gemaakt voor een huurauto op de luchthaven van Faro. Doordat de boeking werd geannuleerd, kwamen de passagiers bijna vier uur later in Faro aan. Daardoor was de vooraf gehuurde auto niet meer beschikbaar en waren zij genoodzaakt een nieuwe auto te huren, tegen meerkosten van € 234,57. De passagiers baseren deze vordering primair op de artikelen 5, 6, 8 en 9 van de Verordening. De vervoerder heeft hiertegen aangevoerd dat deze kosten niet onder de reikwijdte van de Verordening vallen.
4.12.
Met de vervoerder is de kantonrechter van oordeel dat artikel 9 van de Verordening niet zover kan worden opgerekt dat onder ‘recht op verzorging’ ook de meerkosten voor een nieuwe huurauto moet worden verstaan. Deze kosten zijn evenmin toewijsbaar op grond van een ander artikel van de Verordening.
4.13.
Subsidiair baseren de passagiers de vordering tot vergoeding van de meerkosten van de huurauto op artikel 19 van het Verdrag van Montreal. Dit artikel luidt:
“De vervoerder is aansprakelijk voor de schade voortvloeiend uit vertraging in het luchtvervoer van passagiers, bagage of goederen. De vervoerder is echter niet aansprakelijk voor de schade voortvloeiend uit vertraging indien hij bewijst dat hij en zijn hulppersonen alle maatregelen hebben genomen die redelijkerwijs gevergd konden worden om de schade te vermijden, of dat het onmogelijk was dergelijke maatregelen te nemen”.
4.14.
De vervoerder heeft aangevoerd dat uit de boekingsbescheiden blijkt dat de passagiers te Faro slechts 15 minuten de tijd zouden hebben om uit het vliegtuig te stappen, hun bagage te verzamelen en vervolgens hun huurauto op te halen. De initiële ophaaltijd was daarom al niet haalbaar. Daarnaast heeft de vervoerder aangevoerd dat uit de door de passagiers overgelegde factuur blijkt dat er geen noodzaak was geweest om kosten te maken voor de huur van een andere auto als de passagiers contact hadden opgenomen met de verhuurder, hetgeen zij zouden hebben nagelaten. Ten slotte heeft de vervoerder aangevoerd dat uit zowel de aanvankelijke als de tweede factuur volgt dat beide keren een
“Seat Ibiza of gelijkwaardig, Economy 4 deurs, Manual met airco”was gehuurd. De vervoerder acht het onaannemelijk dat er geen enkele auto in deze categorie beschikbaar was, zodat het eveneens onaannemelijk is dat de geboekte huurauto al twee dagen voor de vluchtdatum niet meer beschikbaar was.
4.15.
De passagiers stellen hier tegenover dat zij direct na de annulering van de boeking contact hebben opgenomen met de autoverhuurder. Door de verlate aankomst op de luchthaven van Faro waren zij verplicht om de boeking van de huurauto te wijzigen, waarbij er een nieuw dagtarief gold. Dit blijkt ook uit de door de passagiers overgelegde algemene voorwaarden van de autoverhuurder. Hieruit volgt dat bij omboeking van een huurauto geen wijzigingskosten in rekening worden gebracht maar wel de prijzen worden gehanteerd die op het moment dat de boeking wordt gewijzigd van toepassing zijn. De schade van de passagiers bestaat dus uit het verschil tussen het oude en het nieuwe dagtarief. Het is niet relevant of dit dezelfde auto zou betreffen, nu de passagiers genoodzaakt waren om de boeking van de huurauto te wijzigen, waardoor het nieuwe dagtarief gold. Ten slotte blijkt uit de algemene voorwaarden van de autoverhuurder dat autoverhuurbedrijven een auto gemiddeld 30 tot 60 minuten langer beschikbaar houden dan het afgesproken tijdstip. Daarom kan niet worden gezegd dat het bij voorbaat al onmogelijk was om de auto op tijd op te halen, aldus de passagiers.
4.16.
De kantonrechter overweegt als volgt. Vast staat dat de passagiers met vertraging op hun eindbestemming zijn aangekomen. De kantonrechter is van oordeel dat de passagiers het met de door hen overgelegde stukken en hun toelichting daarop, voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat de gemaakte meerkosten voor de huurauto voortvloeien uit deze vertraging. De vraag die vervolgens voorligt is of de vervoerder alle maatregelen heeft genomen die redelijkerwijs gevergd konden worden om de schade te vermijden, en of het onmogelijk was om dergelijke maatregelen te nemen.
4.17.
De vervoerder heeft hiertoe aangevoerd dat het vanwege de wereldwijde COVID-19-pandemie niet mogelijk was om uitvoering te geven aan de overeenkomst of om de passagiers om te boeken naar een alternatieve vlucht.
4.18.
In het voorgaande is echter overwogen dat het onvoldoende is gebleken dat de ten tijde van de vlucht van Frankfurt naar Faro geldende overheidsmaatregelen in verband met de COVID-19-pandemie de uitvoering van deze vlucht onmogelijk maakten. Evenmin is voldoende vast komen te staan dat het onmogelijk was om de passagiers om te boeken naar een alternatieve vlucht (zie met name overweging 4.5). De vervoerder kan zich dan ook niet op de uitzondering beroepen dat hij alle maatregelen heeft genomen die redelijkerwijs gevergd konden worden om de schade van de passagier te vermijden. Tegen de hoogte van de gevorderde kosten heeft de vervoerder geen verweer gevoerd en deze kosten komen de kantonrechter ook redelijk voor, zodat de vordering tot vergoeding van de meerkosten van de huurauto zal worden toegewezen.
Overige kosten
4.19.
De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is, voor zover deze ziet op de compensatie, als onvoldoende weersproken toewijsbaar. Deze zal worden toegewezen vanaf de datum van de eerste vlucht van de boeking (13 juli 2020). De wettelijke rente over de gevorderde vergoeding van de meerkosten van de alternatieve vlucht en de autohuur is niet toewijsbaar vanaf 13 juli 2020 omdat – wat deze kosten betreft – voor het intreden van verzuim een ingebrekestelling is vereist. Deze rente zal derhalve worden toegewezen vanaf 15 dagen na 22 oktober 2020, nu gesteld noch gebleken is dat sprake is van een eerdere datum van het intreden van het verzuim.
4.20.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat de passagiers buitengerechtelijke werkzaamheden hebben laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn. Omdat het gevorderde bedrag niet hoger is dan het volgens het Besluit berekende tarief, zullen de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten, behoudens het volgende, worden toegewezen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten is toewijsbaar, met dien verstande dat deze wordt toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding, omdat de passagiers in elk geval vanaf die datum daarop aanspraak konden maken en gesteld noch gebleken is dat dit ook al vanaf een eerdere datum kon.
4.21.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat deze in het ongelijk wordt gesteld. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt. De gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 1.448,12, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 800,00 vanaf 13 juli 2020, over € 425,66 vanaf 6 november 2020 en over € 222,46 vanaf 11 juli 2022, tot aan de dag van voldoening van deze bedragen;
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 125,03;
griffierecht € 214,00;
salaris gemachtigde € 408,00
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 102,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Dijk, kantonrechter, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter