ECLI:NL:RBNHO:2024:1913

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 maart 2024
Publicatiedatum
26 februari 2024
Zaaknummer
10547196 \ CV EXPL 23-3567
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor passagiers na annulering van vlucht door buitengewone omstandigheden

In deze zaak hebben passagiers een vordering ingesteld tegen Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft wegens de annulering van hun vlucht van Amsterdam naar Barcelona via Frankfurt op 19 mei 2022. De passagiers vorderden compensatie op grond van de Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij annulering van vluchten. De vervoerder, Lufthansa, heeft de annulering gerechtvaardigd door te stellen dat deze het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk slechte weersomstandigheden op de luchthaven van Frankfurt. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de annulering inderdaad het gevolg was van deze omstandigheden, maar dat Lufthansa niet voldoende had aangetoond dat zij alle redelijke maatregelen had getroffen om de annulering te voorkomen. De passagiers sub 1, 2 en 3, die zelf een alternatieve vlucht hadden geboekt, kregen compensatie toegewezen voor de meerkosten van deze vlucht, terwijl de vordering van passagiers sub 4, 5 en 6, die door de vervoerder waren omgeboekt, werd afgewezen. De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder niet had voldaan aan zijn verplichtingen uit de Verordening, met name met betrekking tot de informatieplicht en het aanbieden van een redelijke alternatieve vlucht. De passagiers kregen ook wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten toegewezen, terwijl de proceskosten voor rekening van de vervoerder kwamen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 10547196 \ CV EXPL 23-3567
Uitspraakdatum: 20 maart 2024
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[eiser 1]2. [eiser 2]beiden wonende te [plaats 1]

3. [eiser 3]wonende te [plaats 2]

4. [eiser 4]

5. [eiser 5]

6. [eiser 6]allen wonende te [plaats 3]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen: de passagiers
gemachtigde: mr. R. Bos (ProBe-ASP B.V., handelend onder de naam Aviclaim)
tegen
de vennootschap naar buitenlands recht
Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft
gevestigd te Keulen, Duitsland
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigden: mr. E.C.C.M. Bootsman & mr. F.B. Mahabali (Russell Advocaten)

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 9 mei 2023 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport via Frankfurt Airport, Frankfurt (Duitsland) naar Barcelona Airport, Barcelona (Spanje) op 19 mei 2022, met vluchtcombinatie LH993 en LH1136.
2.2.
Vlucht LH993 van Amsterdam naar Frankfurt (hierna: de vlucht) is door de vervoerder geannuleerd.
2.3.
Passagiers sub 1, 2 en 3 hebben op eigen initiatief een alternatieve vlucht geboekt. Passagiers sub 4, 5 en 6 zijn door de vervoerder omgeboekt naar een alternatieve vlucht.
2.4.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde annulering en een vergoeding voor de meerkosten van de alternatieve vlucht van passagiers sub 1, 2 en 3.
2.5.
De vervoerder heeft de ticketprijs van de oorspronkelijke vlucht aan passagiers sub 1, 2 en 3 gerestitueerd. De vervoerder heeft geweigerd tot verdere betaling over te gaan.

3.De vordering en het verweer

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 1.737,15, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf zeven dagen na de annulering, althans vanaf de datum van de ingebrekestelling dan wel vanaf de datum van betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 260,57 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de nakosten.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de annulering van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 250,00 per passagier.
3.3.
Daarnaast vorderen passagiers sub 1, 2 en 3 een vergoeding van het verschil tussen de prijs van de vlucht en de prijs van de door hen zelf geboekte alternatieve vlucht van in totaal € 237,15.
3.4.
De vervoerder betwist de vordering. Op zijn verweer wordt, voor zover relevant, bij de beoordeling ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
Compensatie
4.2.
Niet in geschil is dat de vlucht is geannuleerd. Nu gesteld noch is gebleken dat de vervoerder zich kan beroepen op artikel 5, eerste lid, onder c van de Verordening, heeft hij in beginsel een compensatieplicht. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de annulering het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden, die ondanks het treffen van redelijke maatregelen niet voorkomen hadden kunnen worden in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening.
4.3.
De vervoerder doet een beroep op buitengewone omstandigheden zoals hiervoor bedoeld. Hij heeft daartoe aangevoerd dat op 19 mei 2022 sprake was van slechte weersomstandigheden op de luchthaven van Frankfurt, namelijk onweersbuien, regen en hagel. Hierdoor zou de vlucht niet kunnen landen. Daarom heeft de vervoerder de vlucht geannuleerd. Ter onderbouwing van zijn verweer heeft de vervoerder onder meer de “
Terminal Aerodrome Forecast” (TAF), “
Metereological Aerodrome Report” (METAR) en “
incident calender” overgelegd. De “
incident calender” vermeldt “
in view of extreme delayedd rotation caused by a total of 17 aogs at fra couple with wx forecast // thunderstorms expected 19may afternoon”.
4.4.
Met de door hem overgelegde stukken en zijn toelichting daarop heeft de vervoerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat op 19 mei 2022 sprake was van slechte weersomstandigheden op de luchthaven van Frankfurt. De vervoerder heeft door middel van de overgelegde “
incident calender” en zijn toelichting daarop eveneens voldoende onderbouwd dat de weersomstandigheden de reden vormden van de annulering van de vlucht. Volgens de passagiers volgt uit de “
incident calender” dat 17 toestellen, waaronder de vlucht in kwestie, op de luchthaven van Frankfurt aan de grond werden gehouden door technische problemen. Technische problemen kunnen geen buitengewone omstandigheid opleveren, aldus de passagiers. De vervoerder heeft dit gemotiveerd weerlegd. De kantonrechter oordeelt dat dit verder ook niet van belang is, omdat niet in geschil is dat het toestel dat de vlucht in kwestie zou uitvoeren zich op dat moment niet in Frankfurt, maar in Amsterdam bevond. Gelet op deze en alle overige omstandigheden van het onderhavige geval, slaagt het beroep op buitengewone omstandigheden. De kantonrechter gaat voorbij aan het betoog dat de vervoerder na een economische afweging heeft besloten om de vlucht te annuleren, nu dit betoog niet nader is onderbouwd door de passagiers.
4.5.
De volgende vraag die voorligt is of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de annulering en de daaruit voortkomende vertraging van de passagiers te voorkomen dan wel te beperken. De vervoerder heeft aangevoerd dat de buitengewone omstandigheden niet voorkomen hadden kunnen worden en dat hij naar aanleiding van de annulering van de vlucht de passagiers sub 4, 5 en 6 heeft omgeboekt naar een alternatieve vlucht waarmee zij binnen een dag op de eindbestemming zijn aangekomen. Gesteld noch gebleken is dat meer of anders van de vervoerder kon worden verwacht. De kantonrechter oordeelt dat de vervoerder in deze situatie alle redelijke maatregelen heeft getroffen. De vordering van passagiers sub 4, 5 en 6 wordt dan ook afgewezen.
4.6.
De vervoerder heeft ten aanzien van passagiers sub 1, 2 en 3 slechts in algemene bewoordingen aangevoerd dat hij de annulering niet had kunnen voorkomen. Hij heeft niet toegelicht welke maatregelen hij voor passagiers sub 1, 2 en 3 heeft getroffen nadat bekend was dat de vlucht geannuleerd zou worden. Dit had wel op de weg van de vervoerder gelegen. Gelet daarop heeft de vervoerder ten aanzien van de vordering tot compensatie van passagiers sub 1, 2 en 3 onvoldoende gesteld en onderbouwd dat hij alle redelijke maatregelen heeft genomen om de annulering en de daaruit voortkomende vertraging te voorkomen. De vordering tot compensatie van passagiers sub 1, 2 en 3 zal dan ook worden toegewezen.
Meerkosten alternatieve vlucht
4.7.
Passagiers sub 1, 2 en 3 vorderen ook vergoeding van de meerkosten die zij hebben gemaakt voor het op eigen initiatief boeken van een alternatieve vlucht. De vervoerder heeft aangevoerd dat de passagiers zich ten aanzien van deze vordering niet op een specifiek artikel uit de Verordening beroepen. De kantonrechter stelt echter vast dat de passagiers zich beroepen op punt 4.2 van de Richtsnoeren voor de interpretatie van Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juni 2016 (hierna: de Richtsnoeren). In de Richtsnoeren is – kort gezegd – opgenomen dat bij gebreke van de geboden bijstand als bedoeld in artikel 8 van de Verordening, de passagier de kosten daarvan mag verhalen op de vervoerder. De Richtsnoeren zijn echter geen geldend recht. Op grond van artikel 25 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is de kantonrechter verplicht om ambtshalve de rechtsgronden aan te vullen. De kantonrechter begrijpt de vordering van de passagiers aldus dat zij stellen dat de vervoerder niet heeft voldaan aan de op hem rustende verplichtingen uit artikel 8 van de Verordening.
4.8.
Voorts heeft de vervoerder aangevoerd dat de Verordening geen grondslag biedt om de meerkosten van een door een passagier zelf geboekte alternatieve vlucht te vergoeden. Hiertoe verwijst hij naar een vonnis van deze rechtbank van 11 maart 2020 (ECLI:NL:RBNHO:2020:2921). Hij heeft aangevoerd dat artikel 5 in samenhang met artikel 8 van de Verordening passagiers slechts het recht geeft op keuze tussen de volledige terugbetaling van het ticket of een vervangende vlucht naar de eindbestemming. Doordat de vervoerder de ticketprijs van de vlucht in kwestie aan passagiers sub 1, 2 en 3 heeft gerestitueerd, heeft hij aan zijn verplichtingen op grond van de Verordening voldaan, aldus de vervoerder.
4.9.
De kantonrechter overweegt als volgt. In het arrest van 8 juni 2023 (Austrian Airlines, C-49/22) heeft het Hof het volgende geoordeeld. Een passagier van wie de vlucht is geannuleerd kan zich – om compensatie te verkrijgen van de luchtvaartmaatschappij – beroepen op de niet-nakoming van de verplichting van die luchtvaartmaatschappij om het ticket volledig terug te betalen tegen de prijs waarvoor het gekocht was, voor het gedeelte of de gedeelten van de reis die niet zijn gemaakt of voor die welke in het licht van het oorspronkelijke reisplan zinloos zijn geworden, alsook van haar verplichting om overeenkomstig artikel 8, lid 1, van de Verordening bijstand te bieden, waaronder ook haar plicht om informatie te verstrekken valt. Die compensatie is evenwel beperkt tot hetgeen, gelet op de specifieke omstandigheden van elk geval, noodzakelijk, passend en redelijk is om het verzuim van de luchtvaartmaatschappij goed te maken (zie rechtsoverweging 49).
4.10.
Gelet op het voorgaande kan de stelling van de vervoerder dat de Verordening in het geheel geen grond biedt voor de vergoeding van de meerkosten van een door de passagiers zelf geboekte alternatieve vlucht, niet slagen. De passagiers hebben gesteld dat de vervoerder zijn informatieplicht (in de zin van artikel 14 van de Verordening) en zijn plicht om een redelijke alternatieve vlucht aan te bieden (in de zin van artikel 8 van de Verordening), niet is nagekomen. De vervoerder heeft dit niet gemotiveerd betwist. De enkele omstandigheid dat de vervoerder de oorspronkelijke ticketprijzen van passagiers sub 1, 2 en 3 heeft gerestitueerd maakt dit niet anders. Gesteld noch gebleken is dat de vervoerder hen een keuze heeft geboden tussen restitutie en een (redelijke) alternatieve vlucht en daarbij de passagiers alle informatie heeft verstrekt over de uit artikel 8, lid 1 van de Verordening voortvloeiende rechten. Gelet op het voorgaande heeft de vervoerder onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij zijn verplichting om passagiers sub 1, 2 en 3 overeenkomstig artikel 8, lid 1 van de Verordening bijstand te bieden, is nagekomen. Het onderhavige geval verschilt daarin van het vonnis van deze rechtbank uit 2020 waarnaar de vervoerder verwijst, dat in dat geval wel vast was komen te staan dat de luchtvaartmaatschappij aan haar verplichtingen uit de Verordening had voldaan door de passagiers de keuzemogelijkheid te bieden om de vlucht om te boeken naar het eerstvolgende alternatief dan wel om de vervoersovereenkomst te beëindigen en restitutie te ontvangen. De verwijzing naar dit eerdere vonnis van deze rechtbank kan de vervoerder daarom niet baten.
4.11.
Resteert de vraag of de gevorderde compensatie, gelet op de specifieke omstandigheden van dit geval, noodzakelijk, passend en redelijk is om het verzuim van de vervoerder goed te maken. De vervoerder heeft in dit kader niets aangevoerd. De kantonrechter is van oordeel dat aan deze voorwaarden is voldaan. De gevorderde meerkosten voor de alternatieve vliegtickets van passagiers sub 1, 2 en 3 zullen daarom worden toegewezen.
Overige kosten
4.12.
De gevorderde wettelijke rente over de aan passagiers sub 1, 2 en 3 toewijsbare hoofdsom is – voor zover deze ziet op de compensatie – als onvoldoende weersproken toewijsbaar. Deze rente wordt gevorderd vanaf zeven dagen na de annulering van de vlucht. Nu niet uit de door de stukken niet duidelijk wordt wanneer de annulering heeft plaatsgevonden, zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf de datum waarop de vlucht zou plaatsvinden (19 mei 2022). Dit geldt echter niet voor de vergoeding van de meerkosten van de vervangende vlucht, nu deze kosten geen forfaitair berekende schade betreffen. Zoals hiervoor ook is overwogen, volgt uit artikel 8 van de Verordening dat passagiers bij annulering van een vlucht de keuze tussen – kort gezegd – terugbetaling binnen zeven dagen of een alternatieve vlucht. Uit het artikel volgt niet op welk moment de termijn van zeven dagen begint te lopen. Omdat de passagiers een keuze krijgen zal de termijn niet eerder kunnen aanvangen dan wanneer de passagiers hun keuze kenbaar hebben gemaakt bij de vervoerder. Dat de passagiers in onderhavige geval geen mogelijkheid hadden om voor een alternatieve vlucht te kiezen, doet hier niet aan af. De wettelijke rente over de vergoeding van de meerkosten is dan ook niet toewijsbaar vanaf zeven dagen na annulering van de vlucht. De passagiers vorderen subsidiair om de wettelijke rente toe te wijzen vanaf de datum van ingebrekestelling. De vervoerder heeft aangevoerd dat in de sommatiebrieven geen aanspraak is gemaakt op het verschil in ticketkosten. De wettelijke rente over het toewijsbare bedrag aan meerkosten zal daarom worden toegewezen vanaf de dag van betekening van de dagvaarding (9 mei 2023).
4.13.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. Voor zover de buitengerechtelijke incassokosten zien op de vordering van passagiers sub 1, 2 en 3, geldt het volgende. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat de passagiers buitengerechtelijke werkzaamheden hebben laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn.
Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief. De kantonrechter zal de vordering of het gevorderde bedrag dan ook toewijzen tot het wettelijke tarief, te weten € 179,17 (inclusief btw), en voor het overige afwijzen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten is toewijsbaar, met dien verstande dat deze wordt toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding, omdat de passagiers in elk geval vanaf die datum daarop aanspraak kan maken en gesteld noch gebleken is dat dit ook al vanaf een eerdere datum kon.
4.14.
De proceskosten komen, voor zover deze zien op de vordering van passagiers sub 1, 2 en 3, voor rekening van de vervoerder, omdat deze grotendeels in het ongelijk wordt gesteld. De gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door passagiers sub 1, 2 en 3 worden gemaakt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vordering van passagiers sub 4, 5 en 6 af;
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan passagiers sub 1, 2 en 3 van € 1.166,32, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 750,00 vanaf 19 mei 2022, en over € 416,32 vanaf 9 mei 2023, tot aan de dag van voldoening van deze bedragen;
5.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van passagiers sub 1, 2 en 3 tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 129,14;
griffierecht € 244,00;
salaris gemachtigde € 270,00;
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.4.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 67,50 aan nakosten, voor zover deze kosten daadwerkelijk door passagiers 1, 2 en 3 worden gemaakt, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Dijk, kantonrechter, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter